ECLI:NL:TADRARL:2023:46 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-345/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2023 |
Datum publicatie: | 09-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-345/AL/GLD |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Het verwijtbare handelen van verweerder zou volgens klager zijn voortgekomen uit verwijtbaar handelen van zijn kantoorgenote. Klacht over kantoorgenote is bij beslissing van 6 maart 2023 ongegrond verklaard. De raad kan niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 6 maaart
2023
in de zaak 22-345/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 juli 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Daaraan voorafgaand
heeft klager op 3 november 2020 bij de deken een klacht ingediend over de kantoorgenote
van verweerder.
1.2 Op 25 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/107 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 januari 2023. Daarbij waren
klager, verweerder en zijn kantoorgenote aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 0.0 tot en met 05.6.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 De kantoorgenote van verweerder behartigt sinds eind 2011 de belangen van de ex-partner
van klager in een echtscheidingsprocedure tussen klager en deze ex-partner.
2.2 Bij beschikking van 7 mei 2015 heeft de rechtbank de verdeling inzake de ontbonden
huwelijksgemeenschap vastgesteld.
2.3 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 mei 2015.
2.4 Bij beschikking van 23 maart 2016 heeft het gerechtshof onder meer bepaald dat
er geen wijziging zou worden gebracht in de verdeling van banktegoeden.
2.5 Op 10 juli 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen en daarin onder meer het volgende
overwogen (onder 3.4):
“[…] veroordeelt partijen tot inschakeling van – bevestigt de benoeming van – [makelaarskantoor X] als verkoopmakelaar voor de verkoop van het onroerend goed te [plaatsnaam], waarbij [makelaarskantoor X] de vraagprijs en de laatprijs bindend dient vast te stellen en veroordeelt partijen om gezamenlijk (andermaal) een opdracht aan [makelaarskantoor X] te geven voor de verkoop van het onroerend goed, waarbij partijen verplicht worden te alle tijden via hun advocaten met [makelaarskantoor X] te communiceren; […]”
2.6 Bij e-mail van 24 juli 2019 heeft de kantoorgenote van verweerder de toenmalige advocaat van klager als volgt bericht:
“[…] Ik maak u voorts attent op het feit dat wij dienen te communiceren jegens [makelaarskantoor X]. U treft hierbij een concept mail namens ons beiden aan. […]”
Als bijlage bij deze mail heeft de kantoorgenote van verweerder de (concept-)tekst
gevoegd van de onder randnummer 2.7 genoemde e-mail aan de makelaar.
2.7 Op 8 augustus 2019 heeft de kantoorgenote van verweerder makelaarskantoor X per
e-mail – met een cc aan de toenmalige advocaat van klager – onder meer als volgt bericht:
"[…] Inmiddels is de procedure in deze zaak afgerond met een vonnis van de [rechtbank] van 10 juli 2019. U treft dit hierbij eveneens aan en ik vraag uw aandacht voor hetgeen in 3.4, 3.5 en 3.6 is gesteld in de beslissing over de panden in [plaatsnaam], namens de bedrijfswoning [adres 1], de bedrijfshal [adres 2] en de bedrijfshal [adres 3]. Graag verzoek ik u de verkoop van deze panden ter hand te nemen. […]”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de makelaar te faciliteren
bij de verkoop van het onroerend goed. De kantoorgenote van verweerder heeft immers
het onroerend goed verkocht op persoonlijke titel en heeft daarmee niet voldaan aan
de voorwaarde die volgt uit het vonnis van 10 juli 2019 van de rechtbank Den Haag.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. De raad zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Klager verwijt verweerder dat hij de makelaar heeft gefaciliteerd bij de verkoop
van het onroerend goed. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de kantoorgenote van verweerder
het onroerend goed op persoonlijke titel heeft verkocht en daarmee niet heeft voldaan
aan de voorwaarde die volgt uit het vonnis van 10 juli 2019 van de rechtbank.
5.2 Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter
bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat
verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven
normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven
in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar
die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel
van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per
geval beoordeeld (Hof van Discipline 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
5.3 Bij de beoordeling van de klacht geldt bovendien dat het in een tuchtprocedure
als deze in beginsel aan de klager is om feiten en omstandigheden te stellen en –
in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen
leiden dat de betrokken advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 In zijn klacht ten aanzien van de kantoorgenote van verweerder verwijt klager
haar onder meer dat zij onroerend goed heeft verkocht op persoonlijke titel en daarmee
niet heeft voldaan aan de voorwaarde die volgt uit het vonnis van 10 juli 2019 van
de rechtbank. De onderhavige klacht tegen verweerder vloeit voort uit de klacht tegen
zijn kantoorgenote. In haar beslissing van 6 maart 2023 (zaaknummer: 22-346/AL/GLD)
heeft de raad bovengenoemde klacht tegen de kantoorgenote van verweerder ongegrond
verklaard. De raad heeft – kort gezegd – overwogen dat de kantoorgenote het onroerend
goed niet op persoonlijke titel heeft verkocht (en dat dit ook niet mogelijk was)
en dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Nu het verweten handelen
door verweerder volgens klager is voortgekomen uit het verweten handelen van zijn
kantoorgenote – en de raad heeft vastgesteld dat de kantoorgenote niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld – zal de raad ook de klacht tegen verweerder ongegrond
verklaren. De raad kan op basis van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting
niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
Griffier
Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. N.M. van Trijp
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 6 maart 2023