ECLI:NL:TADRARL:2023:38 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-382/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-02-2023 |
Datum publicatie: | 07-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-382/AL/MN |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Uit de overgelegde correspondentie van verweerder is de raad gebleken dat hij klaagster op voortvarende en zorgvuldige wijze heeft bijgestaan met oog voor haar belangen. Op 27 mei 2021 heeft verweerder de beschikking van 21 mei 2021 aan klaagster gestuurd met daarbij een uitvoerige uitleg over de inhoud ervan. Ook heeft hij klaagster gewezen op de mogelijkheid om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan. Volgens de e-mails van daarna van (de gemachtigde van) klaagster heeft klaagster, niet verweerder, een snelle bespreking met verweerder over de inhoud van de beschikking en over de gewenste voortgang van de zaak vertraagd. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 februari
2023
in de zaak 22-382/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1559599/MV/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 december 2022. Daarbij
was klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mails van verweerder van 8 en 28 november 2022.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een ontslagprocedure tegen een uitzendbureau
en WW-zaak. Omdat klaagster de Nederlandse taal niet machtig is, heeft haar gemachtigde
als haar tolk opgetreden en namens haar met verweerder en met het uitzendbureau gecorrespondeerd.
2.2 Op 5 februari 2021 heeft verweerder een verzoekschrift bij de kantonrechter ingediend
met het verzoek de opzegging c.q. het gegeven ontslag c.q. de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
te vernietigen c.q. nietig te verklaren. Daarvan heeft verweerder op 9 februari 2021
aan klaagster een kopie gestuurd.
2.3 Op 1 april 2021 heeft verweerder namens klaagster een aanvullend verzoekschrift
ingediend.
2.4 In zijn e-mail van 15 april 2021 heeft de gemachtigde namens klaagster onder meer
aan verweerder geschreven:
Zoals ik schreef in mijn email gisteren (zie ‘spookbrief’), [klaagster] heeft de brief van [het uitzendbureau] (gedateerd 14/10/2020) nooit eerder gezien. Zij heeft er dus niet op gereageerd. Ook al eerder vermeld door mij, [klaagster] geloofd dat [het uitzendbureau] wil de aandacht ergens anders op richten.
(…)
• Haar zogenaamd ontslag in september was echter een vakantie wat duidelijk is aangegeven in een door haar toenmalige chef in een Portugees talige whatsapp die ik dinsdag jongstleden (13/04) aan u gestuurd heb.
• Deze brief van 14/10/2020 werd nooit aan [klaagster] gegeven.
[Klaagster] werd inderdaad verplicht een nieuwe contract te tekenen op 02/10/2020 maar was het niet mee eens. Zij tekende omdat anders zou ze niet meer mogen werken. Zij had de contract niet mee gekregen. Niet vergeten dat in haar kop had ze gewoon 4 weken vakantie genomen (zie email van 13/04).
[Klaagster] is bereid om nog een keer langs te komen op uw kantoor als verdere verklaringen nodig blijken.
2.5 De mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter heeft plaatsgevonden
op 23 april 2021. Verweerder heeft zijn pleitaantekeningen voorgedragen. Daarin heeft
hij namens klaagster uitvoerig verweer gevoerd. Hij heeft onder meer namens haar betoogd
dat op 14 oktober 2020 aan klaagster geen schriftelijk arbeidsaanbod is gedaan en
klaagster pas na 12 april 2021 van die vermeende brief kennis heeft genomen.
2.6 Per e-mail van 26 april 2021 heeft verweerder een kopie van zijn ter zitting voorgedragen
pleitnotitie aan klaagster gestuurd, en een kopie van het besluit van het UWV.
2.7 Bij beschikking van 21 mei 2021 heeft de kantonrechter de vordering en het merendeel
van de nevenverzoeken afgewezen met uitzondering van de loonvordering over de arbeidsomvang.
2.8 Bij zijn e-mail van 27 mei 2021 heeft verweerder aan klaagster en haar gemachtigde
de beschikking van de kantonrechter gestuurd. Hij heeft onder meer geschreven dat
en waarom de uitzendovereenkomst op 7 december 2020 volgens de kantonrechter op rechtsgeldige
wijze is geëindigd en waarom haar verzoeken grotendeels zijn afgewezen. Verweerder
heeft een aantal vragen aan klaagster gesteld en gevraagd contact op te nemen om te
overleggen over het vervolg van de zaak.
2.9 Per e-mail van 7 juni 2021 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder laten
weten dat klaagster een andere baan heeft en niet zomaar vrij kan nemen, maar nog
wel graag uitleg over de uitspraak wil krijgen. Hij heeft ook gevraagd hoeveel tijd
zij nog heeft. Daarop heeft verweerder diezelfde dag gemeld dat de beroepstermijn
drie maanden is. Hij heeft de gemachtigde gevraagd of hij al een datum voor een in
te plannen afspraak met klaagster kon doorgeven en heeft ook laten weten dat een Skype-overleg
mogelijk is.
2.10 In zijn e-mail van 8 juni 2021, herhaald op 15 juni 2021, heeft de gemachtigde
van klaagster aan verweerder laten weten dat klaagster sinds kort ook is verhuisd
en zo min mogelijk dagen vrij wil nemen. Namens klaagster heeft hij daarom aan verweerder
gevraagd om de belangrijkste punten uit de beschikking van 21 mei 2021 per e-mail
uit te leggen en te adviseren over het instellen van hoger beroep.
2.11 Op 15 juni 2021 heeft verweerder aan de gemachtigde gevraagd of klaagster hem
kan bellen om een afspraak te maken op een tijdstip dat haar goed uitkomt. Daarnaast
heeft hij (de gemachtigde van) klaagster erop gewezen dat de hoger beroepstermijn
op 25 augustus 2021 afloopt.
2.12 In zijn e-mailbericht van 16 juni 2021, herhaald op 23 juni 2021, heeft de gemachtigde
van klaagster aan verweerder laten weten dat klaagster niet naar zijn kantoor kan
komen vanwege haar reisafstand en door haar zesdaagse werkweek met ploegendiensten
en heeft een digitaal overleg voorgesteld.
2.13 Op 23 juni 2021 heeft verweerder bevestigd dat hij de e-mails namens klaagster
had gelezen en heeft een gesprek via Skype voorgesteld. Hij heeft de gemachtigde van
klaagster gevraagd of klaagster hem per e-mail een datum en tijdstip wil voorstellen.
2.14 Daarop heeft de gemachtigde namens klaagster per e-mail van 25 juni 2021 woensdag
30 juni 2021 om 17.00 uur een gesprek met verweerder via Skype voorgesteld. Diezelfde
dag heeft verweerder per e-mail aan de gemachtigde laten weten dat hij dan verhinderd
is en heeft 7 of 8 juli 2021 als alternatieve data voorgesteld.
2.15 Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder
laten weten dat klaagster pas op 4 juli 2021 kan laten weten welke datum haar schikt.
2.16 Bij e-mailbericht van 1 juli 2021 heeft verweerder aan klaagster, in het Nederlands
en in het Engels, een uitvoerige toelichting gegeven op de beschikking van de kantonrechter
van 21 mei 2021 en haar er opnieuw op gewezen dat zij drie maanden de tijd heeft om
hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om in de uitspraak
te berusten.
2.17 In haar e-mail van 19 juli 2021, als reactie op zijn e-mail van 1 juli 2021,
heeft klaagster aan verweerder gemeld dat zij begrijpt dat het niet in haar belang
is om in hoger beroep te gaan. Daarover heeft zij verder kritisch geschreven:
U heeft naar mijn mening onterecht nagelaten in te gaan op een aantal belangrijke punten waarvan ik denk dat die hebben geleid tot het vonnis zoals het er nu staat.
Hieronder zal ik deze punten toelichten. (…)
Uit het vonnis blijkt dat de rechter niet bewust was van de bovengenoemde punten.
Het doet mij voorkomen alsof de rechter verkeerde of geen informatie had over bovengenoemde punten, punten welke mogelijk tot een ander vonnis hadden geleid. (…)
Ik probeerde tot zo ver mogelijk mijn verhaal aan u over te brengen. Ook al bleek het dat u sommige e-mails die ik met de hulp van [de Stichting van de gemachtigde] stuurde niet las en sommige informatie niet op de juiste waarde schatte, hield ik vertrouwen in u vanwege uw ambt. Ik zou daarom graag van u vernemen waarom u niet in bent gegaan op bovenstaande punten. (…)
2.18 Op 20 juli 2021 heeft verweerder per e-mail, in het Nederlands en het Engels,
aan klaagster gevraagd of zij hem wil laten weten of zij in hoger beroep wil gaan
of niet. Verweerder heeft haar geadviseerd om in de uitspraak te berusten wegens de
risico’s van een eventueel hoger beroep.
2.19 Met zijn e-mail van 27 juli 2021 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van
klaagster van 19 juli 2021. Daarin heeft hij haar laten weten dat hij in zijn visie
de feiten juist heeft weergegeven. Als een door hem genoemd feit niet juist zou zijn
geweest, dan had klaagster op de stukken van verweerder kunnen reageren of dat zelf
tegen de rechter kunnen zeggen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) vanaf maart 2021 niet goed met klaagster te communiceren en haar serieus te nemen,
door niet te reageren op haar berichten, telefonisch moeilijk bereikbaar te zijn,
aangeboden cruciale informatie te weigeren en niet al haar e-mails grondig te lezen
omdat hij om informatie vroeg die hij al had ontvangen;
b) de wisselende verklaringen van de wederpartij voor waar aan te nemen, terwijl daarvoor
geen bewijs was;
c) op de zitting niet de voor haar zaak cruciale punten aan te voeren die klaagster
per e mail, met bewijsstukken, aan verweerder had toegestuurd;
d) klaagster pas na zes weken na de zitting te informeren over het vervolg van de
zaak.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a) en c)
4.2 Volgens verweerder is hij altijd bereikbaar geweest voor klaagster en ook voor
haar gemachtigde, heeft hij haar serieus genomen en haar belangen zorgvuldig behartigd.
Hij heeft ook in het Engels met haar gecommuniceerd. Voor bijstand van klaagster tijdens
de zitting heeft hij een Portugese tolk geregeld. Uit de door hem overgelegde urenstaten
blijken de contactmomenten met klaagster en haar gemachtigde. Relevante stukken en
informatie van klaagster heeft hij gebruikt, zoals dat ook blijkt uit het aanvullende
verzoekschrift van 1 april 2021 en uit zijn pleitaantekeningen ten behoeve van de
zitting van 23 april 2021. Tijdens de zitting heeft de rechter ook via de tolk vragen
aan klaagster gesteld zodat zij haar punten zelf ook heeft kunnen voordragen.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder betwist dat hij de wisselende verhalen van de wederpartij voor waar
heeft aangenomen, terwijl daar geen bewijs voor was.
Klachtonderdeel d)
4.4 Verweerder verwijst naar de door hem met klaagster en haar gemachtigde gevoerde
correspondentie nadat op 21 mei 2021 uitspraak was gedaan. Hij heeft herhaaldelijk
aan klaagster gevraagd of zij binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep wilde
instellen en heeft haar daarin (negatief) geadviseerd. Pas na zes weken heeft hij,
vanwege de verhuizing van klaagster en nieuwe baan, van klaagster begrepen dat zij
geen hoger beroep wilde instellen.
5 BEOORDELING
toetsingsmaatstaf
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de procedure van klaagster tegen
het uitzendbureau heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klaagster,
als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het
volgende in aanmerking.
5.2 De raad heeft als tuchtrechter mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter
rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van
de zaak kan komen te staan.
5.3 De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Dit wordt begrensd
door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering
van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep, wat betreft
de vaktechnische kwaliteit, geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. De raad toetst daarom of [verweerder] heeft gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Advocaten volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a
Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die
regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze
normen wel van belang.
5.5 De raad zal hierna de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Heeft verweerder voldoende met klaagster gecommuniceerd?
5.6 Tijdens de zitting van de raad heeft de gemachtigde, die klaagster via een stichting
als cultural mediator/tolk bijstond, verklaard dat klaagster niet op de hoogte was
van de inhoud van de beschikking van 21 mei 2021. Pas na ruim vijf weken heeft verweerder
haar uitleg en advies gegeven over het al dan niet instellen van hoger beroep. De
raad volgt klaagster hier niet in. Uit de overgelegde correspondentie van verweerder
is gebleken dat hij klaagster op voortvarende en zorgvuldige wijze heeft bijgestaan.
Op 27 mei 2021 heeft verweerder de beschikking van 21 mei 2021 aan klaagster gestuurd
met daarbij een uitvoerige uitleg over de inhoud ervan. Ook heeft hij klaagster gewezen
op de mogelijkheid om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan. Volgens de e-mails
van daarna van (de gemachtigde van) klaagster heeft klaagster, niet verweerder, een
snelle bespreking met verweerder over de inhoud van de beschikking en over de gewenste
voortgang van de zaak vertraagd.
5.7 Naar het oordeel van de raad zijn de in de klachtonderdelen a) en d) genoemde
verwijten van klaagster, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder,
niet komen vast te staan. Niet alleen uit de correspondentie, zoals opgenomen onder
de feiten hiervoor, maar ook uit de door verweerder overgelegde - door klaagster niet
betwiste urenstaten - blijkt dat verweerder vaak en ook inhoudelijk contact met klaagster
en haar gemachtigde heeft gehad. Namens klaagster is tijdens de zitting betwist dat
zij de e-mail van 1 juli 2021 van verweerder heeft ontvangen. Dat valt echter niet
te rijmen met haar reactie van 19 juli 2021 waarin zijzelf heeft verwezen naar die
e-mail.
5.8 Op basis van de stukken constateert de raad dat verweerder alles heeft gedaan
om klaagster te helpen, waar nodig in het Engels, dan wel door een tolk te regelen.
Hij heeft haar bovendien herhaaldelijk en duidelijk geadviseerd over de uiteindelijk
door haar te maken keuze om in hoger beroep te gaan tegen de in haar beleving teleurstellende
uitspraak van 21 mei 2021. Van enig klachtwaardig handelen door verweerder tegenover
klaagster is hierbij geen sprake geweest. De raad zal klachtonderdelen a) en d) dan
ook ongegrond verklaren.
Heeft verweerder de belangen van klaagster met voldoende zorg behartigd?
5.9 Tijdens de zitting van de raad is namens klaagster als voorbeeld van het slechte
werk van verweerder aangevoerd dat hij niets zou hebben gedaan met de ‘spookbrief van 14 oktober 2020’. Volgens klaagster is zij pas kort voor de zitting op 23 april 2021 met het bestaan
van die brief bekend geworden. Uit de pleitaantekeningen van verweerder van 23 april
2021 en uit de beschikking is de raad het tegendeel gebleken. Verweerder heeft immers
in processtukken en zijn pleitaantekeningen weersproken dat klaagster de brief van
14 oktober 2020 heeft ontvangen. Juist dat is de grondslag geworden van een toewijzing
door de kantonrechter van een deelvordering van klaagster. Ook de informatie uit de
Whatsappberichten tussen klaagster en haar toenmalige leidinggevende is volgens de
overgelegde stukken door verweerder namens klaagster naar voren gebracht en aldus
door de kantonrechter meegewogen. Het verdere standpunt van klaagster, dat verweerder
de wisselende standpunten van de wederpartij voor juist heeft aangenomen, is de raad
niet gebleken. Stukken die dat standpunt onderbouwen, zijn door klaagster niet overgelegd.
5.10 Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is de raad van oordeel
dat verweerder als partijdig advocaat de belangen van klaagster op zorgvuldige wijze
heeft behartigd. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen tegenover klaagster
is niet gebleken, zodat de raad ook de klachtonderdelen b) en c) ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, K.F.
Leenhouts, Y.M. Nijhuis, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 27 februari 2023