ECLI:NL:TADRARL:2023:39 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-996/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:39 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-02-2023 |
Datum publicatie: | 07-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 21-996/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Gegrond verzet wegens voorzittersbeslissing op grond van deels onjuiste en onvolledige feiten. Klacht over advocaat wederpartij ongegrond. Verweerder heeft vrij lang gewacht met reageren op contact van klager of zijn advocaat, maar daardoor zijn de belangen van klager niet geschaad. Misverstand over een brief is opgehelderd. Verweerder mocht in het kader van zijn verweer in de tuchtprocedure de door klager als pijnlijk ervaren brief van zijn ex-partner bijvoegen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 februari
2023
in de zaak 21-996/AL/GLD
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 11 april 2022 op de klacht van:
klager
over
verweerder
tot 1 september 2022 advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/22 van de
deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 11 april 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad
(hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing
is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 6 mei 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 5 december 2022. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager.
2 VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
I. de voorzitter heeft de feiten deels onvolledig en onjuist weergeven:
- klager heeft op 8 en op 11 januari 2021 telefonisch contact met het kantoor van
verweerder gezocht en een terugbelverzoek achtergelaten, waarop door verweerder niet
is gereageerd;
- mr. Van E heeft zich nooit als zijn advocaat gesteld of als zodanig richting verweerder
gepresenteerd, maar is slechts als bevriende advocaat voor klager opgetreden met de
intentie om de communicatie weer op gang te krijgen;
II. de voorzitter heeft in ten aanzien van klachtonderdeel a) in rechtsoverweging
4.2 geen rekening gehouden met het feit dat klager op 8 en 11 januari 2021 zelf ook
al contact heeft gezocht met verweerder, nog voordat mr. Van E dat heeft geprobeerd;
III. de voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel b) in rechtsoverweging 4.3
het standpunt van verweerder dat hij de brief van 5 januari 2021 aan de notaris daarna
aangetekend aan klager heeft gestuurd, ten onrechte als waarheid aangenomen. Verweerder
had dat standpunt echter niet met enig bewijs onderbouwd. Bovendien blijkt uit de
e-mail van zijn ex-partner van 23 maart 2021 aan hem dat verweerder niet om een leugen
verlegen zit. Verweerder suggereerde bij de deken dat hij het schikkingsvoorstel van
29 januari 2021 aan zijn cliënte had toegestuurd om daarover na te denken, terwijl
zij daar kennelijk pas op 20 maart 2021 over beschikte. Dit had ertoe moeten leiden
dat de voorzitter klager had geloofd, niet verweerder;
IV. de voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel c) in rechtsoverweging 4.4
miskend dat het bijvoegen van de zeer persoonlijke grievende brief van zijn ex-partner
van 21 maart 2021 in zijn klachtdossier tuchtrechtelijk verwijtbaar was, want de toevoeging
van die brief had in deze procedure geen enkele toegevoegde waarde en was beschadigend
voor klager.
3 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende opnieuw vastgestelde
feiten:
3.1 De klacht ziet op het optreden van verweerder als advocaat van mevrouw G, de inmiddels
ex-partner van klager (hierna ook: de ex-partner), in een familierechtelijke procedure
in de periode vanaf januari 2021 tot en met maart 2021.
3.2 Klager en de ex-partner waren beiden eigenaar van de echtelijke woning. Verweerder
heeft de notaris bij brief van 5 januari 2021 namens de ex-partner verzocht om de
koopsom na de levering op 11 januari 2021 in depot te houden wegens een vermeende
vordering van zijn cliënte op klager
3.3 Op 7 januari 2021 is door een medewerker van de notaris telefonisch contact met
klager gezocht en gevraagd hij wilde instemmen met vereffening van een openstaande
vordering van zijn ex-partner met een deel van de te ontvangen koopsom voor de woning.
Diezelfde avond heeft klager het volgende aan het notariskantoor geschreven:
Nadenkend over allerlei zaken valt het mij op dat u een document van de advocaat van mevrouw [G] heeft, maar dat ik dat document niet heb. Zowel via de mail als per post heb ik niets ontvangen. Is dat document te delen met mij?
3.4 Daarop heeft een medewerker van de notaris bij e-mail van 8 januari 2021 als volgt gereageerd:
Voor nadere informatie omtrent de vordering van mevrouw [G], verwijs ik u naar mevrouw [G] zelf of naar haar advocaat.
3.5 Op 8 en 11 januari 2021 heeft klager het kantoor van verweerder gebeld. Hij heeft
een bericht bij de secretaresse van verweerder achtergelaten. Klager heeft haar gevraagd
of verweerder een afschrift van diens brief van 5 januari 2021 aan de notaris aan
klager kon toesturen. Verweerder heeft geen contact gezocht met klager.
3.6 Tussen 12 en 21 januari 2021 heeft mr. Van E, een bevriende advocaat van klager,
meermaals geprobeerd om telefonisch contact met verweerder te krijgen en heeft terugbelverzoeken
achtergelaten. Verweerder heeft daarop per e-mail van 21 januari 2021 richting de
bevriende advocaat van klager gereageerd met de mededeling dat hij op 22 januari 2021
contact met mr. Van E zou opnemen.
3.7 Op 22 januari 2021 heeft mr. Van E telefonisch contact gekregen met verweerder.
Verweerder heeft daarna aan mr. Van E de verzochte brief van 5 januari 2021 - aan
de notaris - en andere stukken gemaild.
3.8 In zijn e-mail van 29 januari 2021 heeft klager rechtstreeks aan verweerder een
voorstel gedaan om tot een oplossing van het geschil te komen en heeft daarvoor een
reactietermijn van veertien dagen gegeven. Meteen daarna heeft klager het volgende
automatische antwoord van verweerder ontvangen:
Bedankt voor uw e-mail. Uw e-mail hebben wij in goede orde ontvangen. Wij hebben kwaliteit hoog in het vaandel staan. Het kan daardoor enige tijd kosten om de inhoud van uw e-mail te verwerken. Wij gaan er vanuit dat u hiervoor begrip heeft. Zo spoedig mogelijk wordt uw e-mail in behandeling genomen en ontvangt u van ons, waar van toepassing, een reactie.
3.9 In zijn e-mail van 22 februari 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd om alsnog
te reageren op zijn e mail van 29 januari 2021.
3.10 Op verzoek van zijn cliënte heeft verweerder een door haar geschreven brief van
21 maart 2021, gericht aan mr. Van E, aan mr. Van E doorgestuurd. Verweerder heeft
deze brief, met haar opvattingen over klager, op verzoek van zijn cliënte in deze
procedure overgelegd.
3.11 In zijn e-mail van 23 maart 2021 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij,
door ontbreken van een reactie op zijn voorstel, er vanuit gaat dat verweerder niet
langer de advocaat van zijn ex-partner is. Klager heeft daarna zijn ex-partner rechtstreeks
gemaild, haar verwezen naar zijn schikkingsvoorstel van 29 januari 2021 en gevraagd
om een reactie. Zijn ex-partner heeft daarop als volgt meteen gereageerd:
Deze brief heb ik afgelopen zaterdag ontvangen. [Verweerder] staat mij nog steeds bij. Het is nu pas dinsdag.
Ik ben akkoord gegaan met jou voorstel
Ik wil het heel graag achter me laten en verder gaan met mijn nieuwe leven.
3.12 Bij e-mail van 31 maart 2021 heeft verweerder aan mr. Van E bericht dat zijn
cliënte onder bepaalde voorwaarden bereid is om met klager tot een schikking te komen.
Op 17 mei 2021 heeft verweerder een herinnering aan mr. Van E gestuurd.
3.13 Klager heeft op 27 mei 2021 daarover rechtstreeks met verweerder gemaild.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Niet reageren op het verzoek van klager of het verzoek van klagers advocaat namens
klager om contact op te nemen. Pas op het moment dat klagers advocaat had aangegeven
dat hij contact op zou nemen met de deken, heeft verweerder gereageerd.
b) Aan klagers advocaat bevestigen dat verweerder een kopie van de brief aan de notaris
aangetekend naar het woonadres van klager zou hebben verzonden, terwijl klager deze
brief nooit heeft ontvangen.
c) Meewerken aan de grievende uitlatingen van de ex-partner door haar brief van 21
maart 2021 toe te zenden aan de deken in het kader van het onderzoek van de klacht.
Deze brief van de ex-partner is niet van belang voor het onderzoek van de klacht.
5 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
Is het verzet gegrond?
6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter beslist op basis van deels onjuiste
en onvolledige feiten. Tijdens de zitting van de raad is gebleken dat verweerder zijn
brief van 5 januari 2021 aan de notaris op uitdrukkelijk verzoek van zijn cliënte
niet ook in afschrift ter kennisgeving aan klager heeft gestuurd. Dit in afwijking
van het eerdere standpunt van verweerder dat hij die brief wel aangetekend naar klager
had gestuurd, het standpunt waarvan de voorzitter bij de beoordeling is uitgegaan.
6.3 Het verzet is dan ook gegrond. Dat betekent dat de raad de klachtonderdelen inhoudelijk
zal beoordelen.
Toetsingsmaatstaf
6.4 De raad stelt, net als de voorzitter, voorop dat de klacht betrekking heeft op
het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak
van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt
worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel.
6.5 Het optreden van verweerder wordt aan de hand van deze maatstaf beoordeeld.
Heeft verweerder te laat gereageerd richting klager en mr. Van E?
6.6 Naar het oordeel van de raad wordt van een advocaat verwacht om binnen een redelijke
termijn op vragen of terugbelverzoeken te (laten) reageren, ook als die van een wederpartij
zonder advocaat komen. Klager heeft eerst zelf op 8 en op 11 januari 2021 aan de secretaresse
van verweerder gevraagd om teruggebeld te worden en heeft daarbij laten weten dat
het hem ging over de brief van 5 januari 2021 van verweerder aan de notaris. Tijdens
de zitting heeft verweerder verklaard dat hij door drukte pas op 12 januari 2021 intern
had gehoord dat een advocaat, mr. Van E, namens klager had gebeld en had verzocht
om teruggebeld te worden. Wegens drukte veroorzaakt door het waarnemen voor een zieke
collega op kantoor heeft hij daar zo snel als mogelijk op gereageerd, op 21 januari
2021. Op 22 januari 2021 heeft tussen verweerder en mr. Van E telefonisch contact
plaatsgevonden en heeft verweerder, zo is de raad uit de stukken gebleken, de verzochte
stukken - waaronder de brief van 5 januari 2021 - aan mr. Van E gemaild. Alhoewel
de termijn waarop verweerder heeft gereageerd op de terugbelverzoeken van en namens
klager vrij lang is geweest, is de raad niet gebleken dat daardoor de belangen van
klager onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel. Nu van een tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door verweerder in deze geen sprake is geweest, zal de raad klachtonderdeel
a) ongegrond verklaren.
Heeft verweerder onjuiste uitlatingen richting klager en mr. Van E gedaan?
6.7 Tijdens de zitting van de raad is duidelijk geworden dat sprake is geweest van
een misverstand aan de kant van verweerder en dat daarbij geen opzet in het spel is
geweest. Verweerder heeft verklaard dat hij jaren geleden, toen de familierechtelijke
procedure tussen partijen speelde, aangetekend een brief aan klager gestuurd, hetgeen
klager ter zitting heeft bevestigd. Verweerder heeft aangenomen dat het in deze procedure
om die brief ging, niet de brief van 5 januari 2021 van verweerder aan de notaris.
Laatstgenoemde brief heeft verweerder op uitdrukkelijk verzoek van zijn cliënte inderdaad
niet in afschrift daarna aan klager gestuurd. Nu de raad is gebleken dat klager de
door hem bedoelde brief, na bemiddeling door zijn bevriende advocaat, mr. Van E, omstreeks
22 januari 2021 alsnog heeft ontvangen, is niet komen vast te staan dat klager door
het handelen van verweerder onevenredig of onnodig in zijn belangen is geschaad. Van
een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is dan ook geen sprake, zodat
de raad klachtonderdeel b) ongegrond zal verklaren.
Mocht verweerder een persoonlijke brief over klager bij zijn verweer tegen de klacht
gebruiken?
6.8 Met de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerder de door klager als pijnlijk
ervaren brief van 21 maart 2021 van zijn ex-partner mocht gebruiken in het kader van
zijn verweer in deze procedure. Van het op een tuchtrechtelijk verwijtbare wijze meewerken
aan grievende uitlatingen van zijn cliënte is naar het oordeel van de raad geen sprake
geweest. Daar komt bij dat verweerder die brief van zijn cliënte ook al aan de advocaat
van klager had gestuurd, zodat klager niet is overvallen door de inhoud ervan. Daarom
zal ook klachtonderdeel c) ongegrond worden verklaard.
6.9 De raad merkt nog overigens op dat verweerder mocht begrijpen dat mr. Van E, die
als advocaat werkzaam is, ook als zodanig de belangen van klager heeft behartigd in
zijn telefoongesprekken en mailcontacten. Het had op de weg van mr. Van E of van klager
gelegen om daarover anders meer duidelijkheid te geven dan zij hebben gedaan richting
verweerder.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht, in alle klachtonderdelen, ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, K.F.
Leenhouts, Y.M. Nijhuis, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 27 februari 2023