ECLI:NL:TADRARL:2023:4 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-559/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-01-2023 |
Datum publicatie: | 19-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 21-559/AL/MN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzetbeslissing. Verzet is gegrond. De griffier van het hof heeft de verzoeken van klagers om de behandeling van de klacht aan te houden welwillend beantwoord en hen nooit te verstaan gegeven dat het tijdsverloop mogelijk negatieve processuele gevolgen zou kunnen hebben. De inhoudelijke beoordeling van de klacht leidt tot het oordeel dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van voormalig deken het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Hem kan dus geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 januari
2023
in de zaak 21-559/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 16 augustus 2021 op de klacht van:
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij tussenbeslissing van 4 juli 2022 heeft de raad deze verzetzaak terugverwezen
naar de deken voor aanvullend onderzoek zoals omschreven in deze beslissing en iedere
verdere beslissing aangehouden.
1.2 Bij brief van 9 november 2022 heeft de deken de bevindingen van zijn aanvullende
onderzoek naar de raad, klager en verweerder gestuurd.
1.3 Op 8 december 2022 heeft de raad klagers en verweerder verzocht om uiterlijk 23
december 2022 op het aanvullend onderzoek van de deken te reageren.
1.4 Op 23 december 2022 heeft de raad reacties van klagers en verweerder ontvangen.
Klagers hebben op dezelfde datum nog gereageerd op de reactie van verweerder. Klagers
en verweerder hebben hun reacties behalve aan de raad ook in cc naar elkaar verstuurd.
1.5 De raad beslist nu als volgt.
2 AANVULLENDE FEITEN
2.1 De raad verwijst voor een weergave van de relevante feiten naar zijn tussenbeslissing
van 4 juli 2022.
2.2 De deken heeft bij e-mail van 9 november 2022 vermeld dat hij in het kader van
zijn aanvullend onderzoek de deken van de Orde van Advocaten Limburg en het Hof van
Discipline (hierna: het hof) heeft verzocht om alle correspondentie over het vervolg
op de e-mail van klagers van 18 mei 2016 en de reactie daarop van de griffier van
het hof van 19 mei 2016 aan hem te doen toekomen. Aan het hof heeft de deken ook gevraagd
of het hof nog op een ander moment met klagers heeft gecommuniceerd over de gronden
van hun klacht en of het hof klagers een termijn heeft gesteld om hun klacht te specificeren.
In reactie op zijn verzoek heeft de deken van de Limburgse Orde een e-mail van 24
mei 2016 van verweerder aan klagers ontvangen. Van het hof heeft de deken de e-mailcontacten
tussen klagers en het hof in een chronologische ‘mail-sliert’ ontvangen. Hieruit blijkt
volgens de deken dat er meer e-mailcorrespondentie tussen klagers en het hof is dan
de in de tussenbeslissing genoemde e-mails van 18 en 19 mei 2016 en 20 februari 2017.
2.3 De raad heeft klagers en verweerder in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te
reageren op de bevindingen van de deken. Klagers en verweerder hebben op 23 december
2022 gereageerd.
3 VERDERE BEOORDELING
3.1 Naar aanleiding van de tussenbeslissing van de raad van 4 juli 2022 heeft de deken
aanvullend onderzoek gedaan zoals door de raad verzocht. De deken heeft zijn bevindingen
bij e-mail van 9 november 2022 aan de raad toegelicht, zie 2.2.
De raad verklaart het verzet gegrond
3.2 Naar aanleiding van de bevindingen van de deken in het aanvullend onderzoek, die
niet door klagers en verweerder zijn weersproken, stelt de raad vast dat het hier
gaat om de beoordeling van een door klagers op 18 mei 2016 ingediende klacht. Naar
deze klacht is een aantal jaren, overigens op verzoek van klagers zelf, geen onderzoek
gedaan. Dat betekent, anders dan de voorzitter heeft overwogen, dat niet gesteld kan
worden dat klagers geklaagd hebben buiten de termijn van drie jaar als bedoeld in
artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet (AW), nu het beweerdelijk klachtwaardig handelen
van verweerder dateert uit de periode kort voor 18 mei 2016. De omstandigheid dat
meer dan drie jaren zijn verstreken tussen het indienen van de klacht en de mededeling
van klagers op 30 juni 2020 dat zij de klacht tegen verweerder willen voortzetten,
brengt naar het oordeel van de raad niet met zich dat niet-ontvankelijkheid op grond
van artikel 46g AW alsnog zou moeten volgen, zeker niet nu de griffier van het hof
de verzoeken van klagers om de behandeling van de klacht aan te houden welwillend
heeft beantwoord en hen nooit te verstaan is gegeven dat het tijdsverloop mogelijk
negatieve processuele gevolgen zou kunnen hebben. Dit betekent dat het verzet gegrond
is. Omdat tijdens de zitting van 16 mei 2022 behalve het verzet ook de klacht is besproken
en het de raad uit de stukken ook voldoende duidelijk is wat de standpunten van partijen
zijn, ziet de raad geen aanleiding om een nieuwe zitting te bepalen, zoals klagers
in hun reactie op het aanvullend onderzoek van de deken hebben gevraagd. De raad zal
de klacht hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
De raad verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond
3.3 De klachtonderdelen a), b) en c) gaan in de kern over het onderzoek dat verweerder
als voormalig deken heeft verricht naar de klacht van klagers over mr. M. Deze onderdelen
lenen zich dan ook voor een gezamenlijke beoordeling.
3.4 De klacht gaat in alle onderdelen over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid
van voormalig deken. Daarbij is het uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende
van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten
van advocaten als zodanig en bedoeld is om een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen.
Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat,
bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Als een advocaat
zich in die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de
advocaat wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in
strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt.
3.5 De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaring
door klagers van oordeel dat verweerder tijdens zijn onderzoek naar de klacht over
mr. M. het vertrouwen in de advocaat niet heeft geschaad en hem dus geen tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft in zijn verweer op de klacht uiteengezet
hoe het onderzoek naar de klacht van klagers over mr. M. is verlopen. Zo heeft verweerder
toegelicht dat zijn eerste contact met klagers pas op of omstreeks 23 september 2015
heeft plaatsgevonden en dat hij de klacht van klagers over mr. M. op de gebruikelijke
wijze heeft behandeld. Verder heeft verweerder aangevoerd dat het gewicht dat klagers
aan een dekenstandpunt geven te groot is, omdat de tuchtrechter niet gebonden is aan
de visie van de deken en daarvan af kan wijken. Dat standpunt is naar het oordeel
van de raad in zijn algemeenheid juist. Ook heeft verweerder er nog op gewezen dat
de door klagers bedoelde beslissing van het hof dateert van 10 april 2017 toen hij
geen deken meer was. Tegenover deze toelichting van verweerder op het verloop van
zijn onderzoek naar de klacht over mr. M. hebben klagers niets gesteld dat de raad
aan het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van voormalig deken doet twijfelen.
De klacht is dan ook in alle onderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, P.Th. Mantel, S.J. de Vries en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 16 januari 2023