ECLI:NL:TADRARL:2023:80 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-1003/AL/GLD/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:80 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-04-2023 |
Datum publicatie: | 20-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-1003/AL/GLD/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Verweerder is eerder geschorst op grond van artikel 60b Advocatenwet. De raad is van oordeel dat verweerder structureel en langdurig in strijd met de kernwaarden onafhankelijkheid, integriteit en deskundigheid heeft gehandeld. Uit zijn handelen blijkt dat hij geen vertrouwen in de rechtspraak, in individuele rechters en (de vertegenwoordigers van) de orde van advocaten heeft. De raad concludeert op grond van alle omstandigheden dat in het belang van (het goed functioneren van) de advocatuur, de rechtspraak en met name in het belang van de rechtzoekenden, het onverantwoord is dat verweerder advocaat blijft. De raad zal verweerder daarom schrappen van het tableau. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 april
2023
in de zaak 22-1003/AL/GLD/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken
mr. M.L.J. Bomers, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het
arrondissement Gelderland
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 22 december 2022, met bijlagen, door de raad op diezelfde datum
ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 20 februari 2023 in
aanwezigheid van de waarnemend deken en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal
opgemaakt.
1.3 Op de zitting heeft verweerder (wederom) verzocht om de mondelinge behandeling
aan te houden omdat hij onvoldoende tijd zou hebben gehad om de zitting voor te bereiden.
Twee aanhoudingsverzoeken die namens verweerder vóór de zitting zijn gedaan, heeft
de voorzitter niet toegewezen. Bij monde van de voorzitter heeft de raad op de zitting
medegedeeld dat het verzoek niet zal worden toegewezen.
Ook na de mondelinge behandeling ziet de raad geen aanleiding om het aanhoudingsverzoek
toe te wijzen. Op verzoek van verweerder heeft de (waarnemend) deken langere tijd
gewacht met het indienen van dit dekenbezwaar. In januari 2023 heeft verweerder aan
mr. [B1] laten weten dat hij 99,9% zeker uiterlijk op 27 januari 2023 weer in Nederland
zal zijn. Mr. [B1] heeft verweerder geïnformeerd over de zittingsdatum van maandag
20 februari 2023 om 9.00 uur. Verweerder heeft de deken op 17 januari 2023 telefonisch
medegedeeld dat hij op 20 februari 2023 allang in Nederland is zodat het voor hem
geen enkel probleem is om dan verweer te voeren. De oproep voor de zitting en de inventarislijst
heeft mr. [B1] op 25 januari jl. (op verzoek van verweerder) via WhatsApp aan verweerder
gestuurd. Verweerder heeft de ontvangst daarvan aan mr. [B1] bevestigd. Op 25 januari
2023 heeft een griffiemedewerkster van de raad telefonisch contact gehad met verweerder.
In dat telefoongesprek heeft verweerder wederom bevestigd dat hij op de hoogte is
dat de zitting op 20 februari a.s. zal plaatsvinden.
Uit deze gang van zaken blijkt dat verweerder tijdig op de hoogte is gebracht van
de zittingsdatum en dat hij voldoende in de gelegenheid is gesteld om de stukken te
ontvangen en te bestuderen. Hierbij acht de raad mede van belang dat de feiten van
dit dekenbezwaar grotendeels dezelfde zijn als de feiten die ten grondslag zijn gelegd
aan de artikel 60b-zaak uit 2021. Verweerder kende die feiten en die feiten zijn niet
door verweerder betwist. Alleen het feit dat er nu financiële problemen zouden zijn,
is nieuw en dat heeft verweerder erkend. Gelet op het voorgaande zal het aanhoudingsverzoek
– mede gelet op de aard van het dekenbezwaar – worden afgewezen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de
raad kennisgenomen van de e-mails van de deken met bijlagen van 31 januari en 14 februari
2023.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder is op 31 augustus 2007 door de rechtbank Arnhem als advocaat beëdigd.
Vervolgens heeft hij in [plaats1], [plaats2] en [plaats3] als advocaat gewerkt. Eind
februari 2013 is verweerder teruggekeerd naar het toenmalige arrondissement Arnhem
(nu onderdeel van het arrondissement Gelderland) en heeft hij zich als advocaat in
[plaats3] gevestigd.
2.2 In een klachtzaak tegen verweerder heeft het Hof van Discipline in een beslissing
van 30 november 2018 geoordeeld dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden
door informatie over zijn cliënt te delen met de vreemdelingenpolitie. Naar aanleiding
van deze beslissing heeft verweerder een e-mail aan de algemeen voorzitter van het
Hof van Discipline gestuurd, waarin hij zijn beklag doet over mr. Van der [W]-[R],
de voorzitter van de raad die deze beslissing heeft genomen. Die e-mail luidt onder
meer als volgt:
Daarom zal ik een hoger rechtsmiddel tegen deze uitspraak inzetten bij het Europese
Hof voor de Rechten van de Mens. Ik zal de zaak daarbij toespitsen op het optreden
van mevr. mr. Dr Van der [W]-[R]. Dhr. [X] en ikzelf zijn er allebei van overtuigd
dat mevrouw Van der [W]-[R] de juridische vereiste van onpartijdigheid conform artikel
6 EVRM geschonden heeft. Dhr. [X] is voornemens een klachtprocedure tegen haar aanhangig
te maken bij de Rechterlijke Macht van Nederland, omdat zij hem en mij overduidelijk
met opzet benadeeld heeft met deze uitspraak. Bovendien wil hij aangifte tegen haar
doen bij de Nederlandse justitie. Mevr. Van der [W]-[R] heeft dhr. [X] opzettelijk
volledig buitengesloten van de behandeling van de procedure als getuige. Dit terwijl
[X] zelf zwaar mishandeld is door de klager, S. En zijn broer in Iran bij wijze van
wraakactie is in opdracht van S. vermoord. Dit wijst erop dat Van der [W]-[R] zich
als rechter schuldig heeft gemaakt aan een klachtwaardige handeling, maar ook, gezien
de ernst van de zaak, aan een ambtsbedrijf.
Zelf zal ik een klacht tegen mevr. Van der [W]-[R] indienen bij de president van de
Hoge Raad op grond van het feit dat zij niet onpartijdig is geweest en mij doelbewust
heeft proberen te benadelen. Zij is zonder nadere motivering tegen de redenering bij
een eerdere uitspraak van de Raad van discipline op basis van eenzelfde klacht van
S., ingegaan en het kan dus niet anders dan dat zij mij opzettelijk en doelbewust
heeft benadeeld. Een pikant gegeven hierbij is dat de uitspraak van het Hof tegelijk
ook de belangen van de Iraanse veiligheidsdienst dient. Deze dienst is er al jaren
op uit om mij als voormalig dissident en invloedrijke studentenleider in Iran monddood
te maken. In dit verband heeft de Iraanse overheid mij reeds in 2012 officieel dood
verklaard, blijkens een aantekening daaromtrent in het Iraanse nationale bevolkingsregister,
omdat ik destijds bezig was met een onderzoek naar de spionage activiteiten van de
Iraanse ambassade in Den Haag. Twee jaar na dit onderzoek ben ik door S. zwaar mishandeld
en een aantal Iraanse dissidenten zijn later in Almere en Den Haag vermoord. Mijn
naam staat op een zwarte lijst van de Iraanse Veiligheidsdienst en Sepah Ghods.
Als studentenleider ben ik destijds tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. In
de eerste weken van mijn detentie ben ik lichamelijk en geestelijk ernstig gemarteld
en mishandeld. Ik heb mevrouw Van der [W]-[R] gewezen op zichtbare littekens en haar
verteld over de voorbereidingen van een schijnexecutie die men mij gedurende tien
minuten liet ondergaan. Dit alles maakte geen enkele indruk op haar. Ze deed alsof
er geen relevantie bestond voor onderhavige zaak, terwijl het toch duidelijk is dat
S. nauwe banden heeft met hetzelfde mij zo vijandige Iraanse regime. Ik heb deze zaak
ook met zoveel mogelijk vrienden besproken. Zij zullen allen toekomstige afschriften
van de klachtprocedure van mij ontvangen. De komende paar dagen zal ik overigens afwegen
of het ook voor mij de moeite waard is om een officiële aangifte tegen mevr. Van der
[W]-[R] in te dienen bij justitie.
2.3 Op 13 maart 2019 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan over een klacht die de heer [X] heeft ingediend tegen mr. [H], advocaat te [plaats]. Verweerder heeft [X] in deze zaak bijgestaan. Verweerder heeft namens zijn cliënt tegen deze voorzittersbeslissing verzet ingediend. De mondelinge behandeling van dat verzet heeft plaatsgevonden op 25 november 2019. Bij die mondelinge behandeling is mr. [J S], advocaat te [plaats] en destijds lid van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, aanwezig. Zij heeft naar aanleiding van die zitting het volgende aan de deken geschreven:
Tijdens die zitting ben ik getuige geweest van de zeer ernstige beschuldigen die mr. [Y] uitte aan het adres van mr. [H]. Mr. [Y] verweet mr. [H] een spion te zijn voor het Iraanse regime en schoof hem – indirect - de moord op de broer van de heer S. in Iran in de schoenen. Mr. [H] had een bepaalde cliënt niet mogen bijstaan, had melding moeten maken bij de politie en de orde en (dus) zijn beroepsgeheim moeten schenden. Hoewel het betoog van [[Y] zeer warrig was en doorspekt van persoonlijke ervaringen in het verleden in Iran, waren de beschuldigen aan het adres van [H] uiterst fel en ongefundeerd. Op verduidelijkingsvragen van de voorzitter (‘Wat had mr. [H] dan precies aan wie moeten melden?’) werd slechts herhaald dat sprake was van spionage etc. Zorgelijk vond ik ook dat mr.[Y] uitbereid zijn relaas deed over zijn eigen (zonder meer zeer traumatische) ervaringen met het Iraanse regime. Hierdoor wekte hij bij mij de indruk zich te vereenzelvigen met zijn cliënt en kon hij zichtbaar moeilijk zijn onafhankelijkheid als advocaat bewaren.
2.4 Op 15 december 2019 heeft er een gesprek tussen verweerder en de waarnemend deken plaatsgevonden. De waarnemend deken heeft over dat gesprek op 15 december 2019 een notitie opgesteld. Die notitie luidt, voor zover relevant, als volgt:
Als ik tijdens dit gesprek drie of vier minuten aan het woord ben geweest is het veel. [Y] is een grote spraakwaterval en is nauwelijks te stuiten. Hij springt van de hak op de tak. (…) [Y] heeft een conflict met mevrouw [R], de voorzitter (of voormalig voorzitter) van het Hof van Discipline. Hij noemt haar een smerige slet die nog niet geschikt is om als prostituee te werken. (…) De Raad van de Orde en de Raad van discipline werken samen en manipuleren allerlei zaken met als doel om [Y] uit de Orde van Advocaten te krijgen. De rechterlijke macht is volgens [Y] besmet. De rechterlijke macht beschouwt hij als gevaarlijk. De advocatuur is een brug tussen de onderwereld en de bovenwereld. Een rechter kan volgens [Y] wel € 1.000.000,= verdienen met allerlei nevenactiviteiten. Er zijn rechters die zich met bankzaken bezighouden en daar steenrijk van worden. [Y] laat in het gesprek een paar keer vallen dat hij sociologie heeft gestudeerd en dat hij daarom in staat is om mensen precies te analyseren en te doorgronden. [J S] is een corrupte vrouw die geen hart heeft en gewetenloos is. Zij is een charlatan die zelfs zwart geld aanneemt. [Y] heeft dat gehoord van zijn cliënten (ik dacht dat het om Turkse cliënten ging maar dat weet ik niet zeker). Bovendien is [J S] bevriend met [F H] die hij onbetrouwbaar vindt. (…) [Y] is destijds verhuisd van [plaats2] naar [plaats3] om te ontsnappen aan de maffiose organisatie van de Raad van de Orde van Advocaten in Den Haag. Er was destijds volkomen ten onrechte een dekenbezwaar tegen hem ingediend. [Y] heeft voorkomen dat dat dekenbezwaar werd behandeld door naar [plaats3] te verhuizen. Hij heeft naar zijn zeggen vervolgens snel duidelijk kunnen maken dat het dekenbezwaar nergens op sloeg en daarom is er geen onderzoek meer naar hem ingesteld. Als [Y] binnenkort een kantoorbezoek krijgt van de Raad van de Orde dan gaat hij strafrechtelijk aangifte doen. [Y] ziet overal complotten en de hele wereld spant tegen hem samen.
2.5 Op 14 januari 2020 heeft de deken samen met mr. [Van S] (destijds lid van de Raad van de Gelderse orde) en mevrouw mr. [Van A] (destijds juridisch medewerker op het Bureau van de Gelderse orde) een kantoorbezoek gebracht aan verweerder en hebben zij met hem gesproken. In het verslag van dit gesprek is onder andere vermeld:
De deken geeft aan dat er de afgelopen jaren een aantal klachtzaken heeft gelopen waarbij [Y] betrokken was. Allereerst een klachtzaak tegen [Y] wegens de schending van zijn geheimhoudingsplicht, welke klacht in hoger beroep bij het Hof van Discipline gegrond is verklaard. Daarnaast is [Y] opgetreden als advocaat van de heer [X] in een klachtzaak tegen mr. [H]. Naar aanleiding van deze zitting heeft de deken signalen ontvangen en zijn twijfels ontstaan over het functioneren van [Y] als advocaat. De deken heeft vernomen dat [Y] tijdens de mondelinge behandeling van het verzet tegen de ongegrondverklaring van deze klacht bij de Raad van discipline bij voortduring heeft gesproken over het feit dat hij zelf in Iran gedetineerd heeft gezeten, gemarteld is en doodverklaard is. Feiten die - hoe ernstig voor hem persoonlijk ook - , in die procedure niet ter zake deden. Tijdens de zitting werden de belangen van zijn cliënt niet of nauwelijks naar voren gebracht en kwam [Y] juridisch niet to the point. [Y] geeft aan dat hij twee hoedanigheden heeft, Iraniër en Nederlander. Hij heeft alleen de Nederlandse nationaliteit, maar Iran zal hem altijd als Iraniër blijven zien, vanwege het territorialiteitsbeginsel. Dit heeft dan ook weer te maken met zijn tegenstanders binnen de Orde van Advocaten en de rechtspraak. Hij vertrouwt het oordeel van de rechter daarom niet. Wat betreft de door het Hof van Discipline gegrond verklaarde klacht tegen hem merkt [Y] op dat deze beslissing onjuist is. [Y] merkt op dat de beslissing onder meer is genomen door mr. [R] die grote fouten heeft gemaakt en daarom moest vertrekken bij het Hof van Discipline. De deken merkt op dat haar hiervan niets bekend is en vraagt of [Y] dit punt concreter kan maken. [Y] gaat er niet verder op in.
Volgens [Y] is de informatie die de deken heeft gekregen niet objectief. Wat de raad van discipline zegt klopt niet, de tekst in het vonnis klopt ook niet. De deken geeft aan dat de reactie van [Y] de zorgen over zijn functioneren juist versterkt. Alleen het belang van de cliënt zou leidend moeten zijn. Zijn verleden of de Iraanse overheid hoort hierin geen enkele rol te spelen. [Y] geeft aan dat in een gesprek met mr. [B1] door mr. [B1] is bevestigd dat er geen onderzoek door de deken zou komen. Nu is er toch een gesprek. De deken merkt op dat zij zich niet kan voorstellen dat mr. [B1] dit zo heeft bevestigd en dat zij van hem iets anders heeft vernomen.
De deken merkt op dat [Y] vooral denkt in complotten. De deken begrijpt dat [Y] bezorgd is geworden naar aanleiding van de aankondiging van dit kantoorbezoek, maar het gaat hier echt over zijn functioneren als advocaat. Een advocaat moet volledig zijn gericht op het behartigen van de belangen van zijn cliënten en zich niet laten leiden door zaken of belangen die spelen in zijn persoonlijke leven. Voorts merkt zij op dat zij sterk de indruk heeft dat niet echt tot [Y] doordringt wat er tijdens dit gesprek tegen hem wordt gezegd.
Na navraag te hebben gedaan bij rechters, bevestigde de president dat er grote zorgen zijn over het functioneren van [Y]. De deken geeft aan dat [Y] meermaals zegt dat hij rechters niet vertrouwt, maar maakt dit niet concreet. [Van S] voegt toe dat in het vonnis staat dat door [Y] niets ter zitting is ingebracht. [Y] voelt dat hem onrecht wordt aangedaan. [Y] geeft aan dat hij meermaals klachten tegen rechters heeft ingediend. [Van S] merkt op dat dit meestal niet in het belang van cliënt is. [Y] legt uit dat hij onrecht wil bestrijden, ook als dat onrecht door rechters wordt aangedaan. [Y] geeft aan dat hij de belangen van zijn cliënten goed behartigt en dat er geen klachten zijn.
De deken geeft aan dat niet alle cliënten snel zullen klagen. Veel cliënten doen dat helemaal niet, vooral het type cliënten die door [Y] wordt bijgestaan. Dit is een kwetsbare groep, die de Nederlandse taal niet altijd machtig is en vaak niet in staat is om voor zichzelf op te komen. Juist aan deze groep moet goede rechtsbijstand worden verleend. Daar moet de deken op toezien.
[Y] geeft aan dat hij extra zijn best zal gaan doen. De deken zegt dat [Y] ook open moet staan voor het verbeteren van zijn dienstverlening. [Y] merkt op dat de houding van [Van S] hem niet aanstaat. [Van S] zou niet objectief zijn. De deken geeft aan dat [Y] vooral stelling lijkt in te nemen op basis van zijn gevoel en hoe hij de dingen ervaart, maar dat hij zich niet baseert op feiten.
De deken merkt op dat [Y] vooral denkt in complotten. (…) Een advocaat moet volledig zijn gericht op het behartigen van de belangen van zijn cliënten en zich niet laten leiden door zaken of belangen die spelen in zijn persoonlijke leven. Voorts merkt zij op dat zij sterk de indruk heeft dat niet echt tot [Y] doordringt wat er tijdens dit gesprek tegen hem wordt gezegd.
[Y] zegt dat hij wel weet hoe het gaat lopen en dat er over twee weken een schorsingsverzoek zal liggen. Als de Orde voor een harde lijn zal kiezen, hij dat ook zal doen. De namen van degenen die hem uit zijn vak zetten zullen dan worden doorgegeven aan de Iraanse oppositie. De deken reageert dat zij deze opmerking als een bedreiging opvat en dat de Iraanse oppositie niets te maken heeft met de rechterlijke macht in Nederland. [Y] blijft steeds aanhalen dat hij wordt tegengewerkt en dat er connecties zijn met de Iraanse overheid. Dat is juist wat de deken signaleert: [Y] gaat steeds in op zijn eigen verleden en niet op de belangen van zijn cliënten. [Y] zegt dat hij zich onderdrukt voelt. [Van S] merkt op dat de Orde [Y] wil helpen, maar dat hij wel geholpen moet willen worden. [Y] bevestigt dat hij dat wil. De deken licht nogmaals toe hoe de signalen bij haar terecht zijn gekomen. Volgens [Y] kan het geen toeval zijn dat dit gebeurt nu hij 5 procedures tegen rechters heeft lopen. De deken merkt op dat [Y] blijft herhalen dat hij wordt tegengewerkt, maar dat hij niet concreet wordt of met feiten komt. [Y] zegt dat hij hard zal terugvechten als de Orde hem uit de advocatuur wil verwijderen. Vooral als dit op een oneerlijke manier gebeurt. Hij zal dan de publiciteit zoeken en aangifte doen. De deken zegt dat het [Y] vrij staat om aangifte te doen. De deken zal het onderzoek naar het functioneren van [Y] eerlijk en transparant uitvoeren. [Y] haalt zijn geloof aan, hij zal altijd eerlijk zijn en iedereen moet verantwoording afleggen aan God.
2.6 Na het kantoorbezoek van 14 januari 2020 heeft verweerder - op verzoek van de deken - negen door hemzelf geselecteerde dossiers aan de deken meegegeven. Die dossiers zijn op het Bureau van de Gelderse Orde aanvankelijk bestudeerd door mr. dr. [K] (stafjurist) en vervolgens door mevrouw mr. [A] (stafjurist). Beide juristen hebben expertise op het gebied van het sociaal zekerheidsrecht. De bevindingen van beide juristen zijn neergelegd in een memo. Naast de beoordeling van de individuele dossiers bevat die memo onder meer de volgende algemene bevindingen:
- Dossiers zijn niet compleet / stukken zitten niet op volgorde.
- Er zijn behalve de opdrachtbevestiging in geen enkel dossier inhoudelijke brieven
aan de cliënten verstuurd. Stukken (beslissingen, uitspraken etc.) worden doorgestuurd
met de opmerking ‘inhoud spreekt voor zich’. Soms wordt wel gevraagd om een afspraak
te maken om zaken te bespreken, maar in de dossiers zijn geen aantekeningen of andere
‘bewijsstukken’ te vinden waaruit blijkt dat mr.[Y] vervolgens gesprekken heeft gevoerd.
- De opdrachtbevestiging is standaard en bevat wel heel veel informatie over toevoegingssysteem
(lijkt gekopieerd van de website Raad voor de Rechtsbijstand). De zaak zelf is heel
summier omschreven (wel waar besluit over gaat en of bezwaar of beroep zal worden
ingediend). Een nadere analyse van de zaak, bewijspositie, kans van slagen etc. ontbreekt.
Ook voor de rest bevat het dossier geen stukken waarin deze onderwerpen aan bod komen.
(…) Het lijkt alsof in het geheel niet kritisch wordt gekeken naar de kans van slagen,
maar zonder meer wordt doorgeprocedeerd (…).
- De processtukken bestaan voor een groot deel uit standaard tekst. De motivering
beslaat zelden meer dan één alinea en bestaat vooral uit stellingen die niet feitelijk
onderbouwd zijn en waar al helemaal geen bewijs voor is aangetroffen in de dossiers.
De juridische relevantie van de stellingen wordt doorgaans niet duidelijk. Er wordt
niet of nauwelijks een juridisch standpunt ingenomen en er wordt geen juridisch toetsingskader
gegeven. Er wordt niet verwezen naar jurisprudentie.
- Het valt op dat de standpunten die door mr. [Y] zijn aangevoerd in de daarop volgende
beslissingen op bezwaar en in uitspraken van de rechtbank vaak worden gepasseerd met
een verwijzing naar vaste jurisprudentie. Iedere advocaat, en zeker een advocaat die
regelmatig zaken op een bepaald rechtsgebied behandelt, dient bekend te zijn met vaste
jurisprudentie binnen dat rechtsgebied. Indien een standpunt wordt ingenomen dat hiermee
in strijd is, dient in ieder geval heel goed te worden gemotiveerd waarom in dit geval
van de vaste jurisprudentie moet worden afgeweken. Voorts valt op dat standpunten
die al in bezwaar zijn aangevoerd – en waar in de beslissing op bezwaar aan voorbij
is gegaan – zonder onderbouwing in beroep worden herhaald. Ook blijkt– zoals eerder
gezegd – niet dat mr. [Y] pogingen doet om informatie en/of bewijsstukken te krijgen
van zijn cliënt. De processtukken zijn evident onder de maat. Het valt op dat waar
de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dat niet terug te leiden is tot door mr.
[Y] naar voren gebrachte standpunten en argumenten. Zijn meerwaarde in de procedures
is dus niet zichtbaar.
2.7 Bij e-mail van 25 augustus 2020 heeft de president van de rechtbank Gelderland op verzoek van de deken een memo aan haar doen toekomen waarin de ervaringen van de rechtbank met het optreden van verweerder worden beschreven. Die memo luidt onder meer als volgt:
Mr [Y] treedt, zover ik kan nagaan, in ieder geval sinds 2011 bij de rechtbank Gelderland regelmatig op als professioneel gemachtigde van partijen in bestuursrechtzaken. Hij behandelt zaken in het sociale domein en heeft veelal kwetsbare cliënten, vaak met een migratieachtergrond en die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Collega rechters en juridisch medewerkers van ons team hebben reeds jarenlang regelmatig hun zorgen geuit over het functioneren van mr. [Y]. Ik herinner mij een teamoverleg in 2013 waarbij deze zorgen al werden besproken. Een nu nog en toen ook al in het team werkzame collega wees mij op de zaak 13/4662 (zitting 3-12-2013, rechter mr. [P] en griffier mr. [B2], ECLI:NL:RBGEL:2013: 5413). Mr. [Y] had geen griffierecht betaald. Dus werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hij was er blijkens de zittingsaantekeningen pas laat achter gekomen dat zijn cliënt verhuisd was. Ik herinner mij ook een bode die mij ongeveer anderhalf jaar geleden benaderde en vertelde dat er ook onder de bodes de nodige zorgen waren. Mr. [Y] kwam verward over, zo vergat hij zijn toga aan te doen. In het algemeen noemen collega’s de volgende zorgen: Zorgen over de planning en het agenda beheer van mr. [Y]. Wettelijke termijnen worden vaak niet nagekomen. Een selectie aan concrete voorbeelden:
• Een recent voorbeeld is dat mr. [Y] vergat tijdig beroep in te stellen. Rechter
mr. Van [S1]. Zie: ECLI:NL:RBGEL:2020:3056.
• Ter zitting van een voorlopige voorziening (registratienummer 18/2544) die ik als
rechter behandelde op 11 juni 2018 verscheen mr. [Y] niet, achteraf vernamen wij dat
hem ontschoten was dat er zitting was.
• Over een besluitonderdeel heeft mr. [Y] in het beroepschrift geen gronden ingediend.
Hiermee geconfronteerd op zitting, zei hij dat hij dat alsnog kon doen. Hierop zei
de rechter dat dat te laat is. 18/4888 (zitting 7-5-2019, rechter mr. [D], griffier
mr. [B2], ECLI:NL:RBGEL:2019:2028).
• mr. [Y] heeft geen gronden ingediend en reageert niet op brieven van de rechtbank
met verzoeken om toe te lichten wat de redenen voor de termijnoverschrijding is. Beroep
niet-ontvankelijk verklaard. Rechter: mr. [K E], ECLI:NL:RBGEL:2018:4105.
• mr. [Y] start regelmatig procedures die evident kansloos zijn, en voert beroepsgronden
aan die niet concreet, niet onderbouwd of evident irrelevant zijn. Een paar zaken
als voorbeeld:
• ECLI:NL:RBGEL:2019:4189: geen spoedeisend belang, bezwaar evident te laat. Niettemin
een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
• ECLI:NL:RBGEL:2019:4961: kansloos beroep op art 16 Participatiewet.
• ECLI:NL:RBGEL:2020:3789: bijzondere bijstandszaak met als een van de beroepsgronden,
gebrek aan belangenafweging ogv 3:4 Awb. De wet biedt duidelijk geen mogelijkheid
voor een belangenafweging.
• ECLI:NL:RBGEL:2019:48: verzoek om een Wia vovo terwijl verzoeker al bijstand krijgt.
• ECLI:NL:RBGEL:2019:5433: “De rechtbank merkt voorts op dat eiser zijn beroep op
de verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur op geen enkele wijze nader
heeft onderbouwd, zodat deze beroepsgronden om die reden al niet kunnen slagen”.
• ECLI:NL:RBGEL:2019:1598: “Eiseres voert enkel aan dat verweerder, gelet op de bijzondere
omstandigheden, desalniettemin op grond van de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur de aanvraag van eiseres om een indicatie voor zorg op grond van de Wlz had
moeten toewijzen.” De Wlz is een wet in formele zin, de rechter mag die niet toetsen
aan de abbb. Daarbij is bovendien zorgelijk dat mr. [Y] ondanks niet mis te verstane
uitspraken en mondelinge uitleg op zitting, dergelijke procedures en niet onderbouwde
kansloze beroepsgronden herhaaldelijk blijft starten en indienen.
• Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBGEL:2019:4961 betrokken eiser is, zoals elke aanvrager
van bijstand, verplicht mee te werken aan onderzoek naar zijn inkomen en vermogen
om recht op bijstand te kunnen verkrijgen en moet de nodige inlichtingen verschaffen.
Alhoewel een duidelijk wettelijk vereiste en meerdere uitspraken, blijft mr. [Y] ten
behoeve van deze weigerachtige eiser procedures starten.
• Zie de vele herhaaldelijke voorbeelden waarin hij een niet onderbouwd beroep op
de abbb en een beroep doet op bijzondere omstandigheden en belangenafweging terwijl
de wet daartoe evident geen ruimte biedt.
2.8 Op 18 februari 2020 heeft verweerder telefonisch contact met de deken opgenomen.
Tijdens dat telefoongesprek zei verweerder dat hij zich zorgen maakt over een rechter
bij de rechtbank Gelderland die zich schuldig zou maken aan discriminatie. Verder
deelde hij de deken mede dat hij zou hebben geconstateerd dat mr. [H J], advocaat
te [plaats], malafide zou zijn. Volgens verweerder zou mr. [H J] onder meer contant
geld aannemen en zich schuldig maken aan witwassen. De deken heeft verweerder medegedeeld
dat niet zij, maar mr. [H1] (destijds deken in het arrondissement Amsterdam) toezichthouder
is op de in Amsterdam gevestigde advocaten.
2.9 Diezelfde dag heeft verweerder de deken een e-mail gestuurd waarin hij onder andere
schrijft:
Mij gaat het hierom dat de regelgeving met betrekking tot witwassen en financieel terrorisme geschonden is omdat het in casu om een illegale bedrijfsvoering met Iran gaat. Daarnaast heeft mr. [H J] in strijd met de regelgeving het bedrag van 13000 euro cash ontvangen en daarbij geen bewijs van ontvangst aan dhr. [Z] verleend. Het volgende punt is of mr. [H J] een en ander op een transparante en eerlijke wijze met de deken en de afdeling WWFT van de Nederlandse Orde van Orde besproken heeft. Mijns inziens is dit aspect van deze zaak ook onderzoekswaardig. Verder is het mijns inziens van belang om te onderzoeken of mr. [H J] andere Iraniers op zo'n (illegale) manier, d.m.v. het verkrijgen van tien duizenden zwart geld en witwas-praktijken, althans het opzetten van BV's in Nederland om sancties te ontduiken, heeft bijgestaan ten behoeve van het verkrijgen van een verblijfsvergunning, zonder de deken en de Nederlandse Orde van Advocaten daarvan op de hoogte te stellen.
2.10 Verweerder heeft vervolgens regelmatig e-mails aan de deken gestuurd met daarin
ernstige niet-onderbouwde verwijten over mr. [H J].
2.11 Verweerder heeft vanaf december 2019 vaak met de deken gebeld, onder meer op
haar mobiele nummer. Hij stuurde haar ook sms-berichten en WhatsApp-berichten, ook
nadat hem was verzocht om haar niet rechtstreeks op haar mobiele telefoon te benaderen.
2.12 Bij brief van 17 mei 2020 heeft mr. [H J] een klacht bij de deken ingediend over
verweerder. Mr. [H J] stelt in die klacht dat verweerder zijn cliënten beïnvloedt,
hij samen met zijn cliënten een lastercampagne tegen [H J] voert op social media en
hij aperte leugens over hem verspreidt. Die leugens bestaan onder meer hierin dat
mr. [H J] zich schuldig zou maken aan oplichting van zijn cliënten, dat hij opzettelijk
een onjuist asielverzoek voor zijn cliënten zou hebben ingediend, dat hij contant
geld van zijn cliënten zou ontvangen, dat hij zich schuldig zou maken aan witwassen
en dat hij ongewenste intimiteiten met zijn vrouwelijke cliënten zou plegen. Mr. [H
J] voelt zich hierdoor zeer bedreigd en vreest voor negatieve consequenties voor zichzelf
en zijn gezin.
2.13 Bij brief aan mr. [H1], de toenmalige deken in Amsterdam, van 23 oktober 2020
heeft verweerder onder andere het volgende over hem en zijn stafmedewerkster geschreven:
Naar aanleiding van uw schrijven van vorige week waarin u uiteindelijk bevestigt dat [H J] in het verleden betrokken is geweest bij uw advocatenkantoor als stagiaire-student en later als werkstudent en volgens mijn advocaat-bron voor een periode van 6 maanden, en aangezien 2 van mijn cliënten voornemens zijn om politie en Justitie te verzoeken via de officiële wegen om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar dhr. [H1] en mw. [H] vanwege ambtsmisdrijf, verzoek ik u om de behandelingen van alle klachtzaken tegen [J] uit handen te geven aan een andere deken van een ander arrondissement. Clienten stellen dat zij al eerder u beiden in de gelegenheid hebben gesteld om open kaart te spelen, hetgeen niet geschied is. Door mijn eigen onderzoek kwam ik erachter dat de reden van uw beider partijdigheid betrekking had op het feit dat [J] al maanden in het verleden betrokken is geweest bij het advocatenkantoor van de deken, dhr. [H1]. Aan dit verzoek ligt twee rechtvaardigingsgronden ten grondslag, namelijk: 1. Vanwege de overtuigingen van mijn cliënten dat dhr. [H1] en mw. [H] hun best hebben gedaan om [J] te beschermen, zijn zij van mening dat dhr. [H1] en mw. [H] niet onpartijdig zijn in deze hele kwestie. U geeft allebei toe dat [J] in het verleden betrokken is geweest bij het advocatenkantoor van dhr.[H1]. In een eerder schrijven heb ik u derhalve verzocht om de behandeling van al die klachten tegen [J] over te dragen aan een andere deken. 2. Voorts zijn 2 cliënten van mij thans bezig om de Politie en Het Openbaar Ministerie te verzoeken om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar de hele gang van zaken. Ik breng verder onder uw aandacht dat het ten aanzien van [J] behalve om de verdenking van klassieke strafbare feiten tevens om zeer gevoelige informatie gaat die wel bij het Openbaar Ministerie bekend is, maar waarbij mijn clienten dhr. [H1] en mw. [H] onvoldoende vertrouwen om hen daarvan op de hoogte te stellen.
2.14 Op 11 augustus 2020 heeft een jonge vrouw die twee jaar voordien door middel
van gezinshereniging naar Nederland is geëmigreerd, een klacht tegen verweerder ingediend.
Deze klacht houdt - kort samengevat – het volgende in. Zij was slachtoffer geworden
van huiselijk geweld en twee maanden na haar aankomst in Nederland is zij door haar
voormalige echtgenoot op straat gezet. Zij had op dat moment nog maar twee weken onderdak
en zij heeft verweerder benaderd voor juridische bijstand. Verweerder heeft aangeboden
om haar bij te staan, maar wilde wel een relatie met haar beginnen. Hij heeft haar
een kwartier nadat zij bij hem op kantoor was, meegenomen naar een terras. Hij garandeerde
haar dat hij een verblijfsvergunning voor haar kon regelen. In de dagen na de eerste
ontmoeting heeft hij steeds contact met haar gezocht en heeft hij diverse grensoverschrijdende
voorstellen aan haar gedaan.
2.15 Op 23 maart 2021 heeft de deken bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem
Leeuwarden een verzoek tot schorsing van verweerder ingediend omdat het ernstige vermoeden
bestond van een handelen of nalaten van verweerder waardoor enig door artikel 46 van
de Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad
zodat voldaan is aan de eisen die artikel 60ab van de Advocatenwet stelt aan een onmiddellijke
schorsing van een advocaat in de uitoefening van de praktijk. Omdat die aanwijzingen
en feiten niet alleen zagen op het handelen van verweerder als advocaat maar ook zijn
praktijkuitoefening betroffen, is het schorsingsverzoek primair gebaseerd op artikel
60ab van de Advocatenwet en subsidiair op artikel 60b van de Advocatenwet.
2.16 De Raad van Discipline In het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft verweerder in zijn
beslissing van 20 april 2021 op grond van artikel 60b van de Advocatenwet voor onbepaalde
tijd in de uitoefening van de praktijk geschorst. Die beslissing (kenmerk [XXX]) luidt
als volgt:
5.3 Op grond van de door de deken aangevoerde feiten, die door verweerder niet zijn betwist, concludeert de raad dat sprake is van een ernstig disfunctioneren van verweerder. Daarbij gaat het niet alleen om een gebrekkige behandeling van dossiers, als blijkend uit de daarvan door de rechtbank Gelderland gegeven opsomming en de inventarisatie door medewerkers van het ordebureau, maar vooral ook om een gebrekkige beroepshouding van verweerder op een ander vlak. Verweerder uit beschuldigingen en bezwaren tegen rechters, dekens en advocaten zonder deze met adequate feiten te onderbouwen. Hij heeft een diepgeworteld wantrouwen tegen de rechtspraak als instituut en heeft een elementair gebrek aan eerbied voor vertegenwoordigers van de rechterlijke macht. Zonder (voldoende) feitelijke basis stelt en suggereert hij relaties en belangen van rechters, dekens en advocaten met en bij het Iraans regime of beschuldigt hij betrokkenen van andere belangenverstrengelingen. De houding jegens andere advocaten is onprofessioneel. Verweerder stelt de advocaat van de wederpartij met die partij gelijk; hij ziet niet in dat de advocaat alleen het standpunt van de cliënt vertolkt en geen verantwoordelijkheid draagt voor diens handelen. Treffende voorbeelden daarvan zijn zijn handelen en gedragingen in de door de deken beschreven dossiers tegen [mr. A] en [mr. H.].
5.4 Een belangrijke oorzaak van de gebrekkige beroepshouding lijkt te zijn gelegen in het verleden van verweerder in Iran. Verweerder is afkomstig uit Iran. Als leider van een studentenopstand is hij – naar eigen zeggen – gevangengenomen en gemarteld. In 1988 is verweerder op uitnodiging van de UNHCR naar Nederland gekomen. Hij is in 1993 Nederlander geworden en hij heeft hard gewerkt zich aan de Nederlandse samenleving aan te passen. Verweerder lijkt zijn traumatische ervaringen in Iran echter nog niet of onvoldoende te hebben verwerkt. Feiten, beslissingen en andere gebeurtenissen interpreteert verweerder vaak in het licht van dat verleden. Al snel worden de zaken die hij behandelt met dat verleden in verband gebracht terwijl in redelijkheid niet te verdedigen is dat daarmee ook werkelijk een verband bestaat. Hiermee laat verweerder weinig realiteitszin zien. Verweerder uit zich met ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van rechters, dekens en andere advocaten, wat schadelijk is voor zijn cliënten en de zaken die hij voor hen behandelt. Voorts is dit schadelijk voor hemzelf, voor het vertrouwen in de rechtstaat en voor de onderlinge verhouding tussen advocaten.
5.5 Verweerder erkent dat deze beroepshouding bijsturing en verbetering behoeft. Hij zegt de urgentie daarvan nu in te zien. Na de eerste zitting van de raad heeft hij de hulp ingeroepen van [mr. B.] die bereid is om hem te coachen. Die coaching houdt in dat [mr. B.] de lopende dossiers bestudeert en daarover gesprekken met verweerder voert en tracht de proceshouding en beroepshouding met verweerder te bespreken. Volgens verweerder zijn de belangen van de cliënten hiermee vooralsnog geborgd en kan daarom met deze voorziening worden volstaan.
5.6 De raad heeft hierin echter geen vertrouwen. De problematiek van verweerder speelt al sinds zijn begintijd als advocaat. Niet eerder heeft verweerder zijn problemen ingezien en niet eerder heeft verweerder blijk gegeven van enige reflectie op zijn handelen. Een uitspraak van het Hof van Discipline, een indringend gesprek met de deken in Den Haag en een kantoorbezoek en brieven van de deken in Gelderland hebben er niet toe geleid dat verweerder zijn gedrag heeft veranderd. Een voorbeeld daarvan zijn de gedragingen van verweerder jegens [mr. H.] die eerst zijn begonnen na een brief van zijn gemachtigde aan de deken van 3 maart 2020 waarin wordt aangegeven dat verweerder eraan werkt om te blijven binnen de kaders waaraan hij zich dient te houden. Een ander voorbeeld is het - ook hiervoor onder de feiten genoemde - (recente) telefoongesprek van 2 april 2021, waarin verweerder ook toen weer ontoereikend onderbouwde beschuldigen uitte aan het adres van de Amsterdamse deken. Nog een ander voorbeeld betreft hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht in antwoord op vragen van de raad naar de mogelijke oorzaken van de wijze waarop hij functioneert. Verweerder heeft daarbij wel naar voren gebracht dat hij inziet dat er iets moet gebeuren, maar de reden waarom er iets moet gebeuren kon door verweerder zelf niet worden toegelicht. De antwoorden van verweerder zelf op vragen van de raad waren wijdlopig en warrig en hebben de raad geenszins de overtuiging gegeven dat verweerder zelf ook inziet dat er sprake is van functioneren dat niet acceptabel is. Opvallend was ook dat verweerder op geen enkel moment over het belang van zijn cliënten heeft gesproken, maar uitsluitend over zijn eigen belang.
5.7 Niet valt daarom in te zien dat begeleiding en coaching verweerder nu zal helpen bij het wijzigen van zijn denkbeelden en gedrag. De problemen van verweerder komen kennelijk voort uit zijn traumatische ervaringen in Iran en die ervaringen zitten verweerder zichtbaar in de weg. Verweerder heeft desgevraagd bestreden dat hij op dat punt een hulpvraag heeft, bijvoorbeeld aan een psycholoog. De door hem aangezochte begeleiding en coaching door [mr. B.] is volgens de raad ook niet op een adequate oplossing van deze problematiek gericht. Tegelijkertijd heeft verweerder de raad er ook niet van kunnen overtuigen dat bij hem een intrinsieke wil bestaat om zijn denkbeelden en gedrag te veranderen en daarvoor al het mogelijke te ondernemen.
5.8 Al het voorgaande overziende, constateert de raad dat de besproken gedragingen elkaar gedurende een lange periode hebben opgevolgd, en een dusdanige spreiding vertonen – zij variëren van onvoldoende deskundigheid en professionaliteit tot een gebrek aan onafhankelijkheid – dat verweerder, in de termen van artikel 60b van de Advocatenwet, geen blijk geeft van een behoorlijke praktijkuitoefening. Daarbij komt dat verweerder ter zitting van de raad geen inzicht heeft getoond in zijn disfunctioneren, althans zich onvoldoende bewust is van de ernst daarvan. Dit laatste brengt de raad tot het oordeel dat, anders dan door verweerder verzocht, niet kan worden volstaan met een minder verstrekkende voorziening dan schorsing voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.
2.17 Verweerder is vanaf maart 2022 tot februari 2023 in Iran geweest. Op 2 juni 2022
heeft de deken via WhatsApp met verweerder gebeld. In dat telefoongesprek heeft verweerder
verteld dat de Nederlandse rechters corrupt en onbetrouwbaar zijn. Ook heeft hij in
dat gesprek aangeven dat hij een klacht tegen de president van de rechtbank Gelderland
gaat indienen vanwege de informatie die zij over hem heeft verstrekt. Verweerder heeft
gesteld dat zij niet deugt. Ook heeft hij gezegd dat de deken wordt beïnvloed door
kwade geesten en dat er binnen de orde mensen rondlopen die niet te vertrouwen zijn
en hem tegenwerken. Ten slotte heeft verweerder in dat gesprek gezegd dat hij in de
financiële problemen zit.
2.18 Na de (onherroepelijke) beslissing van de Raad van Discipline van 20 april 2021
heeft verweerder geen coaching of begeleiding gehad. Evenmin heeft verweerder, voor
zijn (in het dekenbezwaar en in de beslissing van de raad van 20 april 2021 genoemde)
problematiek professionele hulp gezocht.
3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt
verweerder, kort samengevat, het volgende:
a. een gebrek aan onafhankelijkheid;
b. een schending van zijn geheimhoudingsplicht;
c. een gebrek aan realiteitszin;
d. een structureel en diepgeworteld wantrouwen tegen de rechtspraak als instituut
en een gebrek aan eerbied en respect voor de individuele vertegenwoordigers van de
rechterlijke macht;
e. een onprofessionele en agressieve bejegening van andere advocaten en overige professionals;
f. een elementair gebrek aan deskundigheid en professionaliteit;
g. verweerder werkt niet meer mee aan het dekenale toezicht;
h. verweerder heeft voortdurend conflicten met andere Iraniërs;
i. verweerder heeft grote financiële problemen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de feiten die aan het dekenbezwaar ten grondslag liggen niet
betwist en hij heeft tegen het dekenbezwaar geen verweer gevoerd.
5 BEOORDELING
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen,
onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of
nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen. De deken vertegenwoordigt met het dekenbezwaar een algemener belang, waaronder
het belang van bewaking en bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening van
de advocatuur. Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt bij deze maatstaf aansluiting
gezocht.
5.2 De deken heeft ter onderbouwing van haar dekenbezwaar een uitgebreide uiteenzetting
van feiten gegeven, die hierboven gedeeltelijk is opgenomen. Die feiten zijn door
verweerder niet betwist. De raad zal daarom van deze aan het bezwaar ten grondslag
gelegde feiten uitgaan. De raad overweegt over die feiten dat voor het indienen van
een dekenbezwaar een vervaltermijn van drie jaar geldt. De termijn van drie jaar gaat
lopen na de dag waarop de deken heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft
kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop het bezwaar van de deken ziet. Omdat
ten aanzien van het handelen door verweerder niet telkens kan worden vastgesteld op
welke moment de deken daarvan heeft kennisgenomen, zal bij de beoordeling van de ontvankelijkheid
van het dekenbezwaar worden uitgegaan van het moment van het handelen of nalaten door
verweerder. Dat betekent dat de raad alleen het handelen van 22 december 2019 tot
22 december 2022 (de datum van het indienen van het dekenbezwaar) in aanmerking zal
nemen.
5.3 De raad concludeert op grond van de feiten dat verweerder beschuldigingen en bezwaren
tegen rechters, dekens en advocaten uit, zonder deze met adequate feiten te onderbouwen.
Hij heeft een diepgeworteld wantrouwen tegen de rechtspraak als instituut en heeft
een elementair gebrek aan eerbied voor vertegenwoordigers van de rechterlijke macht.
Zonder feitelijke basis stelt en suggereert hij relaties en belangen van rechters,
dekens en advocaten met en bij het Iraanse regime of beschuldigt hij betrokkenen van
andere belangenverstrengelingen. De houding tegenover andere advocaten is onprofessioneel.
Verweerder stelt de advocaat van de wederpartij met die partij gelijk; hij ziet blijkbaar
niet in dat de advocaat alleen het standpunt van de cliënt vertolkt en geen verantwoordelijkheid
draagt voor diens handelen.
5.4 Een treffend voorbeeld daarvan is de manier waarop hij (ook in de in overweging
5.2 genoemde periode) heeft gereageerd in de richting van de voorzitter van het Hof
van Discipline naar aanleiding van een hem onwelgevallige beslissing. Een ander voorbeeld
betreft zijn handelen en gedragingen in de richting van mr. [H J]. Klager heeft deze
advocaat zonder enig bewijs en op een zeer ongepaste en onprofessionele wijze van
ernstige feiten beschuldigd, zowel tegen de deken als op social media, ten gevolge
waarvan die mr. [H J] zich ernstig bedreigd heeft gevoeld. Ook zijn ongefundeerde
beschuldigingen in de richting van de deken in Amsterdam en de stafmedewerkster zijn
daar een voorbeeld van. De deken en haar medewerkers hebben verweerder regelmatig
aangesproken op zijn handelen. In die gesprekken met de deken heeft verweerder zijn
verwijtbare uitlatingen doorgaans herhaald en heeft hij regelmatig nieuwe beschuldigingen
geuit.
5.5 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar acht de raad ook het handelen van verweerder
in de zaak tegen een voormalige cliënte van belang. Uit de klacht van die voormalig
cliënte blijkt dat hij haar oneerbare voorstellen heeft gedaan, waaronder een voorstel
om haar bij te staan als zij een relatie met hem wilde beginnen. Door op deze wijze
te handelen heeft verweerder op een onaanvaardbare wijze misbruik van haar benarde
positie gemaakt.
5.6 Verweerder is ook inhoudelijk ernstig tekortgeschoten. Uit zowel de door de rechtbank
Gelderland gegeven opsomming als de bespreking van een aantal dossiers door medewerkers
van het ordebureau, blijkt dat de kwaliteit van verweerders dienstverlening volstrekt
onvoldoende is. Uit die stukken volgt dat de door hem gemaakte processtukken onder
de maat zijn, wettelijke termijnen door hem vaak niet worden nagekomen, hij vaste
jurisprudentie niet (voldoende) lijkt te kennen en hij regelmatig kansloze procedures
voert. De medewerkers van het ordebureau concluderen dat de meerwaarde van verweerder
in de procedures niet zichtbaar is.
5.7 Ten slotte is vast komen te staan dat verweerder in de periode nadat de raad hem
bij beslissing van 20 april 2021 heeft geschorst, in ernstige geldproblemen is geraakt.
Op de zitting van de raad heeft verweerder deze geldproblemen erkend. Hij heeft verklaard
dat hij schulden heeft en dat hij leeft van geld dat hij krijgt van vrienden en bekenden.
Verder heeft de verhuurder van zijn kantoorpand de huurovereenkomst per 1 december
2022 beëindigd, terwijl in dat pand nog vele dossiers staan waarvan verweerder niet
weet wat hij daar mee moet doen.
5.8 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder structureel
en langdurig in strijd met artikel 46 Advocatenwet en met de kernwaarden onafhankelijkheid,
integriteit en deskundigheid heeft gehandeld. Het dekenbezwaar wordt dan ook gegrond
verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat verweerder structureel en langdurig in strijd met de
kernwaarden onafhankelijkheid, integriteit en deskundigheid heeft gehandeld. Uit zijn
handelen blijkt dat hij geen vertrouwen in de rechtspraak, in individuele rechters
en (de vertegenwoordigers van) de orde van advocaten heeft. Een belangrijke oorzaak
van de gebrekkige beroepshouding lijkt te zijn gelegen in het verleden van verweerder
in Iran. Verweerder lijkt zijn traumatische ervaringen in Iran niet of onvoldoende
te hebben verwerkt. Feiten, beslissingen en andere gebeurtenissen interpreteert verweerder
vaak in het licht van dat verleden. Al snel worden de zaken die hij behandelt met
dat verleden in verband gebracht terwijl in redelijkheid niet te verdedigen is dat
daarmee ook werkelijk een verband bestaat. Hiermee laat verweerder weinig realiteitszin
zien. Ook is hij onvoldoende deskundig en zijn cliënten zijn daarvan het slachtoffer.
Verweerder voldoet niet aan de professionele standaard die inhoudt dat een advocaat
de zorgvuldigheid in acht neemt die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
6.2 De aard en de ernst van het handelen van verweerder rechtvaardigen de oplegging
van een zware maatregel. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel neemt de raad
ook de beslissing van de raad van 20 april 2021 in aanmerking. De raad heeft hem toen
onvoorwaardelijk geschorst. Uit de beslissing blijkt dat de genoemde problematiek
al speelt sinds zijn begintijd als advocaat. Ook in de periode vóór 2019 was er sprake
van ernstige en soortgelijke gedragingen, waaruit ook verweerders gebrek aan deskundigheid,
professionaliteit en onafhankelijkheid is te zien. Verweerder heeft zijn problemen
niet ingezien en nooit blijkt gegeven van enige reflectie op zijn handelen. Een uitspraak
van het Hof van Discipline, een indringend gesprek met de deken in Den Haag en een
kantoorbezoek en brieven van de deken in Gelderland hebben er niet toe geleid dat
verweerder zijn gedrag heeft veranderd. Ook na de genoemde beslissing van de raad
van 20 april 2021 heeft verweerder niet aan zijn (psychische) problemen gewerkt en
in die periode zijn er bovendien ernstige geldproblemen bijgekomen. Gelet op deze
gang van zaken is er geen enkel realistisch perspectief dat verweerder zich op al
de genoemde punten zal verbeteren.
6.3 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat in het belang van (het goed
functioneren van) de advocatuur, de rechtspraak en met name in het belang van de rechtzoekenden,
het onverantwoord is dat verweerder advocaat blijft. De raad zal verweerder daarom
schrappen van het tableau.
7. KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac
lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en
bovengenoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 22/AL/GLD/D.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na
het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- heft op - vanaf het moment dat deze beslissing onherroepelijk is en de schrapping
van het tableau ingaat - de tegen verweerder bij beslissing van Raad van Discipline
in het ressort Arnhem van 20 april 2021 in de zaak [XXX] uitgesproken schorsing in
de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel, H.K. Scholtens, A.W. Siebenga, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 17 april 2023