ECLI:NL:TADRARL:2023:94 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-582/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:94 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-04-2023 |
Datum publicatie: | 28-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-582/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. De raad heeft geoordeeld dat verweerder te lang heeft gewacht met het opmaken en het versturen van een conceptdagvaarding aan zijn cliënt. Ook heeft hij zijn cliënt onvoldoende geïnformeerd over hoe de procedure zou verlopen en heeft hij de bijbehorende proces- en financiële risico’s onvoldoende onder de aandacht van zijn cliënt gebracht. Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder al meermaals door de tuchtrechter is veroordeeld. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is. De raad is van oordeel dat verweerder voor de beperkte dienstverlening (en in het bijzonder het feit dat klager de conceptdagvaarding niet van verweerder heeft ontvangen) een aanzienlijk bedrag bij klager in rekening gebracht. Gelet daarop zal aan verweerder ook een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat verweerder een bedrag van € 1.000,- aan klager betaalt. Indien verweerder dat bedrag niet, of niet tijdig, aan klager heeft betaald, dan zal verweerder alsnog de geldboete moeten betalen. De raad gaat ervan uit dat verweerder het zover niet laat komen en zijn verantwoordelijkheid richting klager neemt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 24 april
2023
in de zaak 22-582/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021KNN132/1523920
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 februari 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In oktober 2020 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij
te staan in een zaak tegen BeursFlits.
2.2 Klager had een abonnement afgesloten bij BeursFlits, een partij voor adviezen
met betrekking tot zogenaamde ‘position trades’. BeursFlits maakte gebruik van tussenpartijen. Toen er storingen in de systemen optraden,
werden geen handelssignalen meer aan het automatisch systeem doorgegeven met als gevolg
dat klager geen position trades ontving op zijn account. Position trades werden niet
uitgevoerd, waardoor klager schade leed. Klager wenst vergoeding van Beursflits van
alle gemiste trades.
2.3 Toen bleek dat geen oplossing buiten rechte kon worden bereikt, heeft klager op
verzoek van verweerder nadere bewijsstukken gestuurd en heeft verweerder op 15 maart
2021 aan klager geschreven dat hij een dagvaarding zou opstellen.
2.4 Op 11 april 2021 en op 4 mei 2021 heeft verweerder desgevraagd aan klager laten
weten dat hij nog niet aan de dagvaarding was toegekomen.
2.5 Op 19 juli 2021 heeft klager bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken.
Verweerder heeft zich daarop bij e-mail van 20 juli 2021 verontschuldigd en klager
medegedeeld dat de dagvaarding zeker binnen twee à drie weken klaar zou zijn.
2.6 Op 7 augustus 2021 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij zo goed als
klaar was met de dagvaarding, informeerde hij bij klager naar de hoogte van de schade
en vroeg naar het bewijs daarvan, vroeg welke getuigen er waren en wees hij klager
op de schadebeperkingsplicht. In diezelfde e-mail heeft verweerder ook geschreven
dat in zijn ogen een expertisebureau moest worden ingeschakeld om een korte rapportage
op te laten maken.
2.7 Klager heeft op 10 augustus 2021 een schadeberekening aan verweerder gezonden.
2.8 Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij
verwacht dat hij aan het einde van de week meer zal vernemen van de deskundige, voor
wat betreft de kosten van een rapport, maar ook voor wat betreft de inhoud.
2.9 Op 25 augustus 2021 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij het vertrouwen
in verweerder was kwijtgeraakt en dat hij wilde stoppen met de zaak. Hij heeft verweerder
verzocht om het dossier en het voorschot van € 5.792,- terug te geven.
2.10 Verweerder heeft daarop aangegeven dat hij bereid was om het dossier over te
dragen aan een opvolgend advocaat en hij dat hij klager een deel van het voorschot
zou terugbetalen. Klager heeft een einddeclaratie met urenspecificatie ontvangen en
verweerder heeft klager laten weten dat hij een bedrag van € 1.455,60 van verweerder
terug betaald zou krijgen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van
klager niet heeft behartigd met de zorg die hij ten opzichte van hem behoort te betrachten
doordat hij:
a. toezeggingen heeft gedaan die hij niet is nagekomen, waaronder de toezegging om
te dagvaarden;
b. klagers zaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld en heeft nagelaten pro actief
te handelen;
c. klager onvoldoende heeft ingelicht over zijn rechtspositie, hem onvoldoende of
te laat heeft geïnformeerd en hem onvoldoende heeft begeleid;
d. te laat heeft gemeld dat een rapport van een onafhankelijke expert noodzakelijk
was;
e. het dossier na het einde van de werkzaamheden niet aan klager wilde afgegeven,
klager nooit de (concept)dagvaarding heeft gegeven en hem het voorschot ad € 5.792,-
niet terug heeft gegeven.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a), b), c) en d)
5.1 De raad ziet aanleiding om de klachtonderdelen a) tot en met d) gezamenlijk te
behandelen. Al deze klachtonderdelen zien op de kwaliteit van de dienstverlening door
verweerder.
5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door
de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes
waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij
heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens
deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele
standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Advocatenwet volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar
die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van
deze normen wel van belang. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer
Gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt
op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter
voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke
informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat
dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.
5.4 De raad overweegt dat uit de maatstaf, zoals hiervoor weergegeven, volgt dat een
advocaat als opdrachtnemer regie behoort te voeren. Dat brengt mee dat van een advocaat
mag worden verwacht dat hij initiatief neemt om de zaak voortvarend op te pakken,
zijn cliënt informeert over hoe de procedure zal verlopen, een processtrategie met
de cliënt bespreekt en de bijbehorende proces- en financiële risico’s duidelijk onder
de aandacht van de cliënt brengt. In reactie op de klacht heeft verweerder weliswaar
aangevoerd dat hij regelmatig met klager over de zaak heeft gesproken, maar omdat
verweerder dat niet heeft vastgelegd en dit door klager wordt betwist, kan de raad
dat niet vaststellen. Dat verweerder in deze zaak zijn cliënt (voldoende) heeft geïnformeerd,
is niet gebleken. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.5 De raad constateert verder dat verweerder op 15 maart 2021 aan klager heeft geschreven
dat hij een dagvaarding zou opstellen. Op 11 april 2021 en op 4 mei 2021 heeft verweerder
aan klager laten weten dat hij er nog niet aan toe is gekomen. Nadat klager naar de
stand van zaken had gevraagd, heeft verweerder zich verontschuldigd en klager op 20
juli 2021 laten weten dat hij zeker na twee à drie weken klaar zou zijn met de dagvaarding.
Op 7 augustus 2021 heeft verweerder echter (voor het eerst) aan klager geschreven
dat er in zijn ogen een expertisebureau zou moeten worden ingeschakeld. Dat kwam voor
klager als een verrassing en klager was het daar niet mee eens. Verder is niet gebleken
dat verweerder de conceptdagvaarding uiteindelijk wel aan klager heeft gestuurd. Verweerder
heeft weliswaar verklaard dat hij dat op enig moment heeft gedaan, maar door klager
wordt dat betwist en ook in het klachtdossier zijn geen stukken die dat ondersteunen.
5.6 De raad concludeert uit het voorgaande dat verweerder veel te lang heeft gewacht
met het opmaken (en het opsturen) van de conceptdagvaarding. Ook heeft verweerder
zoals hierboven ook al is overwogen, onvoldoende met klager gecommuniceerd over de
inhoud en de termijn van het indienen van de dagvaarding en over de eventuele noodzaak
van het inschakelen van het deskundige. Door daar zo lang mee te wachten en daarover
zo gebrekkig te communiceren heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.7 Gelet op het vorengaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld
in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel
16. De raad zal deze klachtonderdelen dan ook gegrond verklaren.
Klachtonderdeel e)
5.8 Klager verwijt verweerder ook dat hij nadat zijn dienstverlening was beëindigd,
het dossier niet aan hem heeft willen afgeven. De raad oordeelt hierover dat als een
(voormalige) cliënt aan een advocaat vraagt om het dossier af te geven, een advocaat
dat in beginsel behoort te doen, ook als deze (voormalige) cliënt niet (meer) door
een advocaat wordt bijgestaan. Omdat echter in deze zaak het dossier geheel digitaal
was en bovendien enkel bestond uit stukken die klager al had, acht de raad het niet
afgeven van het dossier in dit specifieke geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.9 De raad is ten slotte van oordeel dat vast is komen te staan dat verweerder wel
degelijk uren aan deze zaak heeft besteed. De stelling van klager dat verweerder zijn
(gehele) voorschot had moeten teruggeven, volgt de raad daarom niet. Op grond van
het voorgaande wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder te lang heeft gewacht met het opmaken
en het versturen van een conceptdagvaarding aan zijn cliënt. Ook heeft hij zijn cliënt
onvoldoende geïnformeerd over hoe de procedure zou verlopen en heeft hij de bijbehorende
proces- en financiële risico’s onvoldoende onder de aandacht van zijn cliënt gebracht.
Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In het nadeel van
verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder al meermaals door de tuchtrechter
is veroordeeld. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat
de oplegging van een berisping passend en geboden is.
6.2 De raad is van oordeel dat verweerder voor de beperkte dienstverlening (en in
het bijzonder het feit dat klager de conceptdagvaarding niet van verweerder heeft
ontvangen) een aanzienlijk bedrag bij klager in rekening gebracht. Gelet daarop zal
aan verweerder ook een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- worden opgelegd, met
als bijzondere voorwaarde dat verweerder een bedrag van € 1.000,- aan klager betaalt.
Indien verweerder dat bedrag niet, of niet tijdig, aan klager heeft betaald, dan zal
verweerder alsnog de geldboete moeten betalen. De raad gaat ervan uit dat verweerder
het zover niet laat komen en zijn verantwoordelijkheid richting klager neemt.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan[hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 22-582/AL/NN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht deels gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- legt aan verweerder een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 2.000,- (tweeduizend
euro) op, met dien verstande dat:
- verweerder deze geldboete niet verschuldigd is indien hij binnen 4 (vier) weken
na het onherroepelijk worden van deze uitspraak aan klager een bedrag van € 1.000,-
(duizend euro) heeft betaald;
- indien verweerder deze bijzondere voorwaarde niet tijdig heeft nageleefd, dient
verweerder bovenbedoeld boetebedrag binnen 8 (acht) weken na het onherroepelijk worden
van deze beslissing te betalen op rekeningnummer NL05INGB 0705 0039 81 t.n.v. Ministerie
van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur,
DGRR,” en het zaaknummer;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen en H.J. Voors, leden,
bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april
2023.
Griffier
Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 24 april 2023