ECLI:NL:TADRARL:2023:87 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-968/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-02-2023 |
Datum publicatie: | 20-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-968/AL/GLD |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Ne bis in idem. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 20 februari 2023
in de zaak 22-968/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: D
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 9 december 2022 met kenmerk K 22/19, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft in de periode van september 2010 tot en met september 2011 als
advocaat werkzaamheden verricht voor klager. Op 8 december 2011 heeft verweerder zijn
werkzaamheden neergelegd.
1.2 Bij e-mail van 10 juli 2019 heeft klager bij de deken van het arrondissement Oost-Brabant
klachten ingediend tegen verweerder. Ten tijde van het indienen van deze klachten
hield verweerder kantoor in het arrondissement Oost-Brabant.
1.3 Op 1 januari 2020 is verweerder kantoor gaan houden te Heilig Landstichting, arrondissement
Gelderland.
1.4 Bij brief van 26 november 2020 aan klager heeft de deken van het arrondissement
Oost-Brabant zijn dekenstandpunt kenbaar gemaakt. In het dekenstandpunt heeft hij
met betrekking tot het verweer van verweerder onder andere het volgende geschreven:
Mr. [W] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat u niet kunt worden ontvangen in uw klacht omdat niet hij maar mw. mr. Van [W] de beslagprocedure (namens [H]) heeft gevoerd. Zowel het verzoek om verlof voor beslaglegging (het beslagrekest) als de dagvaarding in de hoofdzaak zijn, aldus [mr. [W], opgesteld door mw. mr. Van [W] en hij betwist dat de dagvaarding mede door hem zou zijn ondertekend. Mr. [W] wijst erop dat uw klachten over zijn rechtsbijstand in de herroepingsprocedure verjaard zijn en benadrukt andermaal te betwisten dat hij in de herroepingsprocedure tegen [A] (beroeps)fouten zou hebben gemaakt.
1.5 Bij voorzittersbeslissing van 25 juni 2021 (21-356/DB/OB) is de klacht van klager
in beide onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.6 Bij e-mail van 24 juli 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing
van 25 juni 2021. De Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch heeft bij beslissing van
15 november 2021 het verzet ongegrond verklaard.
1.7 Op 10 augustus 2022 heeft klager bij de deken van het arrondissement Gelderland
een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij in een andere klachtzaak tegen de deken heeft gezegd dat hij niet bij de dagvaarding
zou zijn betrokken en geen beroepsfouten zou hebben gemaakt, terwijl dat onjuist is.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat
niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat
waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen
dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex
betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag
vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een
klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst
te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er
na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen
dat de klacht definitief afgewikkeld is.
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij in een eerdere klachtprocedure (met nummer 21-356/AL/DB)
bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, in strijd met de waarheid
heeft betwist dat hij niet bij een dagvaarding betrokken zou zijn en dat hij geen
beroepsfouten zou hebben gemaakt.
4.3 De voorzitter is op grond van het klachtdossier en de (op tuchtrecht.nl gepubliceerde)
voorzittersbeslissing van 25 juni 2021 van oordeel dat vast is komen te staan dat
de klacht die klager nu heeft ingediend, zijn grondslag vindt in hetzelfde feitencomplex
als de klacht die heeft geleid tot de voorzittersbeslissing van 25 juni 2021. De klacht
van klager kan dan ook niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een nieuwe klachtzaak.
Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel.
Dit zou anders kunnen zijn als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Dat
daarvan sprake is, is echter gesteld noch gebleken. Ook de door klager bij zijn klachtbrief
overgelegde stukken leiden niet tot een andere conclusie. Uit overweging 1.4 van de
voorzittersbeslissing van 25 juni 2021 leidt de voorzitter af dat de dagvaarding ook
in die klachtprocedure al was overgelegd. Ook de andere stukken, waaronder het proces
verbaal van aangifte door D, zijn gedateerd van voor deze voorzittersbeslissing en
kunnen (ook gelet op de inhoud van deze stukken) niet tot de conclusie leiden dat
er sprake is van een ander feitencomplex.
4.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht van klager
kennelijk niet-ontvankelijk is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 20 februari 2023