ECLI:NL:TADRARL:2023:370 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-1004/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:370
Datum uitspraak: 11-12-2023
Datum publicatie: 15-01-2024
Zaaknummer(s): 22-1004/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van twee advocaten over een collega advocaat. Op grond van de overgelegde stukken en de door klaagster en verweerder ter zitting afgelegde verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerder in zijn e- mail onwaarheden heeft gesteld. Over wat precies is gezegd en afgesproken tijdens het telefonisch contact hebben klaagster en verweerder tegenstrijdig verklaard. Ter onderbouwing van zijn versie van hetgeen is besproken, heeft verweerder handgeschreven telefoonnotities overgelegd. Er bestaat geen reden om aan de inhoud daarvan te twijfelen en klagers hebben deze notities ook niet betwist. Op de vraag van de raad of zij destijds ook iets op papier heeft gezet over de inhoud van het telefoongesprek met verweerder heeft klaagster verklaard dat zij zich dat niet kan herinneren, maar dat zij wel klager over het telefoongesprek heeft verteld. Voor het in dat kader door klagers gedane aanbod om onder ede een verklaring af te leggen over hun versie van de feiten is geen aanleiding. Immers, ook dan blijft de door klagers gestelde versie van de feiten lijnrecht tegenover die van verweerder staan. Klacht op dit punt ongegrond vanwege een gebrek aan een voldoende feitelijke onderbouwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 december 2023
in de zaak 22-1004/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

1. klaagster
2. klager

hierna samen ook: klagers
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 juli 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 18/85 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 oktober 2023. Daarbij waren klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 05.11.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In 2018 hebben klagers bedrijf X bijgestaan in twee arbeidsrechtelijke geschillen tegen werknemers van bedrijf X. De heer S. is algemeen directeur van bedrijf X. In het eerste geschil staat klaagster bedrijf X bij en verweerder de heer K. In het tweede geschil staat klager bedrijf X bij en verweerder de heer M.
2.3 Op 26 februari 2018 heeft verweerder klager gemaild over de heer S. In zijn e-mail heeft verweerder onder meer het volgende opgemerkt:

‘Al vrij snel na zijn aanstelling ontdeed [de heer S.] zich namelijk van MT-lid T(…). Dit overigens zonder dat voordien met de overige MT-leden af te stemmen. Vervolgens richtte [de heer S.] zijn pijlen op MT-lid S(…). Dit ondanks de omstandigheid dat deze met ernstige fysieke problemen kampte.
Tijdens de heidagen op Vliegveld Teuge medio 2015 gaf [de heer S.] opnieuw blijk van zijn uitermate eigenzinnig en non-empathisch handelen. Tijdens de heisessie stelde [de heer S.] de aanwezigen in kennis va het feit dat het MT zou worden opgeheven. Opnieuw zonder dat op voorhand af te stemmen met het MT. Bij aanvang van de heisessie presteerde [de heer S.] het overigens een van de deelnemers staande de vergadering ontslag aan te zeggen en huiswaarts te sturen. (…)
In september 2015 moest cliënt ervaren dat [de heer S.] zijn pijlen op hem begon te richten (…). In december 2016 werd S. ontslagen, na een dienstverband van 27 jaar en vier maanden; het bleek een wel zeer kostbare aangelegenheid voor [de heer S.] te worden. Dit omdat [de heer S.] zich van S(…) wilde ontdoen terwijl hij daarvoor geen enkel juridisch argument had.
“Aldus heeft de heer S. het hele voormalige MT (bijna) buiten de organisatie gestoten. En dat terwijl allen, net zoals cliënt prima functioneerde, zeer ervaren, zeer kundige en zeer loyaal waren. Een schandelijke gang van zaken, aldus cliënt.(…)”

2.4 Op 19 maart 2018 heeft klaagster verweerder onder meer gemaild:

‘Het voorgaande wordt, evenals nog wat andere zaken, opgenomen in een door mij namens [bedrijf X] op te stellen vaststellingsovereenkomst. Mijns inziens draagt uw weinig constructieve houding in elk geval niet bij aan een voorspoedig einde van deze zaak.’

2.5 Op 26 maart 2018 heeft verweerder namens de heer M. een tegenvoorstel aan klaagster gedaan. Daarbij heeft verweerder vermeld:
 
‘Voor de goede orde wijs ik u er ten slotte nog op dat dit voorstel vervalt, indien het binnen voormelde termijn niet gaaf en onvoorwaardelijk is geaccepteerd. Nadien kunt u daar dan geen beroep meer op doen. Voor het overige dient u dit schrijven als strikt confraterneel te beschouwen.’

2.6 Op 16 april 2018 heeft verweerder in het kader van het arbeidsgeschil tussen bedrijf X en de heer M. aan klaagster gemaild:
 
‘Dit betekent dat er tussen partijen thans integrale overeenstemming is bereikt voor de beëindiging van het dienstverband en de condities waaronder zulks zal geschieden. Zou u de gemaakte afspraken willen neerleggen in een (aangepaste) vaststellingsovereenkomst en mij deze nadien in concept te willen doen toekomen?(…)’

2.7 Op 17 april 2018 heeft klaagster de vaststellingsovereenkomst (hierna ook: vso) aan verweerder gemaild.
2.8 Op 24 april 2018 heeft verweerder klaagster gemaild:

‘In grote lijnen ziet de vso er goed uit. Cliënt verzoekt u evenwel de artikelen 2.3, 2.4 en 13.1 te schrappen. Dit omdat terzake geen afspraken zijn gemaakt.(…)’

2.9 Vervolgens hebben klaagster en verweerder in de maanden mei en juni 2018 verder met elkaar gecorrespondeerd over het bereiken van algehele overeenstemming en de vastlegging daarvan in een vso.
2.10 Op 17 mei 2018 heeft verweerder klager gemaild over het arbeidsgeschil tussen bedrijf X en zijn cliënt de heer K. In zijn e-mail heeft verweerder opgemerkt:

‘De wijze waarop [de heer S.] in deze geopereerd heeft, dient in de visie van cliënt haast als boosaardig te worden gekwalificeerd.
Vanuit intermenselijk perspectief is de aanpak van [de heer S.] echter volstrekt verwerpelijk. [De heer S.] heeft er daarmee blijk van gegeven totaal geen boodschap te hebben aan het effect van dergelijk handelen – om met een van de andere MT-leden te spreken: een marteling op het geestelijk en lichamelijk welzijn van de betrokken werknemer.
Omdat cliënt (…) af wil van de psychologische terreur waaraan [de heer S.] hem sedert zijn aantreden heeft blootgesteld, heeft cliënt mij toegestaan uw cliënte een tegenvoorstel te doen. Dat ziet er als volgt uit: (…)’

 
2.11 Op 21 juni 2018 hebben klaagster en verweerder meerdere keren met elkaar gebeld om de inhoud van de vso te bespreken. Naar aanleiding van dat telefonisch contact heeft klaagster op 22 juni 2018 een aangepaste versie van de vso aan verweerder gemaild. Dezelfde dag heeft verweerder daarover aan klaagster gemaild:

‘Dit is niet hetgeen wij gisteren besproken hebben. Ik heb in ons gesprek duidelijk aangegeven dat bij een aanvaarding van de hem aangeboden baan, cliënt per 1/7 uit dienst gaat. Ik heb u voorgehouden – zo blijkt ook uit mijn telefoonnotitie – wat dat in financiële zin betekende; verhoging van de initiële vergoeding (van € 77.500,= bruto) met 3 maal € 2.866. Dat laatste lees ik niet in de VSO terug. Artikel 2.5 oud heeft u geschrapt en de initiële beëindigingsdatum gewijzigd van 1/10 naar 1/7. Vind ik eerlijk gezegd niet zo heel erg tof. (…)’
 
Op deze e-mail van verweerder heeft klaagster als volgt gereageerd:

‘Uw e-mail is bezijden de waarheid. Ik zal dat toelichten (…). Van dit soort fratsen ben ik niet gediend. Dat u zich naderhand bedenkt kan gebeuren. Dat u mij dingen bevestigd die niet besproken zijn accepteer ik niet. Ik stel vast dat thans tussen partijen volledige overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, conform de vaststellingsovereenkomst die ik u vanmorgen stuurde. Cliënte zal die overeenkomst conform uitvoeren. Een door beide partijen ondertekende overeenkomst geniet uiteraard de voorkeur (deze ontvang ik dan ook graag per omgaande) maar is niet vereist. (…)’
 
2.12 Op 13 juli 2018 hebben klagers bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende:
a) verweerder heeft in zijn e-mail van 22 juni 2018 in strijd met de waarheid verklaard;
b) verweerder heeft zich in zijn e-mails van 26 februari 2018 en 17 mei 2018 onnodig grievend uitgelaten ten opzichte van de wederpartij;
c) verweerder heeft gedragsregel 2 lid 2 overtreden. Verweerder heeft in de onderhandelingen die hij namens zijn cliënt voerde zijn eigen belang betrokken door in een voorstel op te nemen dat klagers hun klacht tegen verweerder zouden moeten intrekken.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klagers ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder bleek de vso die hij van klaagster ontving geen correcte weergave van de gemaakte afspraken. In het meest slechte geval zou volgens verweerder geoordeeld kunnen worden dat hij en klaagster elkaar tijdens het telefoongesprek op 21 juni 2018 niet helemaal goed hebben begrepen, maar dat is niet klachtwaardig. Verder voert verweerder aan dat van onnodig grievende uitlatingen over de heer S. geen sprake geweest. Daarbij benadrukt verweerder dat hij uitsluitend de belangen van zijn cliënt behartigt. Tot slot voert verweerder aan dat het in het belang van zijn client was dat er een streep zou worden gezet onder alle kwesties die er met bedrijf X speelden en dat zijn client om die reden de voorwaarde heeft gesteld dat de klacht zou worden ingetrokken. Volgens verweerder heeft hij daarmee juist conform gedragsregel 2 lid 2 gehandeld.
4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Het toetsingskader

5.1 De raad stelt voorop dat de raad zich op grond van het klachtdossier en de door klagers en verweerder ter zitting afgelegde verklaringen een zelfstandig oordeel vormt over de klacht. De opmerkingen van de deken in de aanbiedingsbrief van 22 december 2022 dat de klacht van klagers impliceert dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde integriteit en de betamelijkheid, betrekt de raad niet bij zijn oordeel over de klacht. Als de deken meent dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld dan is het aan de deken om daaraan de gevolgen te verbinden die zij geraden acht. 
5.2 De raad stelt vast dat de klacht in alle onderdelen gaat over de handelwijze van een collega-advocaat van klagers. Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a) is ongegrond

5.3 Met klachtonderdeel a) verwijten klagers verweerder dat hij in zijn e-mail van 22 juni 2018 in strijd met de waarheid heeft verklaard. Uit de klachtbrief blijkt dat het klagers erom gaat dat de inhoud van de e-mail van verweerder van 22 juni 2018 niet overeenkomt met de afspraken die klaagster en verweerder hebben gemaakt tijdens hun telefonisch contact op 21 juni 2018.
5.4 Hoewel klager heeft benadrukt dat zijn belang verweven is met het belang van klaagster omdat bedrijf X zijn cliënt is die door klaagster is bijgestaan, is de raad van oordeel dat klager een onvoldoende rechtstreeks eigen belang heeft bij dit onderdeel van de klacht. De raad stelt vast dat de bewuste e-mail van 22 juni 2018 is gewisseld tussen verweerder en klaagster in het kader van onderhandelingen die klaagster en verweerder destijds met elkaar voerden. Het is ter zitting ook klaagster geweest die over de gang van zaken op 21 juni 2018 heeft verklaard en de vragen van de raad daarover heeft beantwoord. De door klagers aangevoerde omstandigheid dat klager getuige is geweest van het telefonisch contact dat klaagster met verweerder op 21 juni 2018 heeft gehad, levert geen rechtstreeks eigen belang bij dit klachtonderdeel voor klager op. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook niet-ontvankelijk. Hierna zal de raad klachtonderdeel a) inhoudelijk beoordelen.
5.5 De raad kan op grond van de overgelegde stukken en de door klaagster en verweerder ter zitting afgelegde verklaringen niet vaststellen dat verweerder in zijn e-mail van 22 juni 2018 onwaarheden heeft gesteld. Over wat precies is gezegd en afgesproken tijdens het telefonisch contact op 21 juni 2018 hebben klaagster en verweerder tegenstrijdig verklaard. Ter onderbouwing van zijn versie van hetgeen is besproken, heeft verweerder handgeschreven telefoonnotities overgelegd. De raad heeft geen reden om aan de inhoud daarvan te twijfelen en klagers hebben deze notities ook niet betwist. Op de vraag van de raad of zij destijds ook iets op papier heeft gezet over de inhoud van het telefoongesprek met verweerder heeft klaagster verklaard dat zij zich dat niet kan herinneren, maar dat zij wel klager over het telefoongesprek heeft verteld. Voor het in dat kader door klagers gedane aanbod om onder ede een verklaring af te leggen over hun versie van de feiten ziet de raad geen aanleiding. Immers, ook dan blijft de door klagers gestelde versie van de feiten lijnrecht tegenover die van verweerder staan. Omdat de raad vanwege een gebrek aan een voldoende feitelijke onderbouwing niet kan vaststellen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld, is klachtonderdeel a) ongegrond.
 
Klachtonderdeel b) is niet-ontvankelijk

5.6 Met klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over de wederpartij. In dit geval is die wederpartij de heer S., de algemeen directeur van bedrijf X.
5.7 Bij de beoordeling van klachtonderdeel b) stelt de raad voorop dat het in de Advocatenwet voorziene klachtrecht niet in het leven is geroepen voor eenieder, maar alleen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn of haar eigen belang is of kan worden getroffen.
5.8 De raad is van oordeel dat klagers in dit geval geen rechtstreeks eigen belang hebben bij dit klachtonderdeel b). De uitlatingen waar klagers over klagen heeft verweerder gedaan over de heer S., de algemeen directeur van de cliënte van klagers, bedrijf X. Door deze uitlatingen worden klagers als advocaten van bedrijf X niet in rechtstreeks in hun eigen belang getroffen. Het door klager ter zitting ingenomen standpunt dat het handelen van verweerder direct en indirect effect heeft op het functioneren van hem en klaagster volgt de raad dan ook niet. Het is de heer S. die over de aan zijn adres gedane uitlatingen kan klagen en dat heeft hij in 2018 ook gedaan, waarna zijn klacht bij voorzittersbeslissing van deze raad van 8 mei 2019 kennelijk ongegrond is verklaard. Vanwege een gebrek aan een rechtstreeks eigen belang van klagers is klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk. De raad komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel b).

Klachtonderdeel c) is niet-ontvankelijk

5.9 Met klachtonderdeel c) verwijten klagers verweerder dat hij gedragsregel 2 lid 2 heeft overtreden door in de onderhandelingen die hij namens zijn cliënt voerde zijn eigen belang heeft betrokken door in een voorstel op te nemen dat klagers hun klacht tegen verweerder zouden moeten intrekken.
5.10 De raad is van oordeel dat klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk is. In gedragsregel 2 lid 2 is de kernwaarde partijdigheid vastgelegd: het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, bepaalt de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt. Het gaat hierbij uitsluitend om de verhouding tussen de advocaat en de cliënt. Klagers staan hier als advocaten van de wederpartij van de cliënten van verweerder buiten en zij kunnen in dat kader dan ook geen succesvol beroep op gedragsregel 2 lid 2 doen. Vanwege de niet-ontvankelijkheid van klachtonderdeel c) komt de raad niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ten aanzien van klager niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, N.C. Milani, A.W. Siebenga en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.

Griffier                                                                                                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 11 december 2023