ECLI:NL:TADRARL:2024:17 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-089/AL/ZWB/W
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-02-2024 |
Datum publicatie: | 22-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-089/AL/ZWB/W |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking |
Beslissingen: | Wraking |
Inhoudsindicatie: | Wrakingskamer. De wrakingskamer verklaart het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch van 12 februari 2024
in de zaak 24-089/AL/ZWB/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechter van
de raad, ingediend door
verzoekster
gemachtigde: mr. [W]
over:
verweerder
mr. H.C.M. Schaeken, lid in de samenstelling van de raad van 18 december 2023
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline ’s-Hertogenbosch heeft
op 26 juli 2023 een voorzittersbeslissing gegeven in de klacht van verzoekster tegen
mr. [van Z], bekend onder zaaknummer 23-459/DB/ZWB.
1.2 Op de zitting van de raad van discipline ‘s-Hertogenbosch van 18 december 2023
is het verzet tegen de voorzittersbeslissing behandeld. Verweerder was één van de
leden van de raad die het verzet heeft behandeld.
1.3 Verzoekster heeft in een e-mail van 31 januari 2024 verzocht om de wraking van
verweerder.
1.4 Het wrakingsverzoek is op 31 januari 2024 in behandeling genomen door de wrakingskamer
van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, verder te noemen de wrakingskamer,
als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch.
1.5 De griffier van de wrakingskamer heeft verweerder verzocht op het wrakingsverzoek
te reageren. In een brief van 6 februari 2024 heeft verweerder laten weten dat hij
niet in de wraking berust en hij heeft een inhoudelijke reactie op het wrakingsverzoek
gegeven. Die brief van verweerder is door de griffie van de wrakingskamer in een e-mail
van 8 februari 2024 aan de gemachtigde van verzoekster gestuurd.
1.6 De wrakingskamer beschikt over de volgende stukken:
- het schriftelijk wrakingsverzoek van 31 januari 2024;
- de schriftelijke reactie van verweerder op het wrakingsverzoek van 6 februari 2024;
- het dossier in de klachtzaak 23-459/DB/ZWB.
2. GRONDEN VAN HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Verzoekster heeft als grond van het wrakingsverzoek aangevoerd dat verweerder
een kantoorgenoot is van mr. Schnitzler, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Oost-Brabant, met wie de gemachtigde van verzoekster in een andere klachtzaak een
- zo begrijpt de wrakingskamer - negatieve ervaring heeft gehad. In het wrakingsverzoek
is ook een tweede grond naar voren gebracht, namelijk dat de raad het verzet buiten
aanwezigheid van de gemachtigde van verzoeker heeft behandeld.
3. BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK
3.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij
elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten
of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel
47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van
de raad. De wrakingskamer moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden
door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is
dat een lid van de raad moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing
onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende
aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid
koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd
is. De wrakingskamer zal aan de hand van deze maatstaf het wrakingsverzoek van verzoeker
beoordelen.
3.2 Artikel 513 lid 1 Sv en artikel 1 lid 5 van het Wrakingsprotocol bepalen dat een
verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker
bekend zijn geworden. De griffier van de raad van discipline ’s-Hertogenbosch heeft
de gemachtigde van verzoekster bij brief van 21 november 2023 opgeroepen voor de mondelinge
behandeling van het verzet tegen de voorzittersbeslissing en daarbij de samenstelling
van de raad (onder wie verweerder) bekend gemaakt. Dit betekent dat de gemachtigde
van verzoekster op die datum op de hoogte is geraakt dat verweerder deel zou uitmaken
van de raad. Omdat verzoekster het wrakingsverzoek pas meer dan twee maanden na die
datum heeft ingediend (en niet is gebleken dat verzoekster pas later bekend is geworden
of had kunnen worden met de omstandigheid dat verweerder de kantoorgenoot is van mr.
Schnitzler) heeft zij dit verzoek niet gedaan zodra zij bekend was, althans bekend
had kunnen zijn, met de feiten en omstandigheden die tot het wrakingsverzoek hebben
geleid.
3.3 Ten aanzien van de omstandigheid dat de raad het verzet buiten de aanwezigheid
van de gemachtigde van verzoekster heeft behandeld, stelt de raad vast dat het wrakingsverzoek
ruim zes weken na deze zitting is gedaan. Daarom geldt ook met betrekking tot deze
omstandigheid dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan.
3.4 Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer - mede gelet op artikel
4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline - het verzoek zonder behandeling ter
zitting kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Ook overweegt de wrakingskamer dat
de manier waarop verzoekster gebruik maakt van het wrakingsmiddel is aan te merken
als misbruik van recht. De wrakingskamer zal daarom op grond van artikel 515 lid 4
Wetboek van Strafvordering en artikel 47 lid 2 Advocatenwet bepalen dat een volgend
wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
3. BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten
tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en M.W. Veldhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 12 februari 2024