ECLI:NL:TADRARL:2023:95 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-399/AL/MN 22-434/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:95
Datum uitspraak: 24-04-2023
Datum publicatie: 28-04-2023
Zaaknummer(s):
  • 22-399/AL/MN
  • 22-434/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Essentie in 22-399 en 22-434 samen: Verweerster T is namens klager onder meer een procedure gestart tegen de (rechtsopvolger van de) vroegere werkgever van klager. Daarbij is de werkgever aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade wegens onjuiste nakoming van een vaststellingsovereenkomst. Verweerster T heeft klager in 2 instanties bijgestaan. Verweerster B heeft als advocaat van klager een beperkte rol gehad. Zij heeft voor verweerster T alleen waargenomen tijdens een comparitie van partijen. Daarnaast is verweerster B beklaagd als klachtenfunctionaris. Dat verweersters de door klager genoemde e-mails niet hebben gelezen en ook verder van klager verkregen relevante informatie hebben genegeerd, is de raad uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Gelet ook op de met klager gevoerde gesprekken en correspondentie van verweerster T over de te volgen strategie in hoger beroep, is de raad van oordeel dat verweerster T de belangen van klager op zorgvuldige en deskundige wijze heeft behartigd op basis van de voor de zaak relevante informatie en de juiste wettelijke grondslag. Niet is komen vast te staan dat een specifieke getuigenverklaring van de wederpartij inhoudelijk niet klopte. Evenmin is de raad gebleken dat daaronder een vervalste handtekening heeft gestaan. De klachten tegen verweersters als advocaat worden ongegrond verklaard. Ook de klachten tegen verweerster B als klachtenfunctionaris worden ongegrond verklaard. Dat zij een gesprek met klager anders heeft weergegeven of feiten heeft verdraaid, kan de raad niet vaststellen. Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerster B na zorgvuldig onderzoek binnen redelijke termijn op zijn klacht heeft gereageerd op basis van de haar bekende stukken. Dat klager zich daarin niet kon vinden, maakt nog niet dat verweerster B daarvan tuchtrechtelijk een verwijt treft. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2023
in de zaken 22-399/AL/MN en 22-434/AL/MN
naar aanleiding van de klachten van:

klager
over   
(zaak 22-399/AL/MN), verweerster T,
(zaak 22-434/AL/MN), verweerster B,
samen ook: verweersters

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

In beide zaken:

1.1 Op 4 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) klachten ingediend over  verweersters.
1.2 Op 23 mei 2022 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken Z 1335777/HH/sd (verweerster T) en Z 133570/FM/sd (verweerster B) van de deken ontvangen.
1.3 De klachten zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij waren klager en verweersters aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN

In beide zaken:

Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op de klachtdossiers en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 27 maart 2012 is tussen klager en zijn toenmalige werkgever, Van R BV, een vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting (VSO) gesloten ter beëindiging van een geschil. Klager werd toen bijgestaan door mr. O. In april 2018 is de in de VSO overeengekomen vergoeding door Van R BV aan klager overgemaakt onder vermelding van ‘ontslagvergoeding’ op de loonstrook.
2.2 In 2014 heeft klager zich tot verweerster T gewend in verband met de weigering van het UWV om een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan hem toe te kennen. Op 12 en 19 maart 2015 heeft klager aan verweerster T zijn correspondentie met zijn werkgever, de heer Van R, over de overuren toegestuurd en ook de daarover gevoerde correspondentie van zijn toenmalige advocaat mr. O. In bezwaar en beroep is klager in het ongelijk gesteld. Doordat sprake was en toegenomen arbeidsongeschiktheid is aan klager alsnog met terugwerkende kracht een WIA-uitkering toegekend.
2.3 In 2018 heeft klager zich opnieuw tot verweerster T gewend. Klager was het er niet mee eens dat bij bepaling van de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering geen rekening werd gehouden met de door hem op grond van de VSO ontvangen vergoeding in 2012. Klager en verweerster T hebben verschillende routes bedacht om ervoor te zorgen dat de door klager op grond van de VSO ontvangen vergoeding alsnog in aanmerking zou worden genomen bij de bepaling van de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van klager.
2.4 Eén van die routes was het in 2018 starten van een procedure tegen de rechtsopvolger van Van R BV. In de dagvaarding is de voormalige werkgever aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade wegens onjuiste nakoming van de VSO.
2.5 Op 4 december 2018 heeft verweerster T de van de wederpartij ontvangen conclusie van antwoord met producties, waaronder een verklaring van 29 november 2018 van de heer Van R, aan klager doorgestuurd.
2.6 Klager heeft op 10 december 2018 op de conclusie van antwoord en op de (on)juistheid van de inhoud van de overgelegde verklaring van Van R gereageerd. Daarbij heeft hij verwezen naar de (opnieuw) door hem bijgevoegde correspondentie over de overuren met Van R in november en december 2011 en naar een brief van mr. O met Van R kort na het sluiten van de VSO.
2.7 Op 14 maart 2019 heeft klager per e-mail aan verweerster B, als waarnemer van verweerster T, laten weten dat hij bij de comparitie op 15 maart 2019 aanwezig zal zijn. Verder heeft hij haar geschreven:

Mijn informatie is verder dat een valse verklaring, afgegeven bij de rechtbank in een zaak, gevolgen kan hebben voor de persoon en voor de zaak.

Op 15 maart 2019 heeft verweerster B, na een eerder telefonisch overleg over haar bijstand, tijdens de comparitie van partijen de pleitnotities van verweerster T voorgedragen.
2.8 Bij vonnis van 18 april 2019 heeft de kantonrechter de vordering van klager tegen de rechtsopvolger van Van R BV afgewezen. In dit kader heeft de kantonrechter onder meer overwogen:

4.3. De door middel van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen afspraken hebben betrekking op het afkopen van een tussen partijen gerezen geschil. (…)

4.6 (…) Vaststaat dat [klager] bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst juridische hulp gehad heeft. Partijen hebben beide een andere perceptie gehad over het bedrag dat betaald is, echter is dit pas jaren na uitbetaling van de afkoopsom gebleken. Het is de manier waarop het bedrag door [Van R BV] uitbetaald is. Partijen hebben ook geen specifieke bewoordingen gebruikt dat het om overwerk of overwerkuren zou gaan. Hetgeen [klager] aanvoert dat er in de overeenkomst ook staat dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de volgende regeling ter beslechting van voormeld geschil doet daar niet aan af nu [Van R BV] heeft aangevoerd dat hij juist heeft laten op nemen dat hij de overuren niet erkende (... 'Voor de overuren zou hij echter geen vergoeding verschuldigd zijn').

Met het tekenen van de vaststellingsovereenkomst mocht [Van R BV] er, op grond van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting, van uitgaan dat er, behoudens de in vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken, geen verdere verplichtingen jegens [klager] meer zouden bestaan. Gelet op het voorgaande dient de vordering dan ook te worden af gewezen.

2.9 Per e-mail van 23 april 2019 is klager over de uitkomst van het vonnis van de kantonrechter ingelicht en over de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep.
2.10 Per e-mail van 30 juni 2019 heeft klager aan verweerster T gemeld dat de verklaring van Van R niet alleen inhoudelijk onjuist was maar dat de handtekening vrijwel zeker vervalst was.
2.11 In haar e-mail van 1 juli 2019 heeft verweerster T onder meer aan klager geschreven:

U heeft mij laten weten dat u teleurgesteld bent over de uitspraak. Daarnaast heeft u mij gewezen op twee documenten die ik niet in de procedure bij de kantonrechter heb ingebracht. U heeft de indruk dat u de procedure zou hebben gewonnen wanneer ik de twee documenten in de procedure had ingebracht.

2.12 Daarop heeft klager op 2 juli 2019 onder meer aan verweerster T laten weten:

Uw standpunt om deze correspondentie niet te gebruiken begrijp ik totaal niet daar het een totaal ander licht werpt op de situatie.

2.13 Verweerster T heeft op 7 juli 2019 aan klager gemaild:

Allereerst vind ik het natuurlijk vervelend en spijtig dat ik niet eerder met u overleg heb gehad over de vraag óf de documenten in de procedure ingebracht hadden moeten worden. Dit overleg had wel moeten plaatsvinden. Uw telefoontje heeft er echter wel toe geleid dat ik de stukken heb bestudeerd.

Uit het telefonisch contact met u begreep ik, dat u van mening bent dat de documenten zoals u mij die heeft gezonden op 10 december 2018 er toe hadden geleid dat de rechter u in het gelijk zou hebben gesteld. Ik heb deze documenten goed bekeken. Allereerst vind ik het natuurlijk vervelend en spijtig dat ik niet eerder met u overleg heb gehad over de vraag óf de documenten in de procedure ingebracht hadden moeten worden. Dit overleg had wel moeten plaatsvinden. Uw telefoontje heeft er echter wel toe geleid dat ik de stukken heb bestudeerd. U heeft mij gewezen op de brief van uw advocate mevrouw [O]. Hierin schrijft zij het volgende aan de heer [Van R]:

In uw brief neemt u met betrekking tot de door mijn cliënt gemaakte overuren ineens het standpunt in dat u niet gehouden zou zijn om een enig bedrag hiervoor te betalen.

Deze brief bevestigt mijns inziens eerder het standpunt van de heer [Van R]/[rechtsopvolger Van R BV], namelijk dat de nabetaling van de overwerkuren en de grondslag van de nabetaling wordt betwist.

Ik had – wanneer we overleg hadden gevoerd - u dan ook niet geadviseerd om dit document in te brengen in de procedure. Ik wil dan ook graag met u in overleg treden over het inbrengen van deze documenten in hoger beroep, maar naar mijn mening is dat niet verstandig

2.14 Op 16 juli 2019 heeft verweerster T bij het gerechtshof namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 18 april 2019.
2.15 Op 22 september 2019 heeft klager aan verweerster T geschreven:

Ik heb de handtekening van [Van R] nog eens bekeken. Ondertussen heb ik er twee die met zekerheid van [Van R] zijn en ik zeg met stellige zekerheid dat deze niet overeen komen met de handtekening die bij de stukken zijn ingeleverd.

In een telefonisch contact daarna heeft verweerster T met klager de kosten besproken van het door klager benaderde forensisch onderzoeksbureau voor een handtekeningonderzoek.
2.16 In zijn e-mail van 4 november 2019 heeft klager aan verweerster T geschreven:

(…) Tevens heb ik de mail met [Van R] toegevoegd die aantonen dat er wel degelijk gesproken en gemaild is inzake overwerk. De mail van 14 nov. 2012 had ik ook al op 9 nov. verstuurd die [Van R] zogenaamd niet had ontvangen. (…)

Ik ben van mening dat ik middels de mails aantoon dat de verklaring niet klopt en valselijk is opgesteld en de tegenpartij heeft te bewijzen dat de handtekening echt is.

De structuur van de handtekening wijkt dermate af van de andere tekst op de verklaring en van een origineel met balpeninkt vervaardigde schrijfproductie. Derhalve heb ik ter vergelijk een originele handtekening op gelijke grootte bijgevoegd. Deze afwijkingen ontstaan indien men met een document gaat prutsen en tekst gaat bij-, invoegen.

2.17 Op 10 september 2020 heeft bij het gerechtshof een zitting plaatsgevonden. De kort voor de zitting ontvangen stukken van klager, twee uitvergrote handtekeningen van Van R, heeft verweerster T niet tijdens de zitting overgelegd.
2.18 In haar e-mail van 30 september 2020 om 7:35 uur heeft verweerster T aan klager bericht: 

We hebben eerder met elkaar gesproken over de vraag of wij de heer [Van R] moesten oproepen als getuige. Ik heb u dit nadrukkelijk afgeraden, aangezien u niet weet wat de heer [Van R] naar voren brengt en ii) zijn getuigenverklaring voor u nogal nadelig zou kunnen uitpakken. (…)

U moet zich realiseren dat de zitting heeft plaatsgevonden en dat alle handelingen voor de procedure zijn gedaan. De (juridische) standpunten zijn allen uitgebreid aan de orde gekomen: Ook uw verhaal hebben wij uitgebreid aan de orde kunnen brengen en dat hebben wij ook gedaan.

Diezelfde dag heeft klager aan verweerster T laten weten dat hij haar standpunt begrijpt en zich daarin kan vinden.

2.19 Bij arrest van 20 oktober 2020 heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en klager veroordeeld in de proceskosten. Op 26 oktober 2020 heeft verweerster T klager hierover ingelicht en heeft een telefonisch overleg plaatsgevonden.
2.20 Per e-mail van 4 november 2020, herhaald op 13 november 2020, heeft klager onder meer aan verweerster T geschreven:

In deze zaak heeft u bij de eerste behandeling een mail van mij niet gezien. Na de uitspraak heb ik erna geïnformeerd. U heeft die mail met belangrijke informatie ontvangen maar niet gelezen en dus ook niet gebruikt. U heeft zich hiervoor verontschuldigd. (…) Ik heb u meerder malen op deze mail gewezen. (…) Ook nu heeft u deze mail niet gebruikt. Ik heb er meerdere malen op aangedrongen om de mail te gebruiken en melding te maken van de ernstige verdenking dat het een valse verklaring is. Dit heeft u bewust niet gedaan en u heeft zich geconcentreerd op de fiscale regelgeving. Hierdoor kon de verklaring van [Van R] intact blijven.
Nu krijg ik hiervoor een rekening die u hoort te voldoen. Verder dienen wij te overleggen over hoe dit probleem op te lossen.

2.21 Per e-mail van 16 november 2020 heeft klager aan verweerster T onder meer geschreven:

Het oordeel van de rechter is duidelijk.
Zoals voorop is gesteld (rov. 3..6), dient hier het Haviltex-criterium te worden toegepast. Eerst daarna komt de vraag naar de toepasselijke fiscale regelgeving aan de orde, zoals [de rechtsopvolger van Van R BV] juist heeft opgemerkt.
U was een andere mening toegedaan. Uw mening was niet juist en dat wordt door het arrest bevestigd. Ik heb veel energie gestoken om u ervan te overtuigen dat de verklaring van [Van R] niet origineel is en niet deugd. U heeft hier eigenlijk niets mee gedaan. In de mails die ik heb terug gelezen komt steeds uw mening weer naar voren die u star heeft gevolgd.
Ook mijn verklaring, met de bijlagen en pleitaantekeningen zijn niet meegestuurd.”
De verklaring van [Van R] heeft vanaf het begin een doorslaggevende rol gespeeld en is door u tijdens de gehele procedure niet betwist. Hiervoor bent u, als advocaat, verantwoordelijk.

2.22 Op 23 november 2020 heeft klager zijn klacht over verweerster T aan verweerster B gestuurd in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Op 25 november 2020 heeft verweerster B aan klager laten weten tijd nodig te hebben om het dossier te bestuderen.
2.23 Op 15 december 2020 heeft klager zijn ongenoegen richting verweerster B geuit over de gang van zaken en dat hij de relevante e-mails niet alsnog aan haar zal toesturen.
2.24 Per e-mail van 18 december 2020 heeft verweerster B haar beslissing op de klacht over verweerster T aan klager gestuurd en de klacht ongegrond verklaard. Ook heeft zij geschreven dat klager alsnog de relevante e-mails kan toesturen. Daarop heeft klager op 22 december 2020 aan verweerster B gemeld dat zij niet onpartijdig is en het niet integer is dat zij meerdere mails buiten beschouwing laat als haar dat goed uitkomt.
2.25 In haar e-mail van 5 januari 2021 heeft verweerster B haar beslissing om de klacht tegen verweerster T ongegrond te bevinden, toegelicht.

3 KLACHT

In zaak 22-399/AL/MN:

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster T tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de e-mails van klager van 10 december 2018 en 14 maart 2019 niet te behandelen en/of te lezen;
b) de door klager verstrekte informatie te negeren in de behandeling van de zaak;
c) de wet verkeerd toe te passen.

In zaak 22-434/AL/MN:

3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster B tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
i. de e-mails van klager van 14 maart 2019 niet te behandelen en/of te lezen;
ii. de door klager verstrekte informatie te negeren in de behandeling van de zaak;
iii. de wet verkeerd toe te passen;
iv. als klachtenfunctionaris telefonisch overleg met hem anders weer te geven en feiten te verdraaien;
v. als klachtenfunctionaris zijn klacht tegen verweerster T van 23 november 2020 niet inhoudelijk te behandelen.

4 VERWEER

In klachtzaak 22-399/AL/MN:

4.1 Verweerster T heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De e-mail met bijlagen van klager van 10 december 2018 heeft zij ontvangen en ook gezien. Zij heeft daarover telefonisch contact gehad met klager. De bijgevoegde stukken, de e mails van klager uit 2011 en 2012 en brief van zijn advocaat aan Van R BV, waren niet nieuw voor haar. Diezelfde stukken had zij al op 12 en 19 maart 2015 ontvangen ten behoeve van de eerdere zaak van klager. Achteraf betreurt zij het, en dat heeft zij klager ook laten weten, dat zij niet meteen na ontvangst van de e-mail van 10 december 2018 uitdrukkelijk met hem heeft besproken dat zij het niet in zijn belang vond om die bijlagen als producties in de procedure bij de kantonrechter te brengen. Verweerster merkt verder op dat klager zelf niet telefonisch, per mail of tijdens de voorbereiding van de dagvaarding, waarbij hij nauw was betrokken, aan haar heeft gevraagd om die bewuste stukken alsnog als producties in het geding te brengen. Als hij dat had gedaan, had zij hem dat afgeraden. Volgens verweerster T hadden die stukken, gelet op de uitspraak van het gerechtshof, ook niet tot een andere uitkomst voor klager geleid.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster T betwist dat zij informatie van klager heeft genegeerd. Stukken die in het nadeel van klager waren, heeft zij bewust niet in het geding gebracht. Zij heeft bij de kantonrechter en in hoger beroep de juistheid van de door de wederpartij overgelegde verklaring van Van R van november 2018 uitdrukkelijk betwist. De loze beschuldiging van klager van eerst alleen valsheid in geschrifte van die verklaring en vanaf juni 2019 dat ook sprake was van een vervalste handtekening was volgens verweerster T, zonder verdere onderbouwing, zinloos in een procedure. In overleg met klager is geen onderzoek naar de handtekening onder de verklaring van Van R gedaan en is Van R niet als getuige opgeroepen. De twee uitvergrote handtekeningen van klager waren onvoldoende om zijn standpunt te onderbouwen, aldus verweerster T.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerster T betwist dat zij de wet of het Haviltex-criterium verkeerd heeft toegepast. Zij verwijst daartoe naar haar processtukken en de uitspraken, waaruit blijkt dat zij daarin op deskundige wijze de belangen van klager heeft behartigd.

In klachtzaak 22-434/AL/MN:

Klachtonderdelen i) en ii)
4.5 Verweerster B heeft de door klager op 14 maart 2019 gestuurde e-mail gelezen en ook nog voor de zitting op 15 maart 2019 telefonisch contact met hem gehad. Met klager heeft zij het verweer besproken, namelijk dat volgens klager de door de wederpartij overgelegde verklaring van de heer Van R van 29 november 2018 inhoudelijk onjuist was. In die e-mail stond voor haar echter geen indicatie dat klager daarmee bedoelde te zeggen dat in zijn optiek sprake was van een vervalste handtekening onder de verklaring, zodat zij hierop tijdens de zitting verder ook niet is ingegaan. Ook klager, die alle gelegenheid kreeg om het woord te voeren, heeft daarover tijdens de zitting op 15 maart 2019, ook niet meteen daarna, iets gezegd. Van negeren van informatie van klager door haar is geen sprake geweest.
4.6 Bij de klachtbehandeling heeft zij het mailverkeer van 28 november tot en met 5 december 2011 en zijn e-mail van 5 januari 2021 betrokken. Telefonisch heeft zij klager gevraagd om specifiek aan te geven om welke passages en e-mails zijn klacht precies ging, maar dat leidde ertoe dat klager daarna ineens, ondanks zijn toezegging, weigerde om daarop in te gaan.
Klachtonderdeel iii)
4.7 Verweerster B betwist dat zij, als waarnemer van verweerster T, tijdens de zitting bij de kantonrechter de wet verkeerd heeft toegepast. Zij heeft na overleg met verweerster T verweer gevoerd in lijn met de gronden waarmee klager bekend was. Dat heeft zij gedaan met toepassing van de Haviltex-maatstaf.
Klachtonderdeel iv)
4.8 Verweerster B betwist dat zij het telefonisch overleg als klachtenfunctionaris met klager anders heeft weergeven dan dat gesprek was. Zo heeft zij dat ervaren.
Klachtonderdeel v)
4.9 Als klachtenfunctionaris heeft zij op basis van de van klager en verweerster T verkregen informatie de klacht op zorgvuldige wijze onderzocht en haar oordeel daarover aan hem gemaild. Dat hij het daarmee niet eens was, kan haar echter niet worden verweten.

5 BEOORDELING

In beide zaken:

5.1 Klager heeft zich in de twee klachtzaken beklaagd over het optreden van zijn toenmalige advocaat, verweerster T, en over het optreden van verweerster B als advocaat-waarnemer van verweerster T tijdens de zitting bij de kantonrechter op 15 maart 2019. Daarnaast heeft klager zich ook beklaagd over verweerster B in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris van het kantoor.

Toetsingsmaatstaf optreden van verweersters als advocaat

5.2 In beide klachtzaken gaat het om de vraag of verweersters de belangen van klager in zijn procedure tegen zijn voormalige werkgever met voldoende zorg hebben behandeld, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet.
5.3 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang.
5.5 De raad zal het optreden van verweersters als advocaat van klager aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Toetsingsmaatstaf optreden verweerster B als advocaat-klachtenfunctionaris

5.6 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van klachtenfunctionaris, geldt het advocatentuchtrecht slechts met de hierna te formuleren beperking. Indien een advocaat zich bij de vervulling van een andere taak dan die van advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten dat (ook) in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan die advocaat dan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
5.7 Het optreden van verweerster B in hoedanigheid van klachtenfunctionaris zal de raad aan de hand van deze beperkte maatstaf toetsen.

In beide zaken:

Klachtonderdelen a), b), c) en i), ii) en iii)
5.8 Verweerster T heeft tijdens de zitting van de raad verklaard dat zij de e-mail van klager van 10 december 2018 wel degelijk heeft gelezen en ook de bijlagen heeft gezien en niet heeft genegeerd. Haar eerste verontschuldigende reactie in het telefoongesprek met klager na het teleurstellende vonnis, waarin klager haar verweet die bijlagen ten onrechte niet in het geding te hebben gebracht, was het gevolg van een schrikreactie maar dat bleek achteraf onjuist. Ook die bijlagen bij de e-mail van 10 december 2018 had zij al gezien en op waarde beoordeeld. Bij controle bleken ook die te zijn gearchiveerd en dat kon alleen na het openen ervan. Volgens verweerster T moet zij toen hebben gezien dat het dezelfde bijlagen waren die zij eerder ook van klager had ontvangen en gebruikt in de zaak tegen het UWV. Daarom wist zij dat het niet verstandig was om die bijlagen, bepaalde correspondentie waarmee het standpunt van de wederpartij werd bevestigd, in de civiele zaak tegen de voormalige werkgever van klager in het geding te brengen.
5.9 Dat verweerster T de twee door klager genoemde e-mails niet heeft gelezen en ook verder van klager verkregen relevante informatie heeft genegeerd, is de raad uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Uit de door klager met verweersters gevoerde correspondentie, opgenomen onder de feiten hiervoor, mocht verweerster T naar het oordeel van de raad aanvankelijk begrijpen dat klager het niet eens was met de inhoud van de door de wederpartij overgelegde ongunstige verklaring van Van R van 29 november 2018. Daartegen is namens klager door verweerster T, en tijdens de waarneming op de zitting van 15 maart 2019 door verweerster B, volgens de uitspraak van de kantonrechter, en later ook blijkens het arrest, gemotiveerd verweer gevoerd namens klager. Dat klager bedoelde te zeggen dat die verklaring van Van R ook vervalst was, behoefden verweersters niet te begrijpen uit de algemeen geformuleerde e-mail van 14 maart 2019 gericht aan verweerster B en het telefoongesprek daarover net voor de zitting. Dat klager niet alleen de verklaring van Van R inhoudelijk onjuist vond maar ook vond dat de handtekening daaronder niet van Van R kon zijn, blijkt voor de raad pas uit zijn e-mail van 30 juni 2019 en dat is na de voor klager teleurstellende uitspraak van de kantonrechter op 18 april 2019.
5.10 Gelet op de daarna met klager gevoerde gesprekken en correspondentie daarover van verweerster T over de te volgen strategie in hoger beroep, is de raad van oordeel dat verweerster T de belangen van klager op zorgvuldige en deskundige wijze heeft behartigd op basis van de voor de zaak relevante informatie en de juiste wettelijke grondslag. Niet is komen vast te staan dat de verklaring van Van R inhoudelijk niet klopte. Evenmin is de raad gebleken dat daaronder een vervalste handtekening heeft gestaan. Dat verweerster T klager heeft afgeraden om een onderzoek naar die handtekening te laten doen vanwege de kosten daarvan, en ook heeft afgeraden om Van R als getuige op te laten roepen gezien het risico daarvan, is blijkens de overgelegde correspondentie door klager opgevolgd en ook goed begrepen. Achteraf kan daarvan dan ook na uiteindelijk twee teleurstellende uitspraken geen tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster T worden gemaakt. Dat betekent dat de raad klachtonderdelen a) tot en met c) ongegrond zal verklaren.
5.11 De rol van verweerster B als advocaat is beperkt gebleven tot de waarneming van de zitting op 15 maart 2019 en de voorbereiding daarvan. Niet is gebleken dat verweerster B de e mail van klager van 14 maart 2019 niet heeft gelezen of gebruikt. Als onweersproken heeft zij gesteld dat zij op de zitting op 15 maart 2019 het standpunt van klager naar voren heeft gebracht aan de hand van door verweerster T gemaakte pleitaantekeningen die in lijn waren met het haar bekende standpunt van klager. Zoals hiervoor al is overwogen bij verweerster T had zij niet uit de inhoud van de e-mail van klager van 14 maart 2019 hoeven te begrijpen dat hij zijn verweer daarmee wilde uitbreiden. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar onzorgvuldig en ondeskundig handelen van verweerster B jegens klager als waarnemend-advocaat is dan ook geen sprake geweest. Dat betekent dat de raad klachtonderdelen i) tot en met iii), voor zover daarin over het handelen van verweerster B als advocaat is geklaagd, ongegrond zal verklaren.

In klachtzaak 22-434/AL/MN:

Klachtonderdeel iv)
5.12 De juistheid van het verwijt van klager, dat verweerster B het met hem gevoerde gesprek anders heeft weergegeven en feiten heeft verdraaid, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster B, niet vaststellen. Nu niet is vast komen te staan dat verweerster B in dezen als klachtenfunctionaris het vertrouwen de advocatuur heeft geschaad, wordt klachtonderdeel iv) ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen ii) en v)
5.13 Dat verweerster B geen onderzoek naar de klacht van klager heeft gedaan en informatie van klager heeft genegeerd in het kader van het klachtonderzoek, vindt geen steun in het dossier. Daaruit blijkt dat verweerster B na zorgvuldig onderzoek binnen redelijke termijn op zijn klacht heeft gereageerd op basis van de haar bekende stukken. Dat klager zich daarin niet kon vinden, maakt nog niet dat verweerster B daarvan tuchtrechtelijk een verwijt treft. Nu niet kan worden vastgesteld dat verweerster B in dezen als klachtenfunctionaris het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, worden klachtonderdelen ii) en v) ongegrond verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:

In beide zaken:

- verklaart de klachten ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls, M. Tijseling, M.W. Veldhuijsen, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

griffier                                                                                                    voorzitter
 
Verzonden d.d. 24 april 2023