ECLI:NL:TADRARL:2023:6 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-087/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-01-2023 |
Datum publicatie: | 26-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-087/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klagers zijn met een specifieke boek 2 BW zaak bij verweerder gekomen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de kernwaarde deskundigheid geschonden. Bij het aannemen van de zaak kon verweerder met zijn basiskennis van boek 2 BW niet overzien of hij de vereiste kwaliteit van de werkzaamheden kon leveren. Doordat hij niet meteen zelf qua kennis over die specifieke materie boven de zaak stond, is verweerder onvoldoende in staat gebleken om de juiste strategie te bepalen èn als ‘dominus litis’ klagers van de door hem gekozen strategie blijvend te overtuigen. Mogelijk is daardoor ook onvrede bij klagers ontstaan wat weer tot een verslechtering van hun onderlinge communicatie heeft geleid en uiteindelijk heeft geleid tot de onttrekking door verweerder. Na de ontstane vertrouwensbreuk met klagers mocht verweerder zich onttrekken en dat heeft hij zorgvuldig gedaan. Gezien de omstandigheid dat klager in zijn communicatie verweerder steeds beledigender en dwingender heeft bejegend, in samenhang met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder, volstaat de raad, ondanks de schending van de kernwaarde deskundigheid, met een waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 januari
2023
in de zaak 22-087/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
in deze vertegenwoordigd door de bestuurder, klager,
samen ook: klagers
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 augustus 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 31 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1503639 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 oktober 2022. Daarbij
waren klager, namens klagers, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 R NV is een joint venture aangegaan met T BV. In deze joint venture was een volle
dochteronderneming van de R-groep opgegaan, waarin R NV een minderheidsbelang had.
T BV is in 2019 failliet verklaard. De (ex)werknemers van voornoemde dochteronderneming
zijn daardoor op straat komen te staan.
2.2 R NV heeft het bestuur van Stichting C benoemd. Deze stichting is opgericht met
onder meer als doel het beheren van activa om uitkeringen aan voornoemde (ex)werknemers
te doen.
2.3 Klager, voormalig CEO van R NV, heeft Stichting Werknemersbelang R opgericht (klaagster).
Tussen klaagster en Stichting C is een geschil gerezen over het bieden van (financiële)
faciliteiten ten behoeve van genoemde (ex) werknemers.
2.4 Klager heeft in april 2021 in een telefoongesprek aan verweerder gevraagd om klaagster
als opvolgend advocaat bij te staan in het geschil met Stichting C.
2.5 Op 26 april 2021 heeft klager aan verweerder geschreven:
hierbij stuur ik u een e-mailwisseling door teneinde u te laten beoordelen of dit iets is wat u kunt en wilt oppakken. Er zijn inmiddels nieuwe ontwikkelingen geweest, maar het lijkt mij zinvol dat u zich na lezing van het onderstaande eerst uitlaat over uw eventuele betrokkenheid.
Inmiddels is [R NV] doende zich te ontdoen van de stichting en zette ik zelf een Stichting [klaagster] op die in een procedure beter kwalificeert als belanghebbende dan ik zelf.
Ik voorzie na een sommatiebrief allereerst een voorlopig getuigenverhoor van betrokkenen.
Zoals door u gevraagd voeg ik de statuten van de Stichting [C] bij. Het kan zijn dat inmiddels een nieuw bestuur werd benoemd en de statuten waren gewijzigd.
Graag verneem ik op korte termijn uw eerste reactie op mijn vraag hierboven.
2.6 In zijn e-mail van 30 april 2021 heeft verweerder aan klager geschreven:
Ik heb inmiddels uw mail bestudeerd en komt tot het volgende.
Dit rechtsgebied is voor mij geen ‘gesneden koek’. Daar waar ik mij voornamelijk bezig houd met verbintenissenrecht (overeenkomsten e.d., met name boeken 3, 6 en 7 Burgerlijk Wetboek), ziet deze kwestie vooral op het ondernemingsrecht (boek 2 Burgerlijk Wetboek). Mocht u mij de opdracht verstrekken, dan zal ik daar uiteindelijk – zo verwacht ik – wel mijn weg in kunnen vinden, maar ik zal alsdan wel wat extra studietijd moeten besteden aan dit dossier (hetgeen uiteraard voor mijn rekening zal komen).
Mocht echter uiteindelijk blijken, na uitvoerig bestuderen van het dossier, dat het verstandiger is dat u wordt bijgestaan door een ondernemingsrecht-specialist, dan zal ik u daarover in voorkomend geval uiteraard informeren en zal ik desgewenst met u op zoek gaan naar een specialist.
Zoals aangegeven echter, verwacht ik dat ik in dit dossier mijn weg wel zal vinden. Ik ben derhalve bereid om u bij te staan in deze kwestie. Ik zal alsdan waarschijnlijk samen met mijn collega [ mr. N], zie cc.) werken in/aan dit dossier. Wat mij betreft kunt u reeds nu aangeven aan de wederpartij dat ik u in deze kwestie zal bijstaan. Ik ben echter niet eerder dan op 6 mei a.s. in staat om inhoudelijk aandacht aan dit dossier te schenken (mocht u mij de opdracht verstrekken). Ik nodig u dan ook graag uit bij mij op kantoor op 6 mei a.s. om 9.30 uur om e.e.a. te bespreken. (…)
2.7 Op 4 mei 2021 heeft klager een e-mail aan verweerder en mr. N gestuurd met daarin achtergrondinformatie over de zaak en relevante e-mails bijgevoegd en voorgesteld om via Zoom te overleggen. Ook heeft klager in zijn e-mail geschreven:
Aan de hand van het concept wordt mij duidelijk of u het snapt, u zelf het goede gevoel hebt en of mij dit tot de beslissing brengt door te gaan.
2.8 Op 6 mei 2021 heeft een video-bespreking tussen klager, verweerder en mr. N plaatsgevonden. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail gereageerd op de e-mail van klager van 4 mei 2021 en heeft aan klager van zijn definitieve offerte gestuurd en zijn algemene voorwaarden, de kantoorklachtenregeling en een conceptbrief ten behoeve van de wederpartij, bijgevoegd. De door verweerder te verrichten werkzaamheden voor zijn opdrachtgever, klaagster, heeft hij als volgt omschreven:
U [klaagster] verzoekt mij om op te treden tegen (het bestuur van) Stichting C. U wilt duidelijkheid over de financiële ontwikkeling met betrekking tot vorenstaande. U heeft mij gevraagd om op te treden, bijvoorbeeld door een voorlopig getuigenverhoor te entameren. Ik heb u aangegeven dat ik bereid ben om dit te doen, maar dat ik wel de tijd nodig heb om het feitencomplex goed te doorgronden. Als ik de feiten helder heb, en daarmee de rechtsvraag die gesteld moet worden, ben ik goed in staat om aan het juridisch kader invulling te geven.
Ik zal de werkzaamheden in dit dossier verrichten samen met mijn collega, [mr . N] (jurist).
2.9 Bij e-mail van 7 mei 2021 heeft klager namens klaagster ingestemd met de offerte,
waardoor een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen.
2.10 Op 20 mei 2021 is door verweerder aan klager een conceptbrief voor de wederpartij
ter goedkeuring voorgelegd. Klager heeft daarop op 25 mei 2021 gereageerd met suggesties.
2.11 In zijn e-mails van 26 en 27 mei 2021 heeft verweerder aan klager gevraagd om
hem duidelijke instructies - in enkele zinnen - te geven over de inhoud van de opdracht
van klaagster en het beoogde doel, omdat daarover in zijn optiek onduidelijkheid bestond.
2.12 Op 31 mei 2021 heeft verweerder, na daartoe verkregen instemming van klaagster,
de aangepaste brief aan de advocaat van de wederpartij gestuurd.
2.13 Op 10 juni 2021 heeft verweerder aan klager zijn eerste factuur voor € 4.008,63
gestuurd.
2.14 Op 15 juni 2021 heeft klager de factuur onder protest betaald.
2.15 Ook op 15 juni 2021 hebben klager, mr. N en/of verweerder telefonisch contact
gehad over de hoogte van de factuur en over de te nemen vervolgstappen. In het tweede
gesprek, gevoerd op de speaker in bijzijn van mr. N, heeft verweerder aan klager aangegeven
te overwegen zich aan de zaak te onttrekken vanwege het onplezierige telefoongesprek
die ochtend tussen klager en mr. N. Diezelfde dag heeft klager per e-mail het volgende
aan verweerder geschreven:
Ik heb de factuur betaald en dat zoals eerder gesteld onder protest. Ik ga niet miezemuizen over uurtje hier of uurtje daar, wel om het volgende. U hebt eerder gezegd dat dit een boek 2 zaak is ten aanzien waarvan uw kantoor zich de kennis eigen maakt zonder dat dit mij in rekening wordt gebracht. Waar het klemt is dat er aan uw kant onevenredig veel tijd is gemoeid met het afwegen wat te doen met de door mij aangedragen informatie. Een zaak als deze "leeft" (nog) niet 1, 2, 3 bij u. Dat kan ik terugkijkend begrijpen, maar de tijd die u nodig hebt om te leren het te laten leven hoort niet bij mij op het bord lijkt me.
Bespaar me a.u.b. een nieuwe reactie die er van getuigt dat u zich op de tenen getrapt voelt. Er moeten nu snel meters gemaakt worden om er nog wat van te maken.
2.16 Per e-mail van 16 juni 2021 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klagers per direct neergelegd. Hij heeft over de reden daarvoor onder meer geschreven:
Ik ervaar de communicatie met u als louter eenrichtingsverkeer. U klaagt in mijn beleving aldoor over ons (vermeende) gebrek aan kennis, over ons handelen, over onze factuur, over mijn 'idiote opmerkingen', over onze capaciteiten, over ons tempo, over mijn vermeende 'lange tenen', etc., u maakt mij telkens ten onrechte verwijten en uw wijze van communiceren is bijzonder ongenuanceerd. Tegenspraak wordt kennelijk niet geduld en enige bereidheid om uw eigen aandeel in onze stroeve communicatie wat kritischer te beschouwen is niets gebleken. Telkens als ik u vraag concreet te worden of als ik een verwijt weerleg, raakt u geïrriteerd en boos en kapt u de discussie af. U bent (in mijn beleving) zeer autoritair.
Ik kan met u geen constructief gesprek voeren, laat staan een procedure ingaan. Alle communicatie met u ervaar ik als stroef en eenrichtingsverkeer. U moet dit toch ook ervaren?
U heeft geen vertrouwen in mij/ons, dat heeft u wel duidelijk gemaakt. Er is kennelijk sprake van een vertrouwensbreuk. Ik ben inmiddels wel klaar met de wijze waarop u mij (en [naam collega]) behandelt. U ging echter duidelijk een grens over, toen u gisteren aan de telefoon tegen mij begon te schreeuwen. Ik hoef dat van niemand te accepteren, ook niet van u.
Diezelfde dag heeft klager om 17.51 uur per e-mail aan verweerder gevraagd om de zaak weer op te pakken, onder dreiging van indiening van een klacht bij de deken. Verweerder heeft daarop aan klager laten weten niet op zijn beslissing terug te komen. Om 19.00 uur heeft klager aan verweerder geschreven:
Tja, dan lijkt het er op dat het de eerste keer is dat ik dit moet meemaken van de zeer vele keren dat ik met advocaten werkte. Mocht u vanavond zittend op de rand van het bed tot de conclusie komen dat dit niet verstandig is dan belt u morgen maar. U bent net iets impulsiever dan ik ben maar ik weet ook dat je sommige dingen beter kan corrigeren.
De vele keren dat ik met een advocaat werkte ging de gedachtewisseling snel en voortvarend. Het ontbreken daaraan was in dit geval treffend. Dat geeft ook bij mij wrevel, dat is uiteraard van mij ook niet aardig. Maar mij steeds inpeperen dat ik onduidelijk ben, wat ik werkelijk nog nooit van iemand heb gehoord, geeft een voedingsbodem voor irritatie. En als ik dan hoor dat het nog wel een aantal weken duurt voordat er een verzoekschrift naar de Rb de deur uit kan gaan, dan zakt me de moed een beetje in de schoenen.
Denkt u er vanavond en vannacht nog maar eens over. Ik had uw kantoor graag gegund om de Boek 2 kennis onder de knie te krijgen, maar u hebt totaal geen oog voor de beleving daarbij aan mijn kant.
Ik moet morgenochtend eerst pleiten in een zaak bij de bestuursrechter. Wellicht horen we daarna nog.
2.17 Ondanks het herhaalde verzoek van klager van 17 juni 2021 om de zaak toch weer op te pakken, heeft verweerder dat geweigerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de zaak aan te nemen terwijl het hem ontbrak aan relevante kennis, waardoor van
meet af aan sprake was van een moeizame communicatie en onduidelijkheid;
b) zijn werkzaamheden neer te leggen en daarna, ondanks herhaald verzoek van klagers,
de blauwdruk van het verzoekschrift niet af te geven en ook te weigeren om dat verzoekschrift
af te maken en alsnog voor klagers in te dienen;
c) in strijd met de gemaakte afspraken de kosten van het eigen maken van de bij verweerder
ontbrekende kennis en de inzet van zijn collega toch in rekening te brengen in de
factuur van 10 juni 2021 en excessief te declareren.
4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd:
4.1 In zijn opdrachtbevestiging van 30 april 2021 heeft hij aan klagers duidelijk
gemaakt dat de boek 2 BW materie geen gesneden koek voor hem was. Dat was voor klagers
geen probleem, zoals blijkt uit de e-mail van klager van 4 mei 2021. Met het door
hem gemaakte voorbehoud zou klager na ontvangst van het eerste concept van verweerder
bepalen of het eventuele kennistekort van verweerder een probleem was.
4.2 Na bestudering van de van klager ontvangen stukken bleek de kwestie niet zo ingewikkeld
te zijn als klager had gemeld en hadden zijn collega en hij intern al op 4 mei 2021
duidelijk voor ogen welke juridische actie opportuun was. Dat was het indienen van
een verzoekschrift tot ontslag van de bestuurders op grond van artikel 2:298 lid 1
BW. Deze route heeft hij op 6 mei 2021 tijdens een video-gesprek, waarbij ook mr.
N aanwezig was, aan klager voorgelegd. Klager liet weten dat hij een andere route
voor ogen had, hij wilde in ieder geval dat de bestuurders van Stichting C onder ede
gehoord zouden worden in een voorlopig getuigenverhoor. Volgens verweerder is daarna
de zoektocht begonnen naar het belang van klagers daarbij.
4.3 In de tussentijd is volgens verweerder wel aan de zaak van klagers gewerkt door
mr. N die eerst een onderzoek heeft gedaan. Verweerder heeft na dat onderzoek aan
klager voorgesteld om over de bevindingen een brief aan de wederpartij te sturen.
Na ontvangst van een aangepaste brief van klager bleek verweerder opnieuw dat hem
nog steeds onduidelijk was wat klager nou precies voor ogen had.
4.4 Na veel overleg met klager is de te volgen strategie en te nemen vervolgacties
daarna voor verweerder duidelijk geworden. Met klager is toen afgesproken dat de door
verweerder voorgestelde route - het indienen van een verzoekschrift ex artikel 2:298
lid 1 BW namens klaagster - zou worden gevolgd. Volgens verweerder had dat verzoekschrift
al medio mei 2021 klaar kunnen zijn geweest als klager niet telkens het heft in handen
had genomen en van koers was gewisseld. Dat heeft tot de nodige vertraging geleid.
4.5 Met instemming van klagers heeft verweerder op 31 mei 2021 een brief aan de advocaat
van de wederpartij verstuurd. Daaruit kon en mocht verweerder afleiden dat klagers
nog altijd tevreden waren met zijn juridische deskundigheid. Verweerder zelf zag ook
geen aanleiding om het bij de totstandkoming van de overeenkomst bedongen voorbehoud
om zich terug te trekken, te gebruiken. Hij kon de zaak van klagers, ondanks de stroeve
communicatie met klager, juridisch aan. Dat vond klager kennelijk ook omdat klager,
zelfs na de door verweerder aangekondigde onttrekking, bleef aandringen om de belangen
van klagers toch te blijven behartigen. Verweerder verwijst ter onderbouwing daarvan
naar correspondentie daarover met klager in mei en juni 2021.
4.6 De combinatie van de telkens onvriendelijke en dwingende toonzetting van klager
en de omstandigheid dat klager tijdens het telefoongesprek op 15 juni 2021 tegen hem
begon te schreeuwen, hebben erin geresulteerd dat verweerder zich op 16 juni 2021
definitief als advocaat van klagers heeft onttrokken wegens de ontstane vertrouwensbreuk.
Dat namens klaagster die dag de factuur was betaald, dat wist verweerder toen niet
en stond ook los van zijn beslissing. Op deze manier wilde hij niet meer verder werken
voor klager(s), ook niet meer na herhaaldelijk verzoek daartoe van klager.
4.7 De door hem aan klaagster gedeclareerde werkzaamheden zijn daadwerkelijk verricht
en verschuldigd. Het is volgens verweerder pertinent onjuist dat daarin ook al de
kosten voor het maken van een verzoekschrift zijn meegenomen. Dat blijkt ook niet
uit de urenspecificatie. Daarnaast betwist verweerder dat hij excessief heeft gedeclareerd.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klagers?
5.1 Tijdens de zitting van de raad heeft klager verklaard dat hij niet alleen namens
zichzelf maar ook, na daartoe verkregen mondelinge instemming van de medebestuursleden
van de Stichting, namens klaagster heeft geklaagd tegen verweerder. Nu verweerder
daar inhoudelijk geen verweer tegen heeft gevoerd, worden zowel de Stichting (klaagster)
en klager in de klacht ontvangen.
Toetsingsmaatstaf raad
5.2 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de zaak van klagers heeft behandeld
met voldoende zorg voor de belangen van klagers, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
5.3 De raad heeft als tuchtrechter mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter
rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van
de zaak kan komen te staan.
5.4 De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Dit wordt begrensd
door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering
van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep, wat betreft
de vaktechnische kwaliteit, geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.5 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Advocaten volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a
Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die
regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze
normen wel van belang.
Heeft het verweerder aan relevante juridische kennis ontbroken?
5.6 Voorop staat dat een advocaat de belangen van zijn cliënt met voldoende deskundigheid
van de betreffende materie moet kunnen behartigen. Naar het oordeel van de raad heeft
verweerder op dit punt niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
Daartoe is het volgende van belang.
5.7 De raad is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat verweerder
zich vóór het aannemen van de opdracht van klagers voldoende heeft afgevraagd of hij
het risico van zo’n zaak van klagers op relatief onbekend juridisch terrein wel moest
nemen. Weliswaar kon hij zijn eigen basiskennis van boek 2 BW kennelijk aanvullen
met de kennis van de bij hem werkzame jurist mr. N, maar ook in die situatie blijft
immers de advocaat eindverantwoordelijk. Alleen daarmee kon hij als verantwoordelijk
advocaat niet vanaf het begin zelf overzien waaraan hij begon en of hij de vereiste
kwaliteit van werkzaamheden kon leveren. Evenmin is de raad gebleken of verweerder
zich vóór het aannemen van de opdracht voldoende heeft bekommerd over de belangrijke
juridische vraag of klaagster als stichting wel ontvankelijk was in een door klagers
gewenste te starten procedure, wat de opdracht was. Of verweerder het door hem in
de opdrachtbevestiging gemaakte voorbehoud wel mocht maken, kan in het midden blijven.
Ook als dat zou zijn toegestaan, kan hem dat niet ontheffen van de verantwoordelijkheid
voor de kwaliteit van zijn werkzaamheden. De kernwaarde deskundigheid brengt met zich
dat advocaten dienen zich te onthouden op te treden of te adviseren op rechtsgebieden
waarvan zij onvoldoende (specialistische) kennis bezitten. Juist de (veronderstelde)
kennis en ervaring van de advocaat is een reden voor een cliënt om zich van professionele
rechtsbijstand te voorzien. Een advocaat dient dan ook geen zaken te behandelen waartoe
hij vakinhoudelijk niet of onvoldoende geëquipeerd is. Doordat hij niet meteen zelf
qua kennis over de specifieke materie boven de zaak stond, is verweerder, zo blijkt
de raad uit de overgelegde correspondentie, onvoldoende in staat gebleken om de juiste
strategie te bepalen èn als ‘dominus litis’ klagers van de door hem gekozen strategie blijvend te overtuigen. Mogelijk is daardoor
ook onvrede bij klagers ontstaan wat weer tot een verslechtering van hun onderlinge
communicatie heeft geleid en uiteindelijk heeft geleid tot de onttrekking door verweerder.
5.8 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, is de raad dan ook van oordeel
dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klagers heeft gehandeld. Klachtonderdeel
a) is gegrond.
Heeft verweerder zijn werkzaamheden op onzorgvuldige wijze neergelegd?
5.9 De raad stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt
voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer,
en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee
dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen.
Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht
met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil
van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet
zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Wanneer
een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op
zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan
zo min mogelijk nadeel ondervindt (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende
gedragsregel 14 leden 2 en 3).
5.10 Naar het oordeel van de raad kon verweerder na de vertrouwensbreuk met klagers
vanwege het oplopende meningsverschil over de behartiging van de belangen niet anders
dan ervoor kiezen om zich als hun advocaat te onttrekken. Verweerder heeft in duidelijke
bewoordingen zijn onttrekking op 15 juni 2021 aangekondigd en dat feitelijk de volgende
dag ook geëffectueerd. Dat heeft hij naar het oordeel van de raad op zorgvuldige wijze
gedaan. Dat verweerder daarna, ondanks meerdere verzoeken van klager, niet alsnog
de werkzaamheden voor klagers heeft hervat, is begrijpelijk, temeer daar klager daarbij
de druk ook nog heeft opgevoerd door te dreigen met een klacht. Juist daardoor kon
verweerder niet anders dan constateren dat sprake was van een niet voor herstel vatbare
vertrouwensbreuk met klagers en mocht hij zijn werkzaamheden neerleggen zoals door
hem gedaan. Niet valt in te zien op welke grond verweerder daarna nog gehouden was
om een verzoekschrift voor klagers in te dienen.
5.11 Verweerder heeft nog aangevoerd dat hij de blauwdruk van een door hem voor klaagster
in te dienen verzoekschrift in zijn hoofd had en van een schriftelijk stuk nog geen
sprake was. Om die reden kan verweerder dan ook niet worden verweten dat hij dat concept
stuk niet aan klagers op verzoek heeft afgegeven, omdat dat feitelijk niet mogelijk
was.
5.12 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klagers
geen sprake is, wordt klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.
Heeft verweerder teveel en excessief gedeclareerd?
5.13 Voor zover klagers beoogt te klagen over de hoogte van de declaratie, merkt de
raad op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet bevoegd is om declaratiegeschillen
te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele of
de geschillenprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief
declareren.
5.14 Van excessief declareren is de raad op grond van de stukken niet gebleken. Het
tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de raad in verhouding
tot de blijkens de overgelegde urenspecificatie door verweerder verrichte werkzaamheden.
Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klagers in rekening gebrachte tijd
buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Daarom verklaart de raad klachtonderdeel
c) ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft een klachtonderdeel gegrond verklaard. Met zijn handelen heeft verweerder
in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet en de kernwaarde, als genoemd in artikel
10a lid 1 sub c Advocatenwet, geschonden door over onvoldoende specifieke kennis te
beschikken in de zaak van klagers en die zaak toch aan te nemen. Het schenden van
een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. Daarom is in beginsel
de maatregel van berisping passend.
6.2 Doordat de raad uit de overgelegde correspondentie is gebleken dat klager in zijn
communicatie verweerder steeds beledigender en dwingender heeft bejegend, in samenhang
met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder, zijn dat redenen voor de raad
om in dit geval te volstaan met het opleggen van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,-
aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en
b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 22-087/AL/OV.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, P. Rijnsburger, H.K. Scholtens, S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 23 januari 2023