ECLI:NL:TADRARL:2024:115 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-197/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-04-2024 |
Datum publicatie: | 01-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-197/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Van poging van verweerder om het door klager ingestelde hoger beroep buiten behandeling te laten stellen is geen sprake. Verder staat het verweerder vrij om rechtsmaatregelen tegen klager aan te kondigen vanwege een negatieve recensie van klager over verweerder en zijn kantoor en vanwege het gebruik door klager van de titel advocaat. Wanneer verweerder meent dat de stichting van klager ten onrechte doet voorkomen alsof deze stichting advocaten in dienst heeft, staat het verweerder vrij om daar tegen op te treden. De titel advocaat is immers een beschermde titel en het onterecht voeren van deze titel is strafbaar. Over een deel van de klacht heeft de raad eerder al beslist, ne bis in idem. Misbruikbepaling. Klacht voor een deel kennelijk ongegrond en voor een deel kennelijk niet ontvankelijk. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 april 2024
in de zaak 24-197/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 maart 2024 met kenmerk Z 2283499/FB/SD.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In maart 2022 heeft verweerder klager bijgestaan bij het indienen van pro forma
hoger beroep tegen twee vonnissen van de rechtbank Noord-Holland.
1.2 Na de betekening van de dagvaardingen in hoger beroep is tussen klager en verweerder
discussie ontstaan over het afgeven van de originele dagvaardingen aan klager, de
betaling van de factuur van de deurwaarder en over de toezending van de dagvaardingen
aan het gerechtshof nadat de wederpartij beide zaken via een exploot van anticipatie
vervroegd op de rolzitting heeft aangebracht. In dat verband heeft klager op 31 mei
2022 bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
1.3 Bij aparte beslissingen van 2 oktober 2023 heeft de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden
(hierna: de raad) de klacht van klager over verweerder ongegrond verklaard. Klager
heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld en verweerder daarvan per e-mail
van 2 november 2023 om 1.11 uur op de hoogte gesteld.
1.4 Op 2 november 2023 om 8.50 uur heeft verweerder klager gesommeerd om een negatieve
review over zijn kantoor te verwijderen en verwijderd te houden. Ook heeft verweerder
aangekondigd aangifte tegen klager te doen voor het zich uitgeven als advocaat en
het doen van lasterlijke uitlatingen.
1.5 Op 2 november 2023 om 9.31 uur heeft verweerder klager gemaild dat het hoger
beroep te laat is ingesteld en dat hij met zijn kantoorgenoot mr. S. zal bezien of
zij aangifte tegen klager gaan doen omdat klager zich voordoet als advocaat.
1.6 Op 2 november 2023 om 11.22 uur heeft verweerder het hof van discipline gevraagd
of klager hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad van 2 oktober
2023 en om hem te informeren over de dag en het tijdstip van de behandeling van het
door klager ingediende hoger beroep.
1.7 Op 7 november 2023 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerder over
het te laat ingestelde hoger beroep. Dezelfde dag hebben verweerder en klager hierover
verder met elkaar gemaild.
1.8 Op 7 november 2023 heeft klager ook gereageerd op de e-mail over sommatie van
verweerder en heeft klager aangekondigd dat hij maatregelen tegen verweerder gaat
nemen.
1.9 Op 15 november 2023 heeft het hof van discipline (hierna: het hof) klager bericht
dat het beroepschrift tegen de beslissing van de raad van 2 oktober 2023 te laat is
ingediend. Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld toe te lichten waarom hij
het hoger beroep pas na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend.
1.10 Op 21 november 2023 heeft het hof klager bericht dat op 15 januari 2024 op
het hoger beroep wordt beslist.
1.11 Op 1 december 2023 heeft klager de door het hof gevraagde toelichting gegeven.
1.12 Op 1 december 2023 is namens klager bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft geprobeerd het door klager ingediende hoger beroep bij het
Hof van Discipline buiten behandeling te laten stellen;
b) verweerder heeft gedreigd met het doen van aangifte en het starten van een kort
geding tegen klager;
c) verweerder heeft de stichting waar klager bestuurder van is geïntimideerd en
verweerder heeft gedreigd met het doen van aangifte tegen de stichting;
d) verweerder heeft klager tegengewerkt in de civiele procedure door samen te werken
met de advocaat van de wederpartij
e) verweerder heeft de opdracht voor de civiele procedure aanvaard.
2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling, waar nodig, op de klachtonderdelen ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij het hof enkel
heeft verzocht hem te laten weten of beroep was ingesteld en of het beroepschrift
tijdig is ingediend. Verder voert verweerder aan dat het hem vrijstaat om stappen
tegen klager te ondernemen via een aangifte of een civiele procedure, omdat klager
zich schuldig maakt aan smaad dan wel laster jegens hem en zijn kantoor. Ook wijst
verweerder erop dat klager het met zijn Stichting ten onrechte doet voorkomen alsof
hij advocaat is dan wel of zijn Stichting advocaten in dienst heeft en dat het hem
vrijstaat om dit onder de aandacht te brengen van onder meer het Openbaar Ministerie.
Tot slot wijst verweerder erop dat de raad bij beslissing van 2 oktober 2023 al over
klachtonderdelen d) en e) heeft geoordeeld.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht gaat in alle onderdelen over verweerder als voormalig advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk moet voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de tuchtrechter of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij heeft geprobeerd het
door klager ingediende hoger beroep bij het hof buiten behandeling te laten stellen.
4.3 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de e-mail van verweerder aan
het hof van 2 november 2023 (zie 1.6) blijkt dat verweerder het hof alleen heeft gevraagd
of door klager beroep is ingesteld tegen de raadsbeslissing van 2 november 2023 en
of het hof hem wil informeren over datum en tijdstip van de behandeling van het beroep.
Van een poging van verweerder om het door klager ingestelde hoger beroep buiten behandeling
te laten stellen is geen sprake. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij heeft gedreigd met
het doen van aangifte en het starten van een kort geding.
4.5 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder
geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Het staat verweerder vrij om rechtsmaatregelen
tegen klager aan te kondigen vanwege een op internet geplaatste negatieve recensie
van klager over verweerder en zijn kantoor en vanwege het gebruik door klager van
de beschermde titel advocaat. Het is bovendien niet gebleken dat verweerder met rechtsmaatregelen
heeft gedreigd met de bedoeling om klager te bewegen zijn hoger beroep tegen de beslissing
van de raad van 2 oktober 2023 in te trekken, zoals door klager is gesteld. Klachtonderdeel
b) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Met klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij de stichting van klager
heeft geïntimideerd en heeft gedreigd met aangifte tegen deze stichting.
4.7 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder
geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Wanneer verweerder meent dat de stichting
van klager ten onrechte doet voorkomen alsof deze stichting advocaten in dienst heeft,
staat het verweerder vrij om daar tegen op te treden via het doen van een aangifte.
De titel advocaat is immers een beschermde titel en het onterecht voeren van deze
titel is strafbaar. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder klager dan wel
zijn stichting heeft geïntimideerd. Dat klager dat wel zo heeft ervaren, betekent
niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdelen d) en e) zijn kennelijk niet-ontvankelijk
4.1 Klachtonderdelen d) en e) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
4.2 De voorzitter stelt voorop dat ook in tuchtrechtelijke procedures het zogenoemde
‘ne bis in idem’-beginsel als bedoeld in artikel 47b Advocatenwet geldt. Dit betekent
dat de tuchtrechter niet twee maal op dezelfde klacht kan beslissen. Daarnaast verzet
het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die
een bepaald feitencomplex betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd
met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex.
Een advocaat moet erop kunnen vertrouwen dat een klager zijn klachten die hun oorsprong
vinden in een bepaalde verhouding of feitencomplex concentreert in één klachtprocedure.
Ook moet een advocaat er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter op
kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld. Dit kan slechts anders
zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan
de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht
niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
4.3 De voorzitter stelt vast dat klager aan zijn verwijten over het handelen van
verweerder in de civiele procedure en het aanvaarden van de opdracht hetzelfde feitencomplex
ten grondslag heeft gelegd als aan zijn eerdere klacht over verweerder, bekend onder
zaaknummer 22-857/AL/MN, waarover de raad bij beslissing van 2 oktober 2023 al heeft
geoordeeld. Van nieuwe feiten die aan deze verwijten ten grondslag liggen is de voorzitter
uit het klachtdossier niet gebleken. Evenmin is het de voorzitter gebleken dat sprake
is van feiten waar klager pas na de beslissing van de raad van 2 oktober 2023 bekend
mee werd of kon zijn. Klachtonderdelen d) en e) zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Dit betekent dat de voorzitter deze klachtonderdelen niet inhoudelijk zal beoordelen.
4.4 De voorzitter wijst klager erop dat hij er rekening mee moet houden dat een
volgende klacht over verweerder waar hetzelfde feitencomplex aan ten grondslag ligt
door de raad niet meer in behandeling zal worden genomen vanwege misbruik van het
klachtrecht zoals bedoeld in het Advocatenwet. Het klachtrecht is immers bedoeld om
het functioneren van advocaten te controleren en niet om het steeds opnieuw te klagen
over verweerder over hetzelfde feitencomplex.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a), b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond;
- klachtonderdelen d) en e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 29 april 2024