ECLI:NL:TADRARL:2024:166 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-072/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:166
Datum uitspraak: 01-07-2024
Datum publicatie: 02-07-2024
Zaaknummer(s): 24-072/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager is een gerechtsdeurwaarder. Het verwijt dat klager verweerder in beide klachtonderdelen maakt, houdt in de kern in dat verweerder met het indienen van de klacht tegen klager bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders en met het gemaakte bezwaar tegen het door klager gelegde beslag, niet namens zijn cliënt heeft gehandeld. Er is sprake van een persoonlijke actie van verweerder, waarmee verweerder hem op ontoelaatbare wijze onder druk heeft willen zetten en waarmee verweerder niet doelmatig heeft gehandeld, aldus klager. De raad volgt klager niet in dit verwijt. Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënt de klacht bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders in te dienen. Deze klacht is zakelijk in toon en inhoud en niet is gebleken dat deze klacht niet namens zijn cliënt is ingediend. Van het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van klager of het voeren van een ‘persoonlijke vendetta’, zoals door klager is betoogd, is niet gebleken. Hetzelfde geldt voor de door verweerder in de richting van klager gevoerde correspondentie over - kort gezegd - de rechtmatigheid van het beslag. Het staat verweerder vrij om namens zijn cliënt bezwaar te maken tegen het door klager gelegde beslag en uit de inhoud van die correspondentie kan niet de conclusie worden getrokken dat verweerder klager onder druk heeft gezet of klager op een andere manier onheus heeft bejegend. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 1 juli 2024

in de zaak 24-072/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Op 17 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 26 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/075 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024. Daarbij was alleen verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.

2.1 In een alimentatiegeschil tussen de heer M. (hierna: M.) en mevrouw F. (hierna: F.) heeft verweerder opgetreden als advocaat van M. R. is in deze kwestie bijgestaan door mr. X.

2.2 In een beschikking van 23 juli 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, onder andere bepaald dat M. met ingang van 10 december 2019 een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van F. dient te voldoen, ter hoogte van € 1.504,-- bruto per maand.

2.3 Naar aanleiding van bovengenoemde beschikking heeft mr. X klager in diens hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder de opdracht gegeven om beslag te leggen op de AOW-uitkering van M.

2.4 Klager heeft vervolgens door middel van een exploot van 11 november 2022 beslag gelegd onder een bank op het banksaldo van M.

2.5 Op 22 november 2022 heeft verweerder klager een e-mail gestuurd. Deze e-mail luidt als volgt:

Tot mij heeft zich gewend de heer M. te D. met het verzoek als advocaat voor hem op te treden. U hebt bevel gedaan om € 2.465,62. Dat bedrag is niet onderbouwd. Cliënt heeft al meer betaald aan mevrouw F. dan hij haar verschuldigd was. (..) Ik verzoek en voor zover vereist sommeer ik u per ommegaande te berichten aan de Rabobank dat de beslaglegging d.d. 11 november 2022 op een vergissing berust. (…) Ik heb correspondentie gevoerd met mr. X die optrad (of optreedt) als advocaat van mw. F. Mijn brief van 7 september jl. aan mr. X bevat een grondige en gedetailleerde onderbouwing van de financiële (alimentatie)verhouding tussen cliënt en mw. F. Ik heb uiteengezet dat cliënt (afgerond) € 3.900,- teveel heeft betaald. Mr. X is na mijn brief aan hem niet meer met tegenargumenten gekomen of een eigen berekening. Hij heeft volstaan met de woorden; wij worden het niet eens; Gezien het feit dat ik onderbouwd heb waarom er geen vordering meer is, is het onrechtmatig om over te gaan tot executie. Ik verzoek u dit met uw cliënte te bespreken. Uw bevestiging dat de executie wordt gestaakt zie ik graag per omgaande tegemoet. Blijft die bevestiging uit, dan zal ik met cliënt overleggen over een executie kort geding.

2.6 Op 25 november 2022 heeft klager de berekening van mr. X doorgestuurd. Klager sluit zijn e-mail af met de opmerking dat hij graag van verweerder verneemt indien een en ander niet zou kloppen.

2.7 Diezelfde dag heeft verweerder in een e-mail gereageerd. In die e-mail zet verweerder uiteen waarom volgens hem het beslag onrechtmatig was. Verder luidt deze e-mail als volgt:

Ik vind het belangrijk u op het volgende te wijzen. Het gaat niet alleen om ‘de mening’ van uw opdrachtgeefster maar het gaat er vooral ook om dat u als deurwaarder een eigen wettelijke verantwoordelijkheid hebt om niet over te gaan tot beslaglegging (of niet daarin te volharden) als u ervan op de hoogte bent gesteld dat uw opdrachtgeefster (anders dan zij u tracht te doen geloven) in werkelijkheid geen vordering meer heeft.

2.8 Op 31 maart 2023 heeft verweerder klager opnieuw een e-mail gestuurd. Die e-mail luidt als volgt:

Bij e-mail van 25 november jl. heb ik – met argumenten onderbouwd – uiteengezet dat uw opdrachtgeefster in werkelijkheid geen vordering meer heeft op mijn cliënt. Ik heb u verzocht de executie te staken en ongedaan te maken. U hebt op 25 november mij laten weten dat u mijn mail hebt doorgestuurd naar uw opdrachtgever (opdrachtgeefster). Ik heb daarna niets meer van u gehoord. Ik verzoek u nu op korte termijn uw standpunt kenbaar te maken.

2.9 Op 3 april 2023 heeft verweerder in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

De uitspraak van de rechtbank, die u ten laste van mijn cliënt de heer M. aan het executeren bent, is vernietigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ik verwijs u naar de bijlage bij deze mail. Een rechtbankuitspraak die vernietigd is, kan niet meer en mag niet meer geëxecuteerd worden. Alle executiemaatregelen na 21 juli 2022 zijn onrechtmatig. Hierbij verzoek en sommeer ik u, indien u geld ontvangt van de SVB ingevolge de beslaglegging, dit geld onder u te houden en niet het af te dragen aan uw opdrachtgevers, mevrouw F. en mr. X. Hierbij stel ik u persoonlijk aansprakelijk voor alle schade die cliënt lijdt als gevolg van onrechtmatige executie.

2.10 Op 5 april 2023 heeft verweerder namens M. een klacht ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders.

2.11 Op 7 april 2023 heeft verweerder namens M. een executie kort geding gestart, waarbij hij F. heeft gedagvaard.

2.12 In een e-mail van 11 april 2023 heeft klager op de e-mail van verweerder van 3 april 2023 en op de klacht die tegen hem was ingediend gereageerd. Die mail luidt als volgt:

(…) Zoals eerder aan u aangegeven en bij u ongetwijfeld bekend, is er cassatie ingesteld tegen het arrest. Omdat dit arrest niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft dit tot gevolg dat aan dit arrest - nog - geen rechtskracht kan worden ontleend. Dit standpunt was u reeds eerder aangegeven door mr. LX. Dit zo zijnde, kunt u bij de civiele rechter uw gelijk halen, maar niet bij de deurwaarder of kamer. (…) Nogmaals, mr X heeft u reeds eerder aangegeven dat uw standpunt onjuist is en dit standpunt deel ik op grond van de wet. Dit hoef ik verder ook niet marginaal te toetsen zoals u onterecht wenst. U kiest echter thans voor de frontale aanval op een openbaar ambtenaar zonder nog steeds te beseffen dat u op een verkeerd spoor zit. (…)

2.13 Na enige correspondentie over en weer betreffende de rechtmatigheid van het beslag heeft verweerder op 17 april 2023 een arrest van de Hoge Raad uit 1984 aan klager gestuurd en hem het volgende geschreven:

Verwijzend naar de eerdere correspondentie tussen u en mij, bericht ik u het volgende. Ik zend u bijgaand het arrest van de Hoge Raad (HR 28 september 1984, NJ 1985, nr. 83) waaruit blijkt dat al sinds 1984 (en feitelijk al eerder) bekend is dat een rechterlijke vernietiging van een gewezen vonnis a) niet ten uitvoer kan worden gelegd, dus ook niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, en b) een onderscheid moet worden gemaakt tussen de schorsende werking van een (cassatie)appel voor zover het de executie van de bestreden uitspraak betreft, en de werking van een beschikking, vonnis of arrest.

Dat de beschikking van het hof in casu niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zegt helemaal niets over de vraag of de bestreden beschikking is vernietigd of niet. De beschikking van de rechtbank IS vernietigd, door de latere uitspraak van het Hof, ongeacht aanwezig of afwezige uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring (want dat laatste is bij vernietiging van een lagere uitspraak niet relevant. Dat blijkt uit de uitspraak van de HR.). Uit de bijgevoegde uitspraak blijkt dat de vernietiging direct werkt (met terugwerkende kracht) en dus de vernietigde beschikking (zolang die vernietiging niet door een hogere rechter, i.c. de Hoge Raad, is vernietigd) niet meer geëxecuteerd kan worden.

De vernietigde beschikking van de rechtbank kan, voor wat betreft alimentatie vanaf 1 oktober 2022, niet meer dienen als basis voor executie / beslaglegging.

U persisteert echter kennelijk -tot nu toe -bij de onrechtmatige executie en handelt pro se onrechtmatig jegens cliënt, nu u omtrent de vernietiging bent geïnformeerd. Voor de goede orde: u bent derhalve aansprakelijk voor de schade die cliënt lijdt, waaronder de werkelijke kosten voor rechtsbijstand ten behoeve van een kort geding jegens uw opdrachtgeefster, voor zover die kosten niet door de proceskostenveroordeling zullen worden gedekt.

Uw brief van 11 april jl. geeft mij de indruk dat u tracht mij te chanteren door te dreigen een tuchtrechtelijke klacht in te dienen jegens mij, tenzij ik de klacht namens mijn cliënt tegen u intrek. De heer M. ziet geen redenen de klacht in te trekken (en ik ook niet). Ik vind het kwalijk dat u, door te dreigen met een klacht tegen mij, probeert te voorkómen dat uw handelen als deurwaarder door de deurwaarderskamer wordt getoetst.

Maar nog belangrijker vind ik het bijgaande arrest en het bijgaande knipsel uit de vakliteratuur. Ik verzoek de inhoud van één en ander goed door te nemen en opnieuw te beoordelen of de executie rechtmatig is. Indien u met mij van oordeel bent dat de beschikking van de rechtbank, nu deze vernietigd is, geen basis kan vormen voor executie, dan dient u dit te laten weten aan de SVB (opheffing beslag), aan uw opdrachtgeefster en aan mij. Ik zie uw reactie graag binnen 4 dagen tegemoet.

2.14 Op 3 mei 2023 heeft het executie kort geding plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam. Op deze zitting hebben partijen laten weten open te staan voor mediation. Ook werd de afspraak gemaakt het beslag voor drie maanden op te schorten. De tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal van de zitting. Verweerder heeft dit proces-verbaal namens M. ondertekend.

2.15 Op 4 mei 2023 heeft klager verweerder verzocht om hem te berichten of hij tot intrekking van de klacht bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders over zou gaan.

2.16 Op 16 mei heeft verweerder namens zijn cliënt de klacht tegen klager bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders aangevuld.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. In strijd te handelen met gedragsregel 1 van de Gedragsregels advocatuur.
  2. In strijd te handelen met regel 5 en 6 van de Gedragsregels advocatuur.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

5.1 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2 Klager is een gerechtsdeurwaarder. Het verwijt dat klager verweerder in beide klachtonderdelen maakt, houdt in de kern in dat verweerder met het indienen van de klacht tegen klager bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders en met het gemaakte bezwaar tegen het door klager gelegde beslag, niet namens zijn cliënt heeft gehandeld. Er is sprake van een persoonlijke actie van verweerder, waarmee verweerder hem op ontoelaatbare wijze onder druk heeft willen zetten en waarmee verweerder niet doelmatig heeft gehandeld, aldus klager.

5.3 De raad volgt klager niet in dit verwijt. Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënt de klacht bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders in te dienen. Deze klacht is zakelijk in toon en inhoud en niet is gebleken dat deze klacht niet namens zijn cliënt is ingediend. Van het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van klager of het voeren van een ‘persoonlijke vendetta’, zoals door klager is betoogd, is niet gebleken. Hetzelfde geldt voor de door verweerder in de richting van klager gevoerde correspondentie over - kort gezegd - de rechtmatigheid van het beslag. Het staat verweerder vrij om namens zijn cliënt bezwaar te maken tegen het door klager gelegde beslag en uit de inhoud van die correspondentie kan niet de conclusie worden getrokken dat verweerder klager onder druk heeft gezet of klager op een andere manier onheus heeft bejegend.

5.4 Klager heeft in het bijzonder er over geklaagd dat verweerder hem pas in een laat stadium een uitspraak - van de Hoge Raad uit 1984 - als onderbouwing van zijn stelling heeft gestuurd. Door dit te doen heeft verweerder niet doelmatig gehandeld en als hij deze uitspraak eerder had gestuurd, dan was de zaak niet zo geëscaleerd, aldus klager. De raad volgt klager ook niet in dit specifieke verwijt. Verweerder had al eerder meermaals en gemotiveerd de stelling van zijn cliënt - inhoudende dat het beslag onrechtmatig is - aan klager gecommuniceerd. De e-mail van 17 april 2023 met als bijlage het arrest van de Hoge Raad is een nadere onderbouwing van die stelling, die dus al bij klager bekend was. Bovendien gaat het om een oud arrest van de Hoge Raad waarmee klager bekend mocht worden verondersteld.

5.5 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk handelen door verweerder geen sprake is. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. M.M. Strengers en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 1 juli 2024