ECLI:NL:TADRARL:2024:103 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-704/AL/GLD/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:103
Datum uitspraak: 22-04-2024
Datum publicatie: 22-04-2024
Zaaknummer(s): 23-704/AL/GLD/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft zich onvoldoende vergewist van de identiteit van zijn cliënte en van haar bestuurder. Identificatie betekent dat de advocaat vaststelt dat de persoon van wie hij de opdracht krijgt ook daadwerkelijk is wie hij zegt te zijn. De advocaat heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Het had op de weg van verweerder gelegen om de identiteit van zijn cliënte te checken door bijvoorbeeld te (video)bellen of op zodanig andere wijze dat hij de foto op (de kopie van) het paspoort van de bestuurder met eigen ogen kon vergelijken met de persoon van de bestuurder. Dat heeft verweerder echter nagelaten. Verder heeft verweerder zijn declaratie niet op naam van zijn cliënte maar op naam van een derde gezet. Tot slot heeft verweerder, zonder het verrichten van verscherpt cliëntenonderzoek, geld van zijn derdengeldenrekening aan een ander dan de rechthebbende overgemaakt en heeft hij nagelaten om deze ongebruikelijke transactie te melden bij de FIU. De verwijten van de deken zijn grotendeels gegrond. Voorwaardelijke schorsing van zes weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 22 april 2024
in de zaak 23-704/AL/GLD/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

tegen:

verweerder
gemachtigde: mr. P.J.F.M. de Kerf, advocaat te Nijmegen

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 10 november 2023 heeft de deken een dekenbezwaar met kenmerk D 23/03 ingediend over verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2024 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door een stafjurist, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekenbezwaar. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 11 december 2023 en van de op 12 december 2023 namens verweerder ingediende aanvullende bijlage. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de namens verweerder op 30 januari 2024 ingediende aanvullende bijlage.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op de in 1.3 genoemde stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft Green Woods Stable B.V. (hierna: Green Woods) dan wel de heer We bijgestaan in een geschil met de heer V.
2.2 Bestuurder en enig aandeelhouder van Green Woods was de heer Wi, afkomstig uit Indonesië en enige tijd woonachtig geweest in Nederland.
2.3 Op enig moment heeft Green Woods de heer V. benaderd om voor haar te bemiddelen bij het verkrijgen van een financiering. Daartoe zijn Green Woods en de heer V. in juni 2019, met een aanvulling in oktober 2019, uiteindelijk met elkaar overeengekomen (hierna: de overeenkomst) dat de heer V. voor zijn bemiddeling en totstandkoming van een financiering van 1,76 miljoen euro een vergoeding zou ontvangen van in totaal € 62,750,-. Als bijlagen bij deze financieringsovereenkomst is een kopie van de paspoorten van de heer Wi en de heer V. bijgevoegd.
2.4 Op 7 juni 2019 heeft de heer V. van de heer M. twee bedragen op zijn bankrekening ontvangen:
- € 19.673,52 met als omschrijving ‘overmaking RC aan Westro B.V.’
- € 10.362,48 met als omschrijving ‘aflossing op lening BOM N.V.’
De bestuurders van BOM N.V. zijn de heer We en Hypofinance BVBA. De heer We is sinds 20 maart 2018 ook bestuurder van Hypofinance. Voor die tijd voor was de heer M. bestuurder van Hypofinance.
De bestuurder en enig aandeelhouder van Westro B.V. is Concordia Capital Netherlands B.V. De bestuurder van Concordia Capital Netherlands B.V. is M B.V. De heer M. is bestuurder van M B.V.
2.5 De door Green Woods gewenste financiering van 1,76 miljoen euro is niet tot stand gekomen, waarna het in 2.1 genoemde geschil tussen Green Woods en de heer V. is ontstaan.
2.6 Op 28 oktober 2019 heeft verweerder onder meer gesproken met de heer We over Green Woods.
2.7 Op 30 oktober 2019 heeft verweerder in een e-mail gericht aan de heer Wi bericht dat hij met de heer We heeft gesproken over de tussen Green Woods en de heer V. gesloten overeenkomst. In deze e-mail merkt verweerder op dat de vergoeding van € 62.750,- aan de heer V. is betaald, maar dat de financiering van 1,76 miljoen euro niet is betaald en dat de heer V. op grond van de overeenkomst de aan hem betaalde vergoeding moet terugbetalen maar dat niet heeft gedaan. In dat verband vraagt verweerder in zijn e-mail aan de heer Wi om aan hem te bevestigen dat de heer We een volmacht heeft om namens Green Woods op te treden in het geschil tegen de heer V.
2.8 Op 31 oktober 2019 heeft verweerder een WhatsAppbericht ontvangen:

‘Hi I m mr Wi[…] [de heer We] asked me to contact u. What documents do I need to sign Can u send thru WhatsApp’

2.9 Daarop heeft verweerder geappt dat hij de notaris al heeft gemaild over de volmacht en dat de notaris contact met de heer Wi zal opnemen. In een apart bericht heeft verweerder een bestand aan de heer Wi gestuurd en hem geadviseerd om zijn handtekening te laten legaliseren bij een notaris en het gelegaliseerde document aan notaris Pr te sturen. Daarop heeft de heer Wi niet meer gereageerd.
2.10 Op 31 oktober 2019 heeft verweerder in een e-mail gericht aan de heer Wi, met de heer We en notaris Pr in cc, een concept ‘power of attorney’ gestuurd en de heer Wi gevraagd om de ‘power of attorney’ door een lokale notaris te legaliseren en om die versie aan notaris Pr te sturen.
2.11 Op 6 november 2019 heeft verweerder een volmacht ontvangen waarin staat dat de heer We is gevolmachtigd om namens Green Woods te handelen. Dezelfde dag heeft verweerder de volmacht aan notaris Pr gemaild met de vraag om te bevestigen dat het ten aanzien van de volmacht inderdaad om de handtekening en legalisatie van de heer Wi gaat. Daarop heeft notaris Pr als volgt gereageerd:


‘Voor zover ik dat kan beoordelen op basis van de eveneens aan mij gezonden scan van het document lijkt de handtekening die door het plakzegel is gezet die van de heer Wi[…] te zijn. Ik kan natuurlijk bij gebreke aan origineel alsmede een apostille of ambassade legalisatie dat niet met volledige zekerheid bevestigen.

De mail is wel afkomstig van het door de heer Wi[…] gebruikte mailadres.”

Dezelfde dag heeft verweerder een conceptverzoekschrift aan het door de heer Wi gebruikte e-mailadres gestuurd. Vanaf dat e-mailadres heeft verweerder het bericht ontvangen: ‘Yes I agree please proceed’.
2.12 Op 8 november 2019 heeft verweerder namens Green Woods conservatoir beslag heeft gelegd op verschillende registergoederen van de heer V., waarna op 21 november 2019 namens Green Woods een dagvaarding aan de heer V. is betekend.
Bij vonnis van 12 augustus 2020 heeft de rechtbank Rotterdam Green Woods in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de heer V. een commissie van € 62.750,- heeft ontvangen.
2.13 Op 13 augustus 2020 heeft verweerder namens Berken Immobilienverwaltung GMBH (hierna: Berken), een bedrijf van de heer We, de heer V. en Capital Car, het bedrijf van de heer V., gedagvaard vanwege een geschil over auto’s.
Bij vonnis van 17 september 2020 heeft de rechtbank Rotterdam Berken veroordeeld om aan Capital Car een bedrag van € 10.350,- te betalen, terwijl Capital Car, wordt veroordeeld om, na die betaling, auto’s ter beschikking te stellen aan Berken.
2.14 Vervolgens hebben verweerder en de advocaat van de heer V. langere tijd met elkaar gemaild. Bij e-mail van 22 oktober 2020 heeft verweerder de advocaat van de heer V. gemaild:


‘In ons mailverkeer maar met name in onze telefoongesprekken is telkens besproken dat het ging om een regeling voor beide geschillen, dus zowel het geschil over de door uw cliënt ontvangen en dus terug te betalen vergoeding, en de kwestie rond de auto’s (…)

Tot hun niet geringe verbazing lezen zij in uw reactie dat uw cliënt wel akkoord wil gaan met een bedrag van € 60.000,--, maar de kwestie van de auto’s daar weer los van wil zien. De geschiedenis van vorig jaar oktober en daarna lijkt zich te herhalen.
(…)

Niettemin is cliënt bereid nog eenmaal haar voorstel te handhaven, in die zin dat beide geschillen worden geregeld doordat uw cliënt de auto’s aan cliënte [Berken] ter beschikking stelt en een bedrag van € 60.000,-- aan cliënte [Green Woods] voldoet,
tegen finale kwijting over en weer.’

2.15 Op 11, 15 en 16 december 2020 heeft verweerder diverse WhatsAppberichten aan de heer Wi gestuurd. Daarop is niet gereageerd. Ook op een e-mail van verweerder van 11 december 2020 heeft de heer Wi niet gereageerd.
2.16 In het geschil tussen Green Woods en de heer V. is een schikking getroffen op grond waarvan de heer V. op 24 december 2020 € 60.000,- overmaakt op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder.
2.17 Bij e-mail van 6 januari 2021 om 15:33 uur heeft de heer We aan verweerder gevraagd het saldo inzake Green Woods – de heer V. direct over te maken naar een bankrekeningrekeningnummer ten name van Trust and Law Incasso onder vermelding van Afdracht dossier P.L.J. BOM. Dezelfde dag heeft verweerder om 15:56 uur een bedrag van € 55.519,88 overgemaakt van zijn derdengeldenrekening naar een bankrekening op naam van Despina Management + Beheer B.V. (hierna: Despina), bestuurder van Trust and Law Incasso, met als omschrijving ‘Afdracht dossier P.L.J. Bom’. Bestuurder van Despina Management + Beheer B.V. is de heer Van der Z. Het restantbedrag is verrekend met de declaraties van verweerder.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Deken verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft in strijd met artikelen 7.1 en 7.2 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) onvoldoende onderzoek verricht naar de identiteit van zijn cliënte Green Woods en heeft zonder geldige volmacht, althans zonder zich voldoende te vergewissen van de authenticiteit van de volmacht, opgetreden voor Green Woods. Verweerder heeft zijn cliënte nimmer telefonisch, via beeldbellen of via een ander medium gezien dan wel gesproken. Verweerder is uitgegaan van enkele summiere e-mails en enkele zeer summiere Whatsappberichten, waarbij hij telkens is uitgegaan van de mededelingen van de heer We;
b) verweerder heeft onvoldoende partijdigheid betracht door in twee zaken (de zaak van Green Woods tegen de heer V. en de zaak van Berken tegen de heer V.) met verschillende partijen en verschillende belangen gelijktijdig op te treden en een gezamenlijke schikking heeft willen bewerkstelligen. Verweerder stond ten tijde van zijn bijstand aan Green Woods ook de heer We (Berken) bij in een geschil tussen Berken en de heer V. en in beide zaken ging het om geheel andere belangen;
c) verweerder heeft in de zaak van Green Woods de declaratie op naam gesteld van Hypofinance, terwijl de facturen niet zien op werkzaamheden voor die vennootschap;
d) verweerder heeft in strijd met gedragsregel 17 niet periodiek gefactureerd. In de zaak tussen Green Woods en de heer V. heeft verweerder slechts een factuur verstuurd over een periode van tien maanden;
e) verweerder heeft in strijd met artikel 6.19 van de Voda ontvangen derdengelden niet overgemaakt naar de rechthebbende, maar naar een derde. Daarmee heeft verweerder de derdengeldrekening oneigenlijk gebruikt;
f) verweerder heeft geen verscherpt cliëntenonderzoek verricht in de zin van artikelen 3 en 8 Wwft;
g) verweerder heeft geen ongebruikelijke transactie gemeld bij de Financial Intelligence Unit Nederland (hierna: FIU). Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 16 lid 1 Wwft.

3.2 De raad zal hierna, bij de beoordeling, op de onderdelen van het bezwaar ingaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer tegen het dekenbezwaar. In dat kader voert verweerder allereerst aan dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om regels te overtreden, dat hij achteraf gezien beter anders had kunnen handelen en/of advies had moeten vragen aan de deken en dat hij zeer aangedaan is door het dekenonderzoek.
Ten aanzien van het bezwaar voert verweerder per onderdeel uitvoerig inhoudelijk verweer. In dat kader voert verweerder aan dat de deken ten aanzien van onderdelen b) en d) niet-ontvankelijk is, omdat het algemeen belang ontbreekt. Verder betwist verweerder dat hem voor wat betreft onderdelen a), e), f) en g) tuchtrechtelijk iets te verwijten valt en concludeert verweerder dat van de zeven onderdelen alleen onderdeel c) eventueel gegrond is. Verweerder verzoekt de raad bij gegrondbevinding van een of meer onderdelen van het bezwaar geen maatregel op te leggen.
4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling van het dekenbezwaar, waar nodig, op het verweer van verweerder ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dan wel dekenbezwaar het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Die normen houden onder meer in dat een advocaat integer dient te handelen en zich dient te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De kernwaarde integriteit houdt in dat een advocaat ook in financiële aangelegenheden betamelijk moet handelen ten opzichte van de eigen cliënt, maar ook ten opzichte van derden. Dat betekent onder meer dat een advocaat geacht wordt de identiteit van zijn cliënte vast te stellen en dat de advocaat controle uitoefent op de aanwending van gelden die op zijn derdengeldenrekening worden ontvangen. De advocaat dient te voorkomen dat de derdengeldenrekening, waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt, wordt gebruikt om mee te bankieren. Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich in dat verband te houden aan de bepalingen in de Voda en aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna Wwft).
5.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Onderdeel a) – identificatie cliënte en authenticiteit volmacht
5.3 Met onderdeel a) verwijt de deken verweerder dat hij zich in strijd met artikel 7.1 en 7.2 van de Voda onvoldoende heeft vergewist van de identiteit van zijn cliënte Green Woods (de heer Wi) en van de authenticiteit van de machtiging die de heer Wi aan de heer We zou hebben gegeven om Green Woods te mogen vertegenwoordigen.
5.4 Op grond van artikel 7.1 lid 1 van de Voda vergewist de advocaat zich van de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval ook de identiteit van de tussenpersoon die de opdracht namens de cliënt verstrekt, tenzij de aard of de omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maken.
Op grond van artikel 7.2 lid 1 van de Voda mag de advocaat afgaan op de juistheid van de hem door de cliënt verstrekte gegevens zolang in redelijkheid aanwijzingen van het tegendeel ontbreken. Lid 2 bepaalt dat indien de advocaat gerede twijfel heeft, dan wel indien er omstandigheden zijn die gerede twijfel rechtvaardigen, over de juistheid van de door of namens de cliënt verschafte gegevens of de identiteit van de cliënt of de tussenpersoon, de advocaat een onderzoek instelt naar de juistheid van de verschafte gegevens, de achtergrond van de cliënt, de tussenpersoon onderscheidenlijk het doel van de opdracht, tenzij de aard of omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maken.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de identiteit van zijn cliënte Green Woods en in verband daarmee van de identiteit van de bestuurder van zijn cliënte, de heer Wi. Identificatie van de cliënt betekent dat de advocaat vaststelt dat de persoon van wie hij de opdracht krijgt, in dit geval de heer Wi als bestuurder van Green Woods, ook daadwerkelijk is wie hij zegt te zijn. In de toelichting op artikel 7.1 van de Voda is niet vermeld hoe de identificatie moet plaatsvinden, maar de advocaat heeft hierin wel een eigen verantwoordelijkheid. In dit geval is verweerder voor de identiteit van de heer Wi (Green Woods) enkel afgegaan op een aantal WhatsAppberichten en e-mails van iemand die zegt de heer Wi te zijn en van informatie die hij van de heer We over Green Woods kreeg. Het had op de weg van verweerder gelegen om de identiteit van de heer Wi te checken door bijvoorbeeld met de heer Wi te (video)bellen of op zodanig andere wijze dat hij de foto op (de kopie van) het paspoort van de heer Wi met eigen ogen kon vergelijken met de persoon van de heer Wi. Dat heeft verweerder echter nagelaten. In zoverre is onderdeel a) van het dekenbezwaar dan ook gegrond.
5.6 Voor wat betreft het zich vergewissen van de authenticiteit van de machtiging die de heer Wi aan de heer We zou hebben gegeven om namens Green Woods te mogen vertegenwoordigen, is de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Het is misgegaan bij de identificatie van zijn cliënte Green Woods/de heer Wi, maar de volmacht op zichzelf gaf geen reden voor verweerder om nader onderzoek in te stellen naar de authenticiteit daarvan. Verweerder heeft de notariële volmacht uit Indonesië ontvangen via hetzelfde e-mailadres dat de heer Wi gebruikte om met verweerder te communiceren. Verder had verweerder via de financieringsovereenkomst een kopie van het paspoort van de heer Wi en hij heeft de handtekening daarop kunnen vergelijken met de handtekening van de heer Wi op de volmacht. Verder heeft verweerder de volmacht na ontvangst daarvan aan notaris Pr gemaild met de vraag om te bevestigen dat het om de handtekening en legalisatie van de heer Wi gaat en dat is ook gebeurd, zij het dat notaris Pr geen volledige zekerheid heeft kunnen geven. Er waren op dat moment echter onvoldoende bijkomende omstandigheden op grond waarvan verweerder extra onderzoek had moeten doen naar de volmacht. De deken betrekt in dat verband onder meer het tuchtrechtelijke en strafrechtelijk verleden van notaris Pr, maar in november 2019 was nog geen sprake van tuchtrechtelijke en strafrechtelijke procedures tegen notaris Pr, zodat verweerder daar niet van op de hoogte had kunnen zijn toen hij de volmacht ter controle aan notaris Pr mailde. Van andere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de authenticiteit van de volmacht is de raad onvoldoende gebleken. De raad kan op grond van de overgelegde stukken dan ook niet vaststellen dat sprake was van een ongeldige volmacht en dat verweerder nader onderzoek had moeten doen. In zoverre is onderdeel a) van het dekenbezwaar daarom ongegrond.
Onderdeel b) – partijdigheid
5.7 Met onderdeel b) verwijt de deken verweerder dat hij onvoldoende partijdig is geweest door in de zaak van Green Woods tegen de heer V. en in de zaak van Berken tegen de heer V. met verschillende partijen en verschillende belangen gelijktijdig als advocaat heeft opgetreden voor Green Woods en Berken (de heer We) en een gezamenlijke schikking heeft willen bewerkstelligen ter beëindiging van beide zaken. Verweerder heeft in dit verband een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid, omdat volgens hem geen aanleiding bestaat voor een tuchtrechtelijke beoordeling van het verwijt over zijn partijdigheid op grond van het algemeen belang. Dat beroep slaagt. De raad overweegt daarover als volgt.
5.8 De raad stelt voorop dat de deken het klachtrecht kan uitoefenen als in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing nodig is. In dit geval is de raad van oordeel dat de deken onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om de drempel van het algemeen belang te halen. De vraag over de partijdigheid van verweerder is bij uitstek een kwestie waarover de cliënten van verweerder kunnen klagen. Een noodzaak voor de deken om hierover in het algemeen belang te klagen ontbreekt. Verweerder heeft zowel schriftelijk als ter zitting toegelicht hoe een en ander is verlopen bij de totstandkoming van de gezamenlijke schikking in de zaak van Green Woods tegen de heer V. en in de zaak van Berken tegen de heer V. De raad kan deze toelichting volgen. Daar komt bij dat het de raad niet is gebleken dat de cliënten van verweerder, Green Woods en Berken, op enig moment hebben geprotesteerd tegen de gang van zaken. Anders dan de deken is het de raad uit de stukken dan ook niet gebleken dat verweerder zich heeft laten leiden door de belangen van de heer We en niet de belangen van Green Woods/de heer Wi. De conclusie van de deken dat het er alle schijn van heeft dat verweerder onvoldoende partijdig is geweest, deelt de raad dan ook niet.
5.9 Nu de noodzaak van een tuchtrechtelijke beoordeling van de handelwijze van verweerder in het algemeen belang ontbreekt, is onderdeel b) van het bezwaar niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de raad dit onderdeel verder niet inhoudelijk zal beoordelen.
Onderdeel c) – declaratie op naam van derde
5.10 Met onderdeel c) verwijt de deken verweerder dat hij zijn declaratie op naam van Hypofinance heeft gesteld, terwijl die declaratie niet gaat over werkzaamheden die verricht zijn voor Hypofinance.
5.11 Volgens vaste rechtspraak van het hof van discipline over de tenaamstelling van declaraties is het uitgangspunt dat een declaratie op naam moet staan van de cliënt/opdrachtgever voor wie de advocaat zijn werkzaamheden heeft verricht. Als de cliënt en een derde de advocaat vragen om de declaratie te richten aan die derde dan moet de advocaat de declaratie nog steeds op naam van zijn cliënt/opdrachtgever stellen (zie HvD 19 februari 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:42). Verweerder heeft dat niet gedaan en dat heeft verweerder ook erkend. Door zijn declaratie niet op naam te stellen van zijn cliënte, Green Woods, maar op naam van een derde heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Onderdeel c) van het bezwaar is daarom gegrond.
Onderdeel d) – wijze van declareren
5.12 Met onderdeel d) verwijt de deken verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 17 niet periodiek heeft gefactureerd. In de zaak tussen Green Woods en de heer V. heeft verweerder slechts een factuur verstuurd over een periode van tien maanden. Verweerder heeft in dit verband een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid, omdat volgens hem geen aanleiding bestaat voor een tuchtrechtelijke behandeling van het verwijt over zijn wijze van declareren op grond van het algemeen belang. Dat beroep slaagt niet. De raad overweegt daarover als volgt.
5.13 De raad stelt voorop dat de deken het klachtrecht kan uitoefenen als in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing nodig is. In dit geval is de raad van oordeel dat de deken in het kader van haar toezichthoudende taak wel in het algemeen belang kan klagen over de wijze waarop een advocaat declareert. De door verweerder in dit verband aangehaalde beslissing van 7 juli 2023 van het hof van discipline is niet van toepassing, omdat daarin sprake is van een andere context (voortzetting op grond van artikel 47a Advocatenwet) en een ander feitencomplex. De uitgangspunten van het hof van discipline kunnen daarom niet een-op-een worden toegepast op het bezwaar tegen verweerder. Onderdeel d) is daarom ontvankelijk en de raad zal dit onderdeel hierna inhoudelijk beoordelen.
5.14 Anders dan de deken ziet de raad niet in waarom verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld door zijn cliënte slechts een keer een declaratie te sturen over een periode van ongeveer tien maanden. Volgens het vierde lid van gedragsregel 17 declareert de advocaat zijn honorarium in beginsel periodiek. Dit impliceert dat de advocaat daarvan mag afwijken en met zijn cliënt andere afspraken mag maken over de wijze waarop hij declareert. Van een verplichting tot periodiek declareren is in ieder geval geen sprake. Onderdeel d) van het bezwaar is dan ook ongegrond.
Onderdelen e), f) en g) – derdengelden, cliëntenonderzoek en ongebruikelijke transactie
5.15 Onderdelen e), f) en g) gaan in de kern over de verplichtingen van verweerder in het kader van de Voda en de Wwft. Deze onderdelen lenen zich daarom voor een gezamenlijke beoordeling.
5.16 Met onderdelen e), f) en g) verwijt de deken verweerder dat hij in strijd met artikel 6.19 van de Voda ontvangen derdengelden niet heeft overgemaakt naar de rechthebbende maar naar een derde, dat hij geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft gedaan in de zin van artikel 16 lid 1 Wwft en dat hij de transactie niet bij de FIU heeft gemeld.
5.17 In artikel 6.19 van de Voda is onder meer bepaald dat een advocaat die derdengelden onder zich heeft de gelden zodra de gelegenheid zich voordoet overmaakt naar de bankrekening van stichting derdengelden of van de rechthebbende. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat de hoofdregel is dat derdengelden zo snel mogelijk naar de rechthebbende worden overgemaakt.
Op grond van artikel 1a lid 4 onder c en 3 Wwft moet een advocaat bij het beheren van geld cliëntenonderzoek verrichten ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Op grond van artikel 1a lid 4 onder c en artikel 8 Wwft moet een advocaat verscherpt cliëntenonderzoek verrichten indien de zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt.
Op grond van artikel 16 lid 1 Wwft moet een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden worden gemeld bij de FIU.
5.18 De raad is op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het bedrag op zijn derdengeldenrekening niet over te maken aan zijn cliënte Green Woods, door geen verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten en door de transactie van 6 januari 2021 niet te melden bij de FIU. Verweerder had het bedrag van € 55.000,- niet binnen 23 minuten na het verzoek van de heer We over mogen maken aan een voor hem onbekende vennootschap, omdat hij de identiteit van Despina en de reden waarom deze vennootschap de derdengelden moest krijgen in plaats van Green Woods niet, althans onvoldoende had vastgesteld. Het verweer van verweerder dat hij het geld niet naar Green Woods als rechthebbende kon overmaken, omdat de heer We hem vertelde dat Green Woods geen bankrekening meer had gaat niet op. Verweerder had toen zeker vragen moeten stellen en door moeten vragen, maar het is de raad niet gebleken dat verweerder dat heeft gedaan. Ook al was de heer We door de heer Wi gevolmachtigd om namens hem/Green Woods op te treden, zoals verweerder heeft benadrukt, dan nog had verweerder uitgebreider onderzoek moeten doen of contact op moeten nemen met de deken. Door vrijwel zonder onderzoek het bedrag op de derdengeldenrekening over te maken naar een ander dan de rechthebbende (zijn cliënte Green Woods) heeft verweerder feitelijk met zijn derdengeldenrekening gebankierd en daarmee oneigenlijk gebruikgemaakt van die rekening. Dat betekent dat verweerder niet alleen in strijd heeft gehandeld met artikel 6.19 van de Voda, maar daarmee ook met het bepaalde in de Wwft over het verrichten van verscherpt cliëntenonderzoek en de plicht om een ongebruikelijke transactie bij de FIU te melden. Onderdelen e), f) en g) van het dekenbezwaar zijn dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tijdens het bijstaan van zijn cliënte Green Woods/de heer Wi zowel bij de identificatie van zijn cliënte als bij het overmaken van derdengelden aan een ander dan zijn cliënte tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De indruk bestaat dat verweerder niet kwaadwillend is geweest, maar dat hij niet alert en kritisch genoeg is geweest ten aanzien van zijn cliënte, de heer We en Despina. De aard en ernst van zijn klachtwaardig handelen kwalificeren daarom als schending van de kernwaarde (financiële) integriteit en rechtvaardigen dan ook de oplegging van een maatregel. Daarbij weegt de raad naast de omstandigheden van deze zaak ook mee dat verweerder zich schuldbewust heeft opgesteld, dat verweerder aan het dekenonderzoek heeft meegewerkt en dat de deken na haar onderzoek ruim een jaar heeft gewacht met het indienen van een dekenbezwaar tegen verweerder. Tot slot weegt de raad mee dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Al met al ziet de raad aanleiding om aan verweerder een voorwaardelijke schorsing op te leggen voor de duur van zes weken met een proeftijd van twee jaar.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart onderdeel a) van het bezwaar gegrond ten aanzien van het verwijt over het verrichten van onvoldoende onderzoek naar de identiteit van de cliënte, en ongegrond ten aanzien van het verwijt over het verrichten van onvoldoende onderzoek naar de authenticiteit van de volmacht;
- verklaart onderdeel b) van het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart onderdeel d) van het bezwaar ongegrond;
- verklaart onderdelen c), e), f) en g) van het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, en mrs. E.H.M. Harbers, M. Lont, P.Th. Mantel en N.C. Milani, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 22 april 2024