ECLI:NL:TADRARL:2023:65 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-583/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:65 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2023 |
Datum publicatie: | 27-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-583/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Naar het oordeel van de raad is sprake van een patroon van nalatigheid, waarbij verweerder de belangen van klaagster in haar bijstandsgeschil vanaf het begin tot zijn onttrekking volstrekt niet met voldoende zorg en deskundigheid heeft behartigd in de zin van artikel 46 Aw. Daarnaast heeft verweerder belangrijke afspraken en informatie niet schriftelijk aan klaagster bevestigd en dat is in strijd met regel 16. Verweerder heeft tevens de kernwaarden deskundigheid en integriteit geschonden. Vooral de omstandigheid dat verweerder niet duidelijk aan klaagster heeft gemeld dat hij de beroepstermijn had laten verlopen maar de suggestie heeft gewekt met een herzieningsprocedure hetzelfde resultaat te kunnen bereiken, neemt de raad hem zeer kwalijk. Dit alles in combinatie met zijn recente tuchtrechtelijk verleden, waarbij dezelfde kernwaarden ook aan de orde waren in gelijksoortige gevallen, legt de raad aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van 4 weken op. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 maart
2023
in de zaak 22-583/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 februari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1778758 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 februari 2023. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster ontvangt van het UWV een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk
Arbeidsgeschikten). Omdat deze uitkering lager is dan de bijstandsnorm heeft klaagster
op 14 september 2020 een aanvraag ingediend bij de gemeente N voor het verkrijgen
van aanvullende bijstand.
2.2 Bij besluit van 26 oktober 2020 (verder ook: besluit I) heeft de gemeente deze
aanvraag van klaagster afgewezen wegens overschrijding van de toegestane vermogensgrens.
Als grond voor afwijzing is vermeld dat klaagster niet aannemelijk heeft kunnen maken
dat het college ten onrechte is uitgegaan van de waarde van de auto van klaagster
volgens de ANWB koerslijst.
2.3 Verweerder heeft namens klaagster bezwaar aangetekend tegen besluit I. In het
bezwaarschrift heeft hij onder meer de volgende zinsnede opgenomen:
Met betrekking tot een eventuele hoorzitting in deze kwestie, verzoek ik u mij op voorhand (schriftelijk of per e-mail) te melden of en welke juridische onduidelijkheden er zijn omtrent de bezwaargronden. Indien er geen juridische onduidelijkheden zijn, verzoek ik u om een beslissing te nemen op grond van het procesdossier.
2.4 Op 17 februari 2021 heeft verweerder aan klaagster doorgegeven dat op 8 maart 2021 de hoorzitting van het bezwaar tegen besluit I zal plaatsvinden. Ook heeft hij daarin geschreven:
U heeft mij reeds kenbaar gemaakt dat er geen behoefte is aan een hoorzitting. Dat is mijns inziens ook niet nodig in deze situatie aangezien uw bezwaar uitvoerig uiteen is gezet. Kan ik de gemeente bevestigen dat u niet aanwezig bent op 8 maart 2021?
2.5 Op 4 maart 2021 heeft klaagster bij verweerder geïnformeerd waar en hoe laat de
hoorzitting plaats zal vinden, zodat zij daarbij aanwezig kan zijn.
2.6 Klaagster heeft op 8 maart 2021 medische informatie ter onderbouwing van haar
noodzaak voor het gebruik van haar auto en foto’s ter onderbouwing van de schade aan
de auto aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft die dag aan klaagster geschreven:
Zoals zojuist besproken bijgaand de uitnodiging van de gemeente.
Het secretariaat had ik overigens de opdracht gegeven die informatie naar u toe te zenden, blijkbaar is dat nog niet gebeurd waarvoor mijn excuses.
Diezelfde dag heeft klaagster ook nog twee andere e-mails aan verweerder gestuurd:
Vandaag heb ik de hoorzitting betreft de bijstandsuitkering bij de gemeente ik moet u zeggen dat ik erg teleurgesteld en ontevreden ben over de gang van zaken.
Ik heb u meerdere keren gemailt over deze zaak en telkens geen gehoor gekregen. Naar mijn mening is dat de taak van de advocaat om de client op de juiste manier te adviseren en volledige informatie te verschreken en deze bij te staan in gang van zaken. En dit is echter niet gebeurd.
En:
Wederom is er geen juiste informatie verstrekt aan de gemeente [N]. Zij deelde mij mede dat er geen email met betrekking tot de foto's van de schade van mijn auto + medische documenten zijn ontvangen. Ook deelde ze mede dat deze 10 dagen voor de hoorzitting hadden moeten ontvangen.
Daarnaast namen ze niet mijn medische documenten die ik had meegenomen omtrent mijn smetvrees aan.
Ik ben opnieuw teleurgesteld in de gang van zaken.
Verweerder heeft daarop per e-mail aan klaagster laten weten dat hij haar aanvullende
stukken die ochtend via Zivver naar de gemeente heeft gestuurd. Verder heeft hij klaagster
gemeld dat hij de stukken nogmaals zal versturen en de gemeente zal verzoeken om de
verstrekte informatie in de herbeoordeling mee te nemen.
2.7 Bij besluit van 21 juli 2021 op bezwaar (besluit II) is besluit I gehandhaafd.
Uit dit besluit volgt dat de waarde van de auto op juiste wijze is vastgesteld op
basis van de ANWB Koerslijst en dat aan de afwijkende verklaring van de garagehouder
over de waarde van de auto van klaagster vrijwel geen waarde werd gehecht. Daarnaast
is overwogen dat niet was onderbouwd dat de auto van klaagster vanwege haar gezondheidssituatie
noodzakelijk was.
2.8 Per e-mail van 22 juli 2021 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat er
volgens hem redenen zijn om tegen besluit II binnen zes weken in beroep te gaan en
heeft haar gevraagd of zij dat wil. Ook heeft hij geschreven:
De rechter zal mogelijk de verklaring van de garagehouder mogelijk in het voordeel van u waarderen. Die kans lijkt mij evenwel gering. Het lijkt mij dan ook zinvol een uitgebreidere verklaring/rapportage met betrekking tot de waardebepaling in te dienen. Verder stelt de gemeente ten onrechte dat er geen medisch bewijs is overgelegd. Dat is wel het geval, zoals ik u reeds eerder per e-mail kenbaar heb gemaakt. Mogelijk dat de rechter op basis van die medische informatie oordeelt dat de auto vanwege uw gezondheidssituatie noodzakelijk is.
2.9 In zijn e-mail van 10 augustus 2021 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat hij beroep in zal stellen tegen besluit II en heeft verder nog geschreven:
Wat betreft de kosten van de beroepsprocedure hebben wij het volgende afgesproken. U zal bijzondere bijstand aanvragen voor de te maken kosten (eigen bijdrage gefinancierde rechtsbijstand en griffierechten). Waarschijnlijk zal de eigen bijdrage worden afgewezen. Bij hoge uitzondering maak ik dan ook geen aanspraak op de eigen bijdrage als het verzoek daartoe wordt afgewezen alsook het beroep ongegrond wordt verklaard.
U ontvangt wel een factuur voor de vastgestelde eigen bijdrage en de griffierechten. De griffierechten moeten binnen de factuurtermijn worden betaald. De eigen bijdrage moet enkel worden betaald als het beroep gegrond worden verklaard.
2.10 Op 1 september 2021 heeft klaagster aan verweerder een volledig taxatierapport
van haar auto gestuurd met een verklaring van haar huisarts dat zij de auto om medische
redenen nodig heeft. Op 9 september 2021 heeft klaagster bij verweerder naar de stand
van zaken gevraagd, omdat zij nog niets van hem had vernomen.
2.11 Op 11 september 2021 heeft verweerder aan klaagster laten weten:
Helaas kom ik er zojuist evenwel achter dat het beroep waarschijnlijk ten gevolge van een interne miscommunicatie nog niet is ingesteld.
De stukken die u naar mij heeft gezonden bieden mijns inziens evenwel aanleiding om een herzieningsverzoek in te dienen betreffende de beslissing op bezwaar.
Daardoor weet u mogelijk sneller waar u aan toe bent dan een beroepsprocedure.
Zal ik een herzieningsverzoek voor u indienen?
2.12 Op 12 september 2021 heeft klaagster haar onvrede over de gang van zaken gemeld en ingestemd met indiening van een herzieningsverzoek. Daarop heeft verweerder aan klaagster geschreven:
Als een herzieningsverzoek wordt afgewezen kan daartegen beroep worden ingesteld.
Het taxatieverslag dat u naar mij heeft gezonden is mijns inziens nog summier. Het is wellicht verstandig daarvoor een erkende taxateur in te schakelen. Volgens mij is dat niet erg duur. Als de kosten beneden de € 200,- liggen zullen wij die coulancehalve dragen.
Daarnaast kan u met behulp van het taxatierapport nogmaals een bijstandsaanvraag indienen, voor het geval het herzieningsverzoek niet wordt geaccepteerd.
Laten wij het vervolg deze week even met elkaar afstemmen.
2.13 Op 16 november 2021 heeft verweerder namens klaagster een verzoek om herziening
bij de gemeente ingediend van besluit II en klaagster daarvan op de hoogte gesteld.
2.14 Op 2 februari 2022 heeft klaagster verweerder erop gewezen dat de beslistermijn
van zes weken is verstreken en heeft hem gevraagd om contact met de gemeente en het
UWV op te nemen vanwege haar nijpende financiële situatie. Verweerder heeft telefonisch
contact met de gemeente gezocht.
2.15 Bij beslissing van 8 februari 2022 (besluit III) heeft de gemeente het verzoek
om besluit II te herzien, afgewezen omdat geen sprake was van nieuw gebleken feiten
of gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb. Dit besluit heeft verweerder
op 15 februari 2022 aan klaagster gestuurd en haar verder geschreven:
Als u in bezwaar wenst te gaan verzoek ik u dat binnen twee weken per e-mail aan mij kenbaar te maken. Mijns inziens valt de waarde van de auto minus het vrijgestelde bedrag ook op de door de gemeente gestelde peildatum onder de vermogensgrens. Verder wordt er in bijgaande beslissing nog melding gemaakt van de ontvangst van een bedrag van de auteursrechtenstichting. Voor zover u in bezwaar wilt gaan tegen bijgaand besluit wil ik ook graag duidelijkheid daaromtrent.
2.16 Op 28 februari 2022 heeft verweerder onder meer aan klaagster geschreven:
U stelt dat u schade heeft geleden doordat niet tijdig beroep is ingesteld. Naar mijn mening is dat niet het geval.
Helaas is niet tijdig beroep ingesteld. Daarom heb ik namens u een herzieningsverzoek ingediend. Dat verzoek is afgewezen. Vervolgens hebt u een klacht bij de orde van advocaten tegen mij ingediend. De klacht is een signaal dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. Hetgeen u inmiddels ook heeft bevestigd. De vertrouwensbreuk vormt geen goede basis voor een verdere samenwerking. Daarom heb ik u aangeboden in bezwaar te gaan tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek als de klacht wordt ingetrokken.
Daarbij heb ik u ook aangegeven dat het raadzaam is een andere advocaat in de armen te nemen als u de klacht niet wilt intrekken.
Voor zover u onverhoopt geen andere advocaat kan vinden ben ik overigens bereid namens u bezwaar in te dienen. In dat geval verzoek ik u dat binnen twee weken na heden per e-mail aan mij kenbaar te maken.
Verder zal ik onze aansprakelijkheidsverzekeraar op de hoogte stellen van het voorgaande.
2.17 Klaagster heeft, na indiening van het bezwaar door verweerder tegen besluit III, de opdracht aan verweerder ingetrokken en wordt nu in haar beroepsprocedure bijgestaan door een andere advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld, zoals ter zitting door klaagster is bevestigd, als bedoeld in artikel
46 Advocatenwet door:
a) klaagster in haar bezwaarprocedure onvoldoende bij te staan doordat:
(i) verweerder haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de manier waarop de bezwaarprocedure
zo succesvol mogelijk kon worden gedaan door het overleggen van relevante stukken,
waaronder een taxatierapport van de auto van een erkend taxatiebedrijf en medische
informatie ter onderbouwing van haar gezondheidssituatie, en
(ii) verweerder klaagster tijdens de hoorzitting van de bezwaarzitting bij de gemeente
op 8 maart 2021 niet heeft bijgestaan, en
(iii) verweerder klaagster ontijdig, pas op 8 maart 2021 en op haar verzoek, heeft
ingelicht over locatie en tijdstip van de hoorzitting, en
(iv) verweerder haar onvoldoende heeft voorbereid op de hoorzitting van 8 maart 2021,
en
(v) verweerder niet tijdig, 10 dagen voor de hoorzitting van 8 maart 2021, de voor
haar zaak relevante stukken aan de gemeente heeft gestuurd, waardoor deze buiten de
beoordeling zijn gebleven, en
(vi) verweerder niet op eigen initiatief, maar pas op verzoek van klaagster op 2 februari
2022, de gemeente in gebreke heeft gesteld omdat een tijdige beslissing uitbleef;
b) een beroepsfout te maken door de termijn voor indiening van beroep tegen de beslissing
op bezwaar van 21 juli 2021 te laten verstrijken en over dat verzuim niet duidelijk
met klaagster te communiceren, waardoor hij bij klaagster de indruk heeft gewekt dat
een herzieningsverzoek naast de beroepsprocedure zou plaatsvinden;
c) klaagster niet, althans onjuist, voor te lichten over de verschillen tussen een
beroepsprocedure en een herzieningsverzoek.
4 VERWEER
Klachtonderdeel a)
4.1 Volgens verweerder heeft hij klaagster goed begeleid bij haar bezwaarprocedure
tegen de gemeente en voert daartoe onder meer het volgende verweer tegen de subverwijten.
4.2 Na overleg met klaagster heeft hij een bezwaarschrift gemaakt. Daarin is hij uitgegaan
van de dagwaarde van de auto van klaagster zoals die door haar garagehouder was getaxeerd.
Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij die taxatie toen
afdoende vond om een positieve beslissing van de gemeente te krijgen. Klaagster had
bovendien geen geld voor een erkend taxateur. Ook heeft hij tijdens de zitting van
de raad verklaard dat hij het niet nodig vond om bij het bezwaarschrift medische informatie
van klaagster te voegen, omdat het bij de vermogensvaststelling ging om de waardering
van haar auto en niet om haar medische situatie. Dat was voor verweerder ook de reden
dat hij klaagster niet om medische stukken heeft gevraagd.
4.3 In het bezwaarschrift heeft hij verder een (standaard) zinsnede opgenomen dat
hij niet naar de hoorzitting zal komen, tenzij de gemeente hem laat weten dat hij
wel moet komen vanwege (juridische) onduidelijkheden. De gemeente heeft daarna niets
van zich laten horen, zodat voor hem geen noodzaak bestond naar de hoorzitting op
8 maart 2021 te gaan. Volgens verweerder was klaagster bekend met deze werkwijze en
heeft zij hem ook niet gevraagd om toch mee te gaan naar de hoorzitting. Verweerder
verwijst nog naar de inhoud van zijn e-mail van 17 februari 2021 aan klaagster.
4.4 Klaagster wist al langer dat de hoorzitting op bezwaar op 8 maart 2021 was. Door
een vergissing op de administratie van verweerder is de uitnodiging voor de hoorzitting,
met daarin het tijdstip en de locatie, pas in de ochtend van 8 maart 2021 aan klaagster
doorgestuurd nadat zij verweerder daarom telefonisch had gevraagd. Omdat de hoorzitting
pas uren later was, heeft klaagster daarvan geen nadeel ondervonden. Volgens verweerder
heeft hij klaagster in dat telefoongesprek ook uitgelegd hoe een hoorzitting in zijn
werk gaat, zodat zij voldoende voorbereid was. De die ochtend van klaagster ontvangen
aanvullende stukken, een medische verklaring van haar huisarts en foto’s van schade
aan haar auto, heeft hij direct na ontvangst en nog vóór de hoorzitting aan de gemeente
gestuurd via de beveiligde mail-applicatie Zivver. Na de hoorzitting heeft hij van
klaagster gehoord dat de gemeente tijdens de hoorzitting had laten weten niet bekend
te zijn met die aanvullende stukken, volgens verweerder omdat de gemeente die stukken
niet meer had geopend. In het belang van klaagster heeft hij die stukken meteen na
de hoorzitting opnieuw aan de gemeente gestuurd en verzocht om de informatie daarvan
alsnog te betrekken in hun oordeel.
4.5 Nadat de gemeente het bezwaar van klaagster had afgewezen en hij de beroepstermijn
per ongeluk heeft laten verstrijken, heeft hij als goedmaker aan klaagster aangeboden
om (een deel van de) kosten van een erkend taxateur voor waardering van haar auto
voor zijn rekening te nemen. Van dat aanbod heeft klaagster gebruik gemaakt. Dat een
waardering van haar auto door een erkend taxateur haar mogelijk meer kans op een betere
beslissing had gegeven, heeft verweerder klaagster niet voorgehouden.
4.6 Doordat hij door drukte de beslistermijn van de gemeente even niet goed in de
gaten heeft gehouden, heeft hij meteen na het daartoe gedane verzoek van klaagster
aan de gemeente een ingebrekestelling gestuurd. Sindsdien stuurt hij standaard een
ingebrekestelling na het verstrijken van de beslistermijn.
Klachtonderdelen b) en c)
4.7 Nadat hij had ontdekt dat hij door een interne miscommunicatie geen beroep tegen
besluit II had ingesteld, heeft hij klaagster daarvan meteen in zijn e mail van 11
september 2021 op de hoogte gebracht. In die e-mail heeft hij haar aangeboden om een
herzieningsverzoek in te dienen en daarmee alsnog het beoogde resultaat te behalen.
Hij heeft daarbij nooit bij klaagster de indruk willen wekken dat de beroepsprocedure
en de herzieningsprocedure naast elkaar zouden worden ingesteld.
4.8 Volgens verweerder was de bewijspositie van klaagster in de herzieningsprocedure
niet lastiger dan in de beroepsprocedure. De inhoud van het taxatieverslag van de
door verweerder betaalde erkende taxateur was positief voor klaagster en daarmee was
de (bewijs)positie van klaagster juist verbeterd. Daarnaast is in het geval van een
herzieningsprocedure sprake van een integrale herbeoordeling ofwel dubbele toetsing
(doelmatigheids- en rechtmatigheidstoetsing), terwijl in een beroepsprocedure alleen
sprake is van rechtmatigheidstoetsing.
5 BEOORDELING
Toetsingsmaatstaf
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klaagster in haar
procedure tegen een gemeente met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel
46 van de Advocatenwet.
5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door
de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes
waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij
heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens
deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele
standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Advocatenwet volgen, ook de kernwaarden waaronder deskundigheid en integriteit
zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is overigens
niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn, gezien het open karakter
van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang.
Ten aanzien van klachtonderdeel a)
5.4 De raad stelt voorop dat uit de hiervoor genoemde maatstaf volgt dat een advocaat
als opdrachtnemer regie behoort te voeren en op deskundige en duidelijke wijze met
de cliënt moet blijven communiceren over de omvang en inhoud van de door de advocaat
te verrichten werkzaamheden en de voortgang daarin. Gedragsregel 16 vereist dat belangrijke
afspraken schriftelijk aan de cliënt worden bevestigd om misverstanden daarover achteraf
met die cliënt te voorkomen. Het bewijsrisico daarvan ligt bij de advocaat.
5.5 Naar het oordeel van de raad is verweerder tekortgeschoten in de behartiging van
de belangen van klaagster in haar zaak met de gemeente en wel op de volgende gronden.
5.6 Vaststaat dat de gemeente het bezwaar van klaagster heeft afgewezen wegens overschrijding
van de vermogensgrens. Niet alleen ontbreekt dat besluit (en alle andere besluiten)
bij de stukken, ook ontbreken e-mails van verweerder aan klaagster waarin hij haar
vooraf heeft uitgelegd welke werkzaamheden hij voor haar kan en wil doen, hoe een
bezwaarprocedure met hoorzitting verloopt en op welke wijze het bezwaar van klaagster
het meest kansrijk kan zijn.
5.7 Uit de stukken en de verklaringen ter zitting is de raad gebleken dat in het (ook
ontbrekende) bezwaarschrift door verweerder is verwezen naar de waardering van de
auto van klaagster, die door haar eigen garagehouder was gedaan. Dat verweerder voor
indiening van het bezwaarschrift met klaagster heeft besproken welke specifieke informatie
hij nodig had om haar bezwaar succesvol te laten zijn, kan de raad op grond van de
stukken niet vaststellen. Door bij aanvang niet met klaagster te overleggen over een
grotere kans op succes bij een autotaxatie door een erkende taxateur, zoals verweerder
ter zitting heeft verklaard, heeft hij klaagster de mogelijkheid onthouden om daarvoor
te kiezen en om daarvoor kosten te maken. Pas na de afwijzing van het bezwaar heeft
verweerder in zijn e-mail van 22 juli 2021 aan klaagster voorgesteld om een uitgebreidere
waardebepaling van haar auto te laten opstellen om een succesvoller beroep te hebben.
Daarnaast is de raad niet gebleken welk medisch bewijs verweerder in de bezwaarprocedure
heeft gebruikt, omdat ook die stukken ontbreken. Dit terwijl juist ook die informatie,
zoals verweerder in genoemde e-mail aan klaagster schreef om beroep in te stellen,
noodzakelijk was om aan te tonen dat zij vanwege haar gezondheidssituatie specifiek
haar eigen auto moest blijven gebruiken in plaats van een (goedkopere) tweedehandsauto.
Naar het oordeel van de raad heeft verweerder hierin geen regie genomen en daarmee
de kans op afwijzing van het bezwaar vergroot. Het bezwaar is op 22 juli 2021 ook
op deze gronden afgewezen. Ondanks de intentie van verweerder om die relevante informatie
alsnog in beroep te gebruiken, is het zover niet gekomen omdat, zoals hierna zal blijken,
verweerder de beroepstermijn heeft laten verstrijken.
5.8 Op 17 februari 2021 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat de hoorzitting
op 8 maart 2021 zal plaatsvinden. Pas in de ochtend van 8 maart 2021 heeft verweerder
als reactie op de e-mail van klaagster van 4 maart 2021 het tijdstip en de locatie
van deze hoorzitting aan haar doorgegeven en dat was naar het oordeel van de raad
rijkelijk laat. Dat deze informatie volgens verweerder vanwege interne miscommunicatie
niet eerder aan klaagster was doorgestuurd, ontslaat hem immers niet van zijn eigen
verantwoordelijkheid om in de gaten te houden of een cliënt tijdig op de hoogte wordt
gesteld van dergelijke belangrijke informatie. Dat is in dit geval kennelijk niet
door verweerder gedaan.
5.9 Op grond van de stukken kan de raad evenmin vaststellen dat verweerder met instemming
vooraf van klaagster niet mee zou gaan naar de hoorzitting op 8 maart 2021. Klaagster
heeft tijdens de zitting van de raad daarover verklaard dat zij niet wist dat verweerder
mee kon gaan naar de hoorzitting omdat hij haar dat niet had verteld. Had zij dat
wel geweten en ook geweten hoe een hoorzitting verloopt, dan had zij wel tijdens de
hoorzitting bijgestaan willen worden gezien haar grote financiële belang daarbij.
Dat verweerder klaagster hierover voldoende heeft ingelicht, kan de raad dan ook niet
vaststellen. Daar komt bij dat verweerder naar het oordeel van de raad een ontoelaatbaar
risico heeft genomen door in zijn bezwaarschrift als zinsnede op te nemen dat hij
alleen naar een hoorzitting zal komen als de gemeente dat vraagt. Dat is niet de werkwijze
zoals van een zorgvuldig handelend advocaat verwacht mag worden.
5.10 Vaststaat dat klaagster op eigen initiatief op 8 maart 2021 aan verweerder een
medische verklaring over haar gezondheidssituatie ter onderbouwing van de noodzaak
van haar auto en foto’s van schade aan haar auto heeft gestuurd ten behoeve van de
hoorzitting bij de gemeente die dag. Naar het oordeel van de raad had het op de weg
van verweerder gelegen om die stukken zelf bij klaagster op te vragen en tijdig aan
de gemeente door te sturen, gezien de relevantie daarvan volgens klaagster. Verweerder
heeft hierin naar het oordeel van de raad onvoldoende regie genomen en ook niet deskundig
gehandeld. Hij had immers moeten weten dat een bezwaarschrift met bewijsstukken onderbouwd
moet worden en dat aanvullende stukken tien dagen voor een hoorzitting bij de gemeente
binnen moeten zijn. Verweerder heeft geen verklaring gegeven waarom hij die stukken
pas op de dag van de hoorzitting naar de gemeente heeft gestuurd en dit in zijn optiek
toen nog mocht. De omstandigheid dat de gemeente de aanvullende stukken op 8 maart
2021 ook niet had ontvangen en klaagster die stukken niet meer tijdens de hoorzitting
mocht afgeven omdat de termijn van tien dagen was verstreken, valt verweerder dan
ook aan te rekenen.
5.11 Ook had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zelf de beslistermijn van
de gemeente op het verzoek tot herziening van besluit II in de gaten had gehouden.
In plaats daarvan is hij pas in actie gekomen nadat klaagster hem daarop heeft gewezen
in haar e mail van 2 februari 2022.
5.12 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder in zijn informatie-
en zorgplicht richting klaagster op ernstige wijze is tekortgeschoten. Dat is niet
zoals van een zorgvuldig handelend advocaat verwacht mag worden en is tuchtrechtelijk
verwijtbaar richting klaagster. De raad zal dan ook klacht a) met alle subverwijten
gegrond verklaren.
Ten aanzien van klachtonderdelen b) en c)
5.13 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder ten aanzien van het tijdig instellen
van beroep tegen besluit II niet de zorgvuldigheid jegens klaagster betracht die van
hem verwacht mocht worden. Verweerder heeft ook erkend dat hij de beroepstermijn heeft
laten verstrijken. Daarmee heeft zijn handelen niet voldaan aan de in de maatstaf
bedoelde kwaliteitseisen. Alhoewel verweerder als reden voor zijn nalatig handelen
heeft gewezen op interne miscommunicatie, zal voor verweerder duidelijk zijn dat hij
daarvoor als behandelend advocaat volledig de verantwoordelijkheid droeg. Door zijn
nalaten heeft hij dan ook in strijd gehandeld met zijn zorgplicht jegens klaagster
in de zin van artikel 46 Advocatenwet en ook in strijd met de kernwaarde deskundigheid
als bedoeld in artikel 10a lid 1 sub c Advocatenwet, en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar
richting klaagster.
5.14 Daarnaast is de raad gebleken dat verweerder geen juiste informatie aan klaagster
heeft gegeven en niet meteen duidelijk is geweest over zijn omissie en de gevolgen
daarvan voor klaagster. Ook in het vervolg daarvan heeft hij klaagster niet deskundig
begeleid. In zijn e mail van 11 september 2021 heeft hij aan klaagster laten weten
dat het beroep nog niet was ingesteld terwijl op dat moment de beroepstermijn al definitief
was verstreken. Dat bij klaagster daardoor de indruk is gewekt dat verweerder naast
beroep ook herziening kon vragen, is gelet op de door verweerder gebruikte bewoordingen
in genoemde e-mail, niet onbegrijpelijk. Door daarin aan klaagster te schrijven dat
‘nog’ geen beroep was ingesteld, heeft verweerder die optie immers opengehouden en haar
pas op 28 februari 2022 duidelijkheid gegeven. Daarnaast heeft hij klaagster in zijn
e-mail van 11 september 2021 geadviseerd om herziening te vragen en daarop aangedrongen.
Het had op de weg van verweerder gelegen om klaagster op zorgvuldige wijze in te lichten
over de verschillen tussen deze twee procedures. Dat hij dat heeft gedaan, is door
klaagster betwist en is de raad uit de stukken niet gebleken. Pas op 28 februari 2022
heeft verweerder klaagster ingelicht dat hij melding van de beroepsfout bij zijn verzekeraar
had gedaan. Ook daarover heeft hij klaagster, zoals hij ter zitting heeft verklaard,
niet eerder ingelicht.
5.15 De raad rekent het verweerder aan dat hij nog altijd volhardt in zijn standpunt
dat hij met de herzieningsprocedure mogelijk een beter en sneller resultaat voor klaagster
had kunnen bereiken dan met het instellen van beroep. Daarmee miskent hij dat de gemeente
bij besluit III van 8 februari 2022 heeft bepaald dat het verzoek tot herziening werd
afgewezen omdat geen sprake was van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden
in de zin van artikel 4:6 Awb. Dat daarvan wel sprake was, heeft verweerder niet gesteld
en is de raad uit de stukken ook niet gebleken. In zijn daaropvolgende e-mails aan
klaagster, opgenomen in de feiten hiervoor, heeft hij haar vervolgens afwisselend
geadviseerd om tegen besluit III bezwaar of beroep in te stellen. Daarin heeft hij
klaagster niet alleen onjuist geadviseerd, de raad is ook niet gebleken dat hij klaagster
alsnog op dat moment heeft uitgelegd hoe een herzieningsprocedure verloopt. Stukken
daarvan ontbreken.
5.16 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder de belangen
van klaagster niet heeft behandeld zoals van een zorgvuldig advocaat mag worden verwacht,
in het bijzonder door schending van zijn informatieplicht jegens klaagster. Daarvan
treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal dan ook de klachtonderdelen
b) en c) gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad komt tot gegrondverklaring van de gehele klacht. Er is sprake van een
patroon van nalatigheid, waarbij verweerder de belangen van klaagster vanaf het begin
tot zijn onttrekking volstrekt niet met voldoende zorg en deskundigheid heeft behartigd
in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarnaast heeft verweerder belangrijke afspraken
of informatie niet schriftelijk aan klaagster bevestigd terwijl dat wel van hem verwacht
mocht worden volgens gedragsregel 16. Daarnaast, en dat acht de raad zeer ernstig,
heeft verweerder in strijd met de kernwaarden deskundigheid en integriteit gehandeld.
Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder verder geen inzicht in het foutieve
van zijn handelen getoond, maar de oorzaken daarvan buiten zichzelf gezocht. De raad
houdt bij oplegging van de maatregel daarnaast rekening met het recente tuchtrechtelijke
verleden van verweerder waarbij ook deze kernwaarden aan de orde waren in gelijksoortige
gevallen.
6.2 Gelet op al deze omstandigheden is de raad van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke
schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken noodzakelijk en passend
is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en
c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de
duur van vier (4) weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze
beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat
verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot
twee jaar.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, Y.N. Nijhuis,
H.Q.N. Renon, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 27 maart 2023