ECLI:NL:TADRARL:2024:113 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-180/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:113
Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 30-04-2024
Zaaknummer(s): 24-180/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend in een door klager gestarte procedure tegen de cliënte van verweerder. Het stond verweerder dan ook vrij om, in het belang van zijn cliënte, de achtergrond van de procedure in het verweerschrift te schetsen en daarbij onder meer enkele relevante persoonsgegevens van klager te vermelden. Het is niet gebleken dat het verweerschrift terecht is gekomen bij derden die niet bij de procedure tussen klager en de instelling betrokken zijn. Het is evenmin gebleken dat verweerder met de vermelding van enkele persoonsgegevens van klager onevenredig nadeel aan klager heeft toegebracht. Verder was verweerder niet gehouden inhoudelijk te reageren op vragen van klager. Tot slot stond het verweerder vrij om zijn verweerschrift op te stellen zoals hij dat heeft gedaan. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 april 2024
in de zaak 24-180/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 maart 2024 met kenmerk K 23/91.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 De meerderjarige dochter van klager (hierna ook: de dochter) ontvangt zorg van een instelling (hierna: de instelling) die specialistische zorg biedt aan jeugdigen en mensen met een verstandelijke beperking. Van deze zorgverlening aan de dochter van klager is een dossier aangelegd. De dochter van klager heeft een professionele mentor die de zorg en behandeling voor haar regelt.
1.2 Op 5 januari 2023 heeft klager de instelling om inzage in zijn persoonsgegevens gevraagd die in het kader van de behandeling van zijn dochter bij de instelling zijn verwerkt. Op 17 januari 2023 heeft klager bij de instelling een verzoek ingediend om de verwerking van zijn persoonsgegevens tijdelijk te beperken.
1.3 Op 25 januari 2023 en 1 februari 2023 heeft de instelling klagers verzoek om de verwerking van zijn persoonsgegevens tijdelijk te beperken afgewezen. Op 3 februari 2023 heeft de instelling klagers verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens afgewezen. Voor beide verzoeken heeft de instelling klager verwezen naar de mentor van zijn dochter.
1.4 Op 7 februari 2023 heeft de Functionaris Gegevensbescherming (hierna: FG) van de instelling klager gemeld dat hij een onderzoek zou starten naar aanleiding van de verzoeken van klager. Op 23 maart 2023 heeft de FG klager geïnformeerd over de resultaten van zijn onderzoek en de daarop gebaseerde conclusie dat de verzoeken van klager worden afgewezen.
1.5 Op 2 mei 2023 heeft klager een verzoekschrift ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin klager verzoekt om de instelling te bevelen zijn verzoeken op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) toe te wijzen. Verweerder staat in deze procedure de instelling bij.
1.6 Op 20 juni 2023 heeft verweerder namens de instelling een verweerschrift (hierna: het verweerschrift) ingediend. In het verweerschrift heeft verweerder onder de ‘Relevante feiten’ achtereenvolgens de volgende gegevens vermeld:
- de voornaam en geboortedatum van de dochter
- gegevens over de gezondheid van de dochter
- gegevens over de ouders van de dochter
- gegevens over de persoonlijke levenssfeer van de dochter
- gegevens over de mentor
- de datum waarop de dochter in de instelling is geplaatst
1.7 Op 23 juni 2023 heeft klager verweerder gemaild:
‘In uw verweerschrift namens [de instelling] tref ik (kwalificerende) persoonsgegevens aan van (A) mijn dochter, (B) haar moeder, (C) juridisch mentor en (D) mijzelf. Hierover heb ik een aantal vragen:
1. Van wie (voor- en achternaam/namen) heeft u deze gegevens - respectievelijk- gekregen?
2. Op welke wijze (langs welke weg) zijn deze gegevens -respectievelijk- aan u verstrekt?
3. Wanneer zijn deze gegevens -respectievelijk- aan u verstrekt?
4. Heeft u -respectievelijk- om deze gegevens verzocht, of zijn deze uit eigener beweging door de verstrekker(s) aan u gegeven?
Ik hoop spoedig van u te mogen horen.’
Op dezelfde dag heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.8 Op 28 juni 2023 heeft het gerechtshof het verzoekschrift van klager op zitting behandeld.
1.9 Op 3 juli 2023 heeft klager verweerder gemaild:
‘Een week geleden stuurde ik u onderstaande mail, die mogelijk aan uw aandacht is ontsnapt.
Zou u zo vriendelijk willen zijn om de vragen alsnog te beantwoorden?
(..)
Aanvullend zou ik ook graag het volgende willen weten:
5. Zijn er meer gegevens verstrekt, zo ja welke?
6. Heeft u om meer gegevens gevraagd, zo ja welke?’
Daarop heeft verweerder klager geantwoord:
‘Op geen van uw vragen kan en zal ik antwoord geven. Zoals u weet ben ik advocaat van [de instelling]. Uit dien hoofde dien ik op grond van de wet en de gedragsregels voor advocaten geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles wat mij in die hoedanigheid wordt toevertrouwd. Op volgende mails met vergelijkbare verzoeken zal ik dan ook niet meer reageren.’

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a) verweerder heeft in zijn verweerschrift kwalificerende persoonsgegevens gebruikt van klager, de dochter van klager, haar moeder en haar mentor. Daarmee heeft verweerder de privacy van deze betrokkenen geschonden en heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 8 EVRM, de AVG en artikel 22 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
b) verweerder heeft geweigerd antwoord te geven op de vragen van klager over de persoonsgegevens die verweerder heeft gebruikt, terwijl volgens klager sprake was van een datalek. Volgens de Gedragsregels advocatuur en de toelichting daarop kan de advocaat bij een datalek ook verplicht zijn informatie te verschaffen aan derden die door dat datalek mogelijk zijn geraakt. Verweerders beroep op zijn geheimhoudingsplicht botst bovendien met het fundamentele recht van klager op een eerlijk proces;
c) verweerder heeft de rechtbank met zijn verweerschrift een beeld voorgehouden dat in strijd is met de waarheid en dat is in strijd met gedragsregel 8. In zijn verweerschrift heeft verweerder een deel van de vordering van klager weggelaten waardoor er onjuiste stellingen over (de bedoeling van) de AVG-verzoeken van klager in het verweerschrift zijn vermeld.

2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling op de klachtonderdelen ingaan.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer tegen de klachtonderdelen en doet primair een beroep op de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van klager ten aanzien van klachtonderdeel a). Volgens verweerder kan klager er niet over klagen dat in het verweerschrift behalve zijn gegevens ook gegevens van zijn dochter en anderen zijn verwerkt.
Subsidiair betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder – samengevat – het volgende aan. Het verwerken van persoonsgegevens in een procedure levert op zichzelf nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De in het verweerschrift summier opgenomen gegevens waren relevant voor de beoordeling van klagers verzoek door de rechter. Verder was geen sprake van een datalek, maar als dat wel zo was geweest dan heft dit de geheimhoudingsplicht van de advocaat niet op. Tot slot wijst verweerder erop dat het verschoningsrecht, waarmee de geheimhoudingsplicht nauw samenhangt, volgens de Hoge Raad prevaleert boven het belang van waarheidsvinding en dat hierop slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering wordt gemaakt.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingsmaatstaf
4.1 De klacht van klager gaat in alle onderdelen over verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. De advocaat van de wederpartij heeft een ruimte mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze zoals hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat in het algemeen niet hoeft af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Bij de beoordeling van een klacht over een advocaat dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de norm dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk handelende advocaat niet betaamt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels voor de advocatuur, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn.
Klachtonderdeel a) – deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond
4.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij in zijn verweerschrift kwalificerende persoonsgegevens gebruikt van klager, de dochter van klager, haar moeder en haar mentor, waardoor sprake is van een schending van de privacy van betrokkenen. Volgens klager heeft verweerder daarmee in strijd gehandeld met artikel 8 EVRM, de AVG en artikel 22 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
4.4 Verweerder heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) primair een beroep gedaan op de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van klager, omdat klager er niet over kan klagen dat in het verweerschrift behalve zijn gegevens ook gegevens zijn opgenomen over de dochter, haar moeder en haar mentor. Dit beroep slaagt. Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt immers alleen toe aan diegene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn/haar belang is of kan worden getroffen. Klager heeft alleen een rechtstreeks belang bij zijn klacht over het opnemen van zijn persoonsgegevens in het verweerschrift door verweerder. Klager is door het opnemen van de (persoons)gegevens van anderen in het verweerschrift niet rechtstreeks in een eigen belang getroffen en hem komt ten aanzien van die (persoons)gegevens dan ook geen klachtrecht toe. Het standpunt van klager dat zijn dochter, haar moeder en haar mentor geen deel uitmaken van de door hem gestarte procedure tegen de instelling en dat er daarom op hem een verantwoordelijkheid rust ten aanzien van hun privacy maakt dat oordeel niet anders.
Klachtonderdeel a) is ten aanzien van het verwijt dat verweerder (persoons)gegevens van de dochter, haar moeder en haar mentor in het verweerschrift heeft opgenomen dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzitter zal klachtonderdeel a) hierna daarom alleen inhoudelijk beoordelen ten aanzien van het verwijt dat verweerder (persoons)gegevens van klager in het verweerschrift heeft opgenomen.
4.5 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter klachten over advocaten toetst aan de betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en niet ook aan het EVRM, de AVG en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De toets aan artikel 46 Advocatenwet leidt voor wat betreft klachtonderdeel a) tot de conclusie dat verweerder niet onbetamelijk heeft gehandeld. Verweerder heeft het verweerschrift ingediend in een door klager gestarte procedure tegen de cliënte van verweerder, de instelling waar zijn dochter verblijft. Het stond verweerder dan ook vrij om, in het belang van zijn cliënte, de achtergrond van de procedure in het verweerschrift te schetsen en daarbij onder meer enkele relevante persoonsgegevens van klager te vermelden. Het is de voorzitter niet gebleken dat het verweerschrift terecht is gekomen bij derden die niet bij de procedure tussen klager en de instelling betrokken zijn. Het is de voorzitter evenmin gebleken dat verweerder met de vermelding van enkele persoonsgegevens van klager onevenredig nadeel aan klager heeft toegebracht. Het oordeel of door de vermelding van enkele (persoons)gegevens van klager in het verweerschrift sprake is van een privacyschending en/of een datalek is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter kan hier in het kader van deze tuchtrechtprocedure niet over oordelen. Klachtonderdeel a) is in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond
4.6 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij heeft geweigerd antwoord te geven op de vragen van klager over de persoonsgegevens die verweerder heeft gebruikt, terwijl volgens klager sprake was van een datalek. Volgens klager botst het beroep van verweerder op zijn geheimhoudingsplicht met het recht op een eerlijk proces.
4.7 De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. In de procedure die klager tegen de cliënte van verweerder is gestart, behartigt verweerder uitsluitend de belangen van zijn cliënte. Los van de geheimhoudingsplicht die verweerder ten opzichte van zijn cliënte heeft, was verweerder als advocaat van de wederpartij van klager ook niet gehouden om inhoudelijk te reageren op de vragen van klager en dat heeft verweerder klager schriftelijk laten weten. Van een situatie waarbij de advocaat bij een datalek ook verplicht is informatie te verschaffen aan degene die door dat datalek mogelijk zijn geraakt, zoals klager heeft gesteld, is de voorzitter op grond van het klachtdossier niet gebleken. Tot slot is het de voorzitter niet gebleken dat het recht van klager op een eerlijk proces door de weigering van verweerder om als advocaat van zijn cliënte de vragen van klager te beantwoorden op enigerlei wijze is geschaad. Klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond
4.8 Met klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij de rechtbank met zijn verweerschrift een beeld heeft voorgehouden dat in strijd is met de waarheid en met gedragsregel 8. Volgens klager heeft verweerder in zijn verweerschrift een deel van de vordering van klager weggelaten waardoor er onjuiste stellingen over (de bedoeling van) de AVG-verzoeken van klager in het verweerschrift zijn vermeld.
4.9 De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het stond verweerder als advocaat van zijn cliënte vrij om zijn verweerschrift op te stellen zoals hij dat heeft gedaan. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder de rechter hiermee een verkeerd beeld heeft voorgehouden en/of op enigerlei wijze het (proces)belang van klager onevenredig heeft geschaad. Daarbij wijst de voorzitter erop dat klager in het kader van de procedure tegen de instelling de gelegenheid heeft (gehad) om zijn standpunten en reactie op het verweerschrift bij de rechter naar voren te brengen. Het feit dat klager het niet eens is met de inhoud van het verweerschrift betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, ten aanzien van het verwijt dat verweerder (persoons)gegevens van de dochter, haar moeder en haar mentor in het verweerschrift heeft opgenomen kennelijk niet-ontvankelijk, en voor het overige kennelijk ongegrond;
- klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.


Griffier Voorzitter


Verzonden op : 29 april 2024