ECLI:NL:TADRARL:2023:349 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-178/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:349
Datum uitspraak: 27-11-2023
Datum publicatie: 03-01-2024
Zaaknummer(s): 23-178/AL/OV
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft een groep cliënten bijgestaan in hun geschil met een gemeente over aankoop van grond en de door de gemeente berekende grondprijs. Volgens klagers hadden zij aanspraak op een lagere grondprijs. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder onvoldoende naar klagers geluisterd en doorgevraagd. Ook heeft hij klagers te weinig gewaarschuwd voor de gevolgen van het ondertekenen van de koopovereenkomst met de gemeente met de daarin opgenomen hogere grondprijs zonder enig voorbehoud en de risico's van het voeren van een kort geding daarna. Verweerder heeft in zijn correspondentie klagers wel gewezen op de risico's van ondertekening, maar niet is gebleken dat hij klagers ook andere mogelijkheden heeft voorgehouden of de noodzaak en de gevolgen van het ondertekenen van de overeenkomst voor de kans van slagen van een kort geding heeft uitgelegd. Evenmin is gebleken dat verweerder met klagers de mogelijkheid heeft besproken om eerst een kort geding te beginnen om pas daarna de overeenkomst te ondertekenen, wat allicht beter had uitgepakt dan het kort geding na ondertekening te beginnen. In de standaardovereenkomst van de gemeente stond bovendien een bepaling waardoor de hogere grondprijs vanaf dat moment vast lag. Verweerder heeft op dit punt zijn zorgplicht richting klagers geschonden. Ook is verweerder op verschillende vlakken tekortgeschoten in zijn communicatie richting klagers met zijn e-mails met indringende en stellige toonzetting, terwijl verweerder het niet altijd bij het rechte eind had. Naar het oordeel van de raad is het zelfinzicht van verweerder tijdens de zitting beperkt gebleven tot het onderwerp gebrekkige communicatie. Dit terwijl verweerder ook is tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting klagers waardoor hij ook de kernwaarde deskundigheid heeft geschonden. De raad legt daarom aan verweerder de maatregel van berisping op.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 november 2023
in de zaak 23-178/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

6 niet-verzekerde klagers:
7 verzekerde klagers:
verenigd in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap De Stelling te [plaats]
hierna samen ook: klagers of De Stelling
gemachtigde: klaagster 7
over
verweerder
gemachtigde: mr. [P], advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 september 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1516574 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 september 2023. Daarbij waren de gemachtigde namens klagers en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 31 juli 2023 namens verweerder.

2 INLEIDING
Klagers zijn als groep (ook genoemd: initiatief [nummer]) één van de deelnemers geweest aan het gebiedsontwikkelingsproject van de gemeente [plaats] (hierna: de gemeente). Met een aantal andere deelnemers aan datzelfde project heeft de gemeente in 2018 een intentieovereenkomst gesloten waarin als grondprijs € 40,08 per m2 is opgenomen. Op 4 januari 2019 heeft de gemeente de grondprijs van het project verhoogd naar € 74,15 per m2. Deze verhoogde grondprijs heeft de gemeente op basis van een coulanceregeling niet doorberekend aan de deelnemers die al vóór 4 januari 2019 met de gemeente een intentieovereenkomst hadden getekend. Klagers stellen dat zij door vertraging van de kant van de gemeente pas in 2019 hun intentieovereenkomst hebben kunnen tekenen waardoor zij geen aanspraak konden maken op de lagere grondprijs van 2018. Verweerder is volgens klagers daarna tekortgeschoten in zijn advisering doordat hij klagers niet heeft afgeraden om op 30 januari 2020 de koopovereenkomst met de gemeente met daarin de hogere grondprijs en zonder enig voorbehoud te ondertekenen. Door toedoen van verweerder zijn klagers samen benadeeld voor in totaal € 360.000,-, zo stellen zij.

3 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.1 Op 9 juli 2019 en 29 augustus 2019 hebben klagers 1, 3, 6, 8, 11 en 13 een intentie c.q. anterieure overeenkomst met de gemeente getekend. Een aantal van klagers was tegen de kosten van rechtsbijstand verzekerd (hierna: de verzekerde klagers), de andere klagers niet (hierna: de niet-verzekerde klagers).
3.2 Verweerder is de verzekerde klagers vanaf april 2019 gaan bijstaan in hun geschil met de gemeente over de hoogte van de grondprijs.
3.3 Op 29 oktober 2019 heeft verweerder aan een aantal klagers geschreven:

In het collectieve- groepsactie dossier leg ik het volgende aan jullie voor. Op 16 oktober 2019 hebben we een bespreking op mijn kantoor gehad. We hebben afgesproken dat ik jullie een offerte voor zou houden voor het voeren van kortgeding, zodat de acht initiatiefnemers van initiatief [nummer] (ruimtepakt) zich daarover kan buigen. Met excuses voor de vertraging bericht ik jullie. (…)

De [gemeente] verwijst voor de rechtvaardiging van die verhoging naar een taxatierapport. Inmiddels hebben we het taxatierapport via een kortgedingsprocedure ontvangen van de gemeente. Jullie hebben mij gevraagd om een offerte aan jullie voor te leggen over het voeren van een bodemprocedure, dan wel kortgeding ( ... )

Het initiatief is van mening dat jullie door het voeren van een kortgeding de gemeente zouden kunnen dwingen om de oude grondprijs gestand te doen. Dit is ingegeven door de uitvoering van drie quickscan's, het door mij en mr. [van G] geschreven procesadvies en de uitgebreide besprekingen die daaruit zijn voortgevloeid. Ik merk daarbij op dat het voeren van een kortgeding namens het hele initiatief de grootste kans van slagen heeft. ( ... )

Hoe groot de kans van slagen is, dat is lastig in te schatten. Er is op dit vlak geen jurisprudentie die aansluit bij jullie situatie, omdat de gebiedsontwikkeling (zoals de [gemeente] dat heeft ingezet) uniek is. Het juridische punt - of er sprake is van onrechtmatig handelen - is zeer casuïstisch. Momenteel schat ik de kans iets lager dan 50% in. Ik zie echter wel argumenten die voor jullie pleiten, waardoor er een redelijke kans op succes aanwezig is. Het leek mij goed om jullie de kans van slagen voor te houden.

3.4 Op 6 november 2019 heeft verweerder aan (een aantal) klagers een e-mail gestuurd met daarin onder meer het volgende:

Als het goed is hebben jullie in de anterieure- c.q. intentieovereenkomst op laten nemen het volgende voorbehoud:

"dat u akkoord gaat met de anterieure- of intentieovereenkomst, maar dat u zich het recht voorbehoudt om aanspraak te maken op de oude grondprijs (voor 4 februari 2019) en dat u met het sluiten van de anterieure- of intentieovereenkomst geen afstand wilt doen van uw recht op nakoming van de oude grondprijs dan wel het recht op schadevergoeding van de [gemeente], die verband houdt met de grondprijs en dat u het liefst ziet dat dit wordt opgenomen in de anterieure- of intentieovereenkomst".

Wij adviseren om dit voorbehoud eveneens in de koopovereenkomst op laten nemen. Waar dit komt te staan is om het even. Het is aan de [gemeente] om dit voorbehoud te plaatsen in de overeenkomst.

3.5 Namens klagers is het van de gemeente ontvangen koopcontract aan verweerder gestuurd voor controle. Artikel 2 lid 2 daarvan luidt:

De Koopprijs (en de daaraan ten grondslag liggende m2-prijs) is prijsvast gedurende een periode van 12 maanden sinds de ondertekening van de Anterieure overeenkomst en derhalve tot 29 augustus 2020.

3.6 Op 20 januari 2020 heeft verweerder aan klaagster 7 – zijn toenmalige contactpersoon - laten weten:

Ik heb de overeenkomst gescand en ik ben geen bepaling tegengekomen waarin de kopers (jullie) afstand doen van enig recht op nakoming van de oude grondprijs.

3.7 Op 23 januari 2020 heeft klaagster 7 aan verweerder geschreven:

Er van uitgaande dat bovenstaande voldoende is om te tekenen, gaan we gewoon wel de koopovereenkomst tekenen in [de gemeente] en passeren we een aantal weken later. Mijn vraag is: klopt dat laatste, of moeten we dat wel uitstellen? Het passeren van de koopovereenkomst is juridisch het moment van levering van de grond. De koop is dan reeds tot stand gekomen, echter nog niet geëffectueerd. Het effectueren van de koop, dat wil zeggen passeren van de koopovereenkomst, voegt niks toe of doet niks af aan de discussie over de prijs die daartegenover moet staan.

3.8 Daarop heeft verweerder op 24 januari 2020 als volgt gereageerd:

Het voorbehoud en de reactie daarop geeft voldoende reden om aan te nemen dat een rechter van oordeel zal zijn dat het ondertekenen van de koopovereenkomst niet betekent dat jullie zonder meer akkoord zijn gegaan met de hogere grondprijs. Oftewel, ik ben van oordeel dat het gemaakte voorbehoud ervoor zorgt dat jullie het verzoek aan de rechter kunnen voorleggen om de [gemeente] de oude grondprijs gestand te doen. Het blijft echter een kwestie van afweging van argumenten en hier zit een risico in. Dat risico kan niet volledig weg worden genomen. Ik kan dat niet anders maken.

3.9 Op 27 januari 2020 heeft verweerder ter aanvulling op zijn e-mail van 24 januari 2020 ook nog aan klaagster 7 geschreven:

Ik heb nog gemeend om het volgende aan te geven. Er zijn m.i. op dit moment twee opties. Elke optie heeft kansen en risico's die ik graag op een rijtje zet, om advies te geven over de keuze tussen beide opties.

1. Ondertekenen koopovereenkomst met nieuwe grondprijs (=geen uitstel)

Mogelijk werpt de gemeente jullie tegen dat er wilsovereenstemming is bereikt over de nieuwe prijs, en dat jullie dus geen beroep meer kunnen doen op de oude grondprijs. Hiertegen valt in te brengen dat vooraf duidelijk aangekondigd is dat de nieuwe grondprijs niet akkoord is, tenminste dat jullie een voorbehoud maken om een procedure te starten én dat gemeente hiermee akkoord is gegaan. Voordeel van ondertekening is dat er geen vertraging optreedt. Jullie kunnen dan ook gelijktijdig het kortgeding starten.

Spoedeisend belang

Spoedeisend belang is dat er duidelijkheid moet komen over de grondprijs voor leveringsdatum. Aanvullend argument van spoedeisend belang is dat jullie in het proces van inschakeling van aannemers nu voor keuzes komen te staan die beïnvloed worden door de hoogte van de grondprijs en de mogelijkheid van financiering.


Potentiële uitkomsten

- Als de vorderingen in kortgeding afgewezen wordt, dan kunnen jullie gewoon door met afnemen van de grond en levering daarvan op basis van de oude grondprijs. Het is dan nog steeds mogelijk om een bodemprocedure starten, dan zullen we het echter een hebben over proberen 'schade' achteraf te verhalen.

- Als de vorderingen in kortgeding worden toegewezen, dan kan de gemeente volstaan met een kleine aanpassing op de prijs, waarna de grond meteen geleverd kan worden.

2. Niet ondertekenen koopovereenkomst met nieuwe grondprijs (=uitstel)

De gemeente kan jullie niet tegenwerpen dat de grond al verkocht is en dat er overeenstemming over de prijs is bereikt. Dat 'risico' wordt hiermee uitgesloten. Aanvullend op het spoedeisend belang van hierboven komt dat jullie zo snel mogelijk verder in het traject willen. Hier staat tegenover dat jullie niet de zekerheid hebben van de koopovereenkomst. De gemeente kan jullie tegenwerpen geen overeenkomst meer met jullie te willen sluiten. Hoe reëel dit scenario is kan ik niet overzien. Die handelwijze zou overigens ook bijdragen aan de kwalificatie van het handelen van de gemeente als onbehoorlijk.

Slot

Hoe jullie kiezen om te gaan met de koopovereenkomst is aan jullie. Zoals ik het zie leiden beide opties tot een kortgeding.

3.10 Op 30 januari 2020:

- heeft een medewerker van de gemeente desgevraagd per e-mail aan (een aantal) klagers laten weten:

Uiteraard staat nog steeds overeind dat wij bij een eventueel door jullie aan te spannen gerechtelijke procedure, een eventuele uitspraak in jullie voordeel met terugwerkende kracht zullen respecteren;

- hebben alle klagers het koopcontract van de gemeente zonder enig voorbehoud ondertekend tegen een grondprijs van € 74,15 per m2;
- heeft verweerder aan klaagster 7 bevestigd dat hij met alle klagers de volgende overeenkomst van opdracht heeft gesloten:

U, gezamenlijk met zeven andere initiatiefnemers (hierna gezamenlijk aan te duiden als cliënten), geeft mij hierbij de opdracht om een kortgeding te starten teneinde de [gemeente] te dwingen om de oude grondprijs gestand te doen.

3.11 Op 18 februari 2020 heeft verweerder namens klagers een laatste sommatiebrief aan de gemeente gestuurd.
3.12 Op 17 april 2020 heeft verweerder namens klagers een concept kort geding dagvaarding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland.
3.13 Op 29 april 2020 is voor de betreffende klagers de akte van levering van de kavels in de gemeente gepasseerd.
3.14 In een e-mail van 17 juni 2020 heeft een kantoorgenoot van verweerder desgevraagd aan klaagster 7 uitgelegd dat verweerder meer werkzaamheden voor klagers heeft gedaan dan waarvan hij in zijn offerte was uitgegaan. Eén van de redenen van de kostenverhoging was een tweede schriftelijke ronde bij de rechtbank vanwege de coronamaatregelen. Klaagster 7 heeft namens klagers tegen de hogere kosten bezwaar gemaakt.
3.15 Kort voor het kort geding zijn de verzekerde klagers in een collectieve procedure van het kantoor van verweerder tegen de gemeente gestapt. Deze procedure had betrekking op de legitimiteit van de hoogte van de grondprijsstijging in het gehele ontwikkelgebied.
3.16 Bij vonnis in kort geding van 6 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter klagers in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. Daartoe is onder meer overwogen in ro 4.4 en 4.5:5:

In de koopovereenkomst is ten aanzien van de door [gemeente] gehanteerde grondprijs geen voorbehoud opgenomen. Sterker, in artikel 2 lid 2 van de koopovereenkomst is expliciet bepaald dat de koopprijs (en daarmee de daaraan ten grondslag liggende m2 prijs) nooit lager zal zijn dan de in de overeenkomst genoemde koopprijs. Ter zitting heeft de [gemeente] voorts nadrukkelijk gesteld dat er ook geen koopovereenkomst zou zijn gesloten indien [klagers] niet met de nieuwe grondprijzen zou hebben ingestemd.

Reeds op grond van het vorenstaande kan in dit kort geding niet van de door [klagers] gestelde acceptatie van het voorbehoud door [de gemeente] worden uitgegaan. Om tot mogelijke toewijzing van het gevorderde te komen is namelijk nadere bewijsvoering nodig en daar leent een kort geding zich niet voor.

Verweerder heeft klagers op 7 juli 2020 naar aanleiding van deze uitspraak geadviseerd om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen en tevens geadviseerd om een bodemprocedure te overwegen.
3.17 In zijn e-mail van 29 juli 2020 heeft verweerder aan klagers geschreven:

Zoals je ziet zijn we een fixed fee overeengekomen voor met naam benoemde werkzaamheden (l tot en met 9). Als er gaandeweg de procedure meer werkzaamheden moeten worden verricht, dan vallen deze niet onder de reikwijdte van de fixed fee. Als de met naam benoemde werkzaamheden meer tijd kosten, dan valt onder ons risico. (…) Jullie stelling dat de extra werkzaamheden het bedrijfsrisico van mijn kantoor is, is onjuist (…).

Verdere/andere werkzaamheden (dan het instellen van hoger beroep) worden echter wel vanaf heden opgeschort, totdat er overeenstemming is over de financiën.

3.18 Op 31 juli 2020 heeft verweerder namens klagers een appeldagvaarding naar de deurwaarder verzonden.
3.19 Op 18 augustus 2020 heeft verweerder klagers per e-mail te kennen gegeven zijn werkzaamheden voor klagers op te schorten, tenzij de niet-verzekerde cliënten overgaan tot een betaling van € 553,85 per cliënt. Op 19 augustus 2020 heeft klaagster 6 namens de niet-verzekerde klagers aan verweerder laten weten daarmee akkoord te gaan, maar heeft aan verweerder ook geschreven:

We zijn echter erg teleurgesteld in de manier waarop je ons voor het blok zet. Wij voelen dit als chantage, niet betalen betekent voor de hele groep geen gesprek - inclusief de verzekerden - en niet betalen is een verdriedubbeling van de prijs met de dreigementen die jaar daarbij gebruikt. Het is niet de rechter die ons tegen elkaar opzet maar jij zet binnen De Stelling een wig tussen de verzekerden en de niet verzekerden.

3.20 Op 22 oktober 2020 heeft verweerder aan klagers geschreven:

Bij de start van het dossier De Stelling hebben we afgesproken dat [klaagster 7] ons contactpersoon is. Ik zou graag een nieuw contactpersoon aangewezen willen zien.

3.21 In zijn e-mail van 23 november 2020 heeft verweerder klagers laten weten zijn werkzaamheden neer te zullen leggen wegens een onherstelbaar gebrek aan vertrouwen van zijn kant. Ook heeft hij daarin geschreven:

Een gedeelte van de 13 cliënten gaat eveneens mee in het collectieve actie dossier: CA [O] / [gemeente] (13100010). Eveneens in dat dossier zal voor de cliënten de werkzaamheden worden neergelegd die betrokken zijn in het dossier [van klagers / [Gemeente] (13100011).

3.22 Op 20 december 2020 heeft klaagster 6, aangesteld als nieuwe contactpersoon voor klagers, over verweerder een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van zijn kantoor. Klagers hebben daarbij een aantal specifieke gesteld.
3.23 Op 11 februari 2021 heeft de klachtenfunctionaris gereageerd op de door klagers ingediende interne klacht. Volgens haar:

- heeft verweerder geen beroepsfout gemaakt nu hij klagers heeft geadviseerd een voorbehoud op te laten nemen in het koopcontract en heeft hij klagers gewezen op de risico's;

- is hun klacht over de meerkosten gegrond, nu geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van meerkosten wat voor rekening en risico van het kantoor is en biedt verweerder zijn excuses aan voor de wijze waarop hij hierover heeft gecommuniceerd met klagers;

- worden de aan de niet-verzekerden verzonden facturen door het kantoor gecrediteerd;

- is niet klachtwaardig geweest dat verweerder voor twee nieuwe mogelijke geschillen uitbesteding heeft gevraagd bij de verzekeraars, nu klagers verweerder zelf op deze mogelijke geschillen hebben gewezen en deze uitbestedingen door de verzekeraars zijn toegekend.

3.24 In haar e-mail van 14 maart 2021 heeft klaagster 6 aan de klachtenfunctionaris laten weten niet tevreden te zijn over de afhandeling van de inhoudelijke klacht. Verweerder had hen gericht moeten waarschuwen om het contract zónder voorbehoud niet te tekenen en hen ook moeten waarschuwen dat de door hen ontvangen toezeggingen niet van bevoegde personen van de gemeente kwamen. Ook heeft klaagster 6 geschreven:

Kortom, dit alles wetende, is duidelijk dat de zaak altijd al kansloos was. We zijn daarom hoogst verbaasd dat [verweerder] ons nadien ook nog eens heeft geadviseerd een bodemprocedure te starten. Wij stellen daarom, tegen uw oordeel in, dat [verweerder] wel degelijk een beroepsfout heeft gemaakt.

Daarnaast zijn klagers van mening dat verweerder, naar aanleiding van een geschil over betalingen aan hem en het betalen van de proceskosten aan de [gemeente], niet een aantal leden van [De Stelling] zijn rechtsbijstand had mogen ontzeggen.

3.25 Op 18 mei 2021 heeft de nieuwe klachtenfunctionaris aan klagers laten weten de aanvullende klacht over verweerder af te wijzen.
3.26 Op 5 september 2021 heeft klaagster 7 namens klagers een klacht ingediend bij de toenmalige deken. Op 11 februari 2022 is tussen klaagster 7 en de toenmalige deken telefonisch contact geweest. Gelet op de complexiteit van de onderliggende kwestie en het doel van het bemiddelingsgesprek is besloten af te zien van een bemiddelingsgesprek. De toenmalig deken heeft klagers geadviseerd om eerst een jurist te vragen onderzoek te doen naar het dossier.
3.27 Op 26 april 2022 heeft klaagster 7 aan de deken kenbaar gemaakt een rapportage van de benaderde jurist te hebben ontvangen en verzocht om aanhouding van het dossier. De inhoud van deze rapportage is door klagers niet met de deken gedeeld.
3.28 Op 10 oktober 2022 heeft klaagster 7 aan de deken kenbaar gemaakt de klacht tegen verweerder door te zetten.

4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:

a) geen goede inschatting te maken en klagers niet uitdrukkelijk te hebben ontraden om het koopcontract van de gemeente te ondertekenen;

Toelichting: Op 20 januari 2020 heeft verweerder aan klagers gemaild dat hij de overeenkomst had bekeken en dat hij daarin geen bepaling is tegengekomen waarin klagers als kopers afstand zouden doen van enig recht op nakoming van de oude grondprijs. Op basis daarvan hebben klagers de overeenkomst op 30 januari 2020 ondertekend en zitten zij nu vast aan de hogere grondprijs;

b) klagers na 30 januari 2020 te adviseren om een kansloze bodemprocedure te starten en daardoor een beroepsfout te maken, omdat klagers door ondertekening gebonden waren aan het contract;

c) ten onrechte (sub i) meer te facturen dan was afgesproken en (sub ii) daarover niet op zorgvuldige wijze met klagers te communiceren;

Toelichting: (sub i) Kort voor de zitting in kort geding heeft verweerder een extra factuur aan de niet-verzekerden gestuurd. Met verweerder was bovendien een fixed fee afgesproken met daarin een post ‘onvoorzien’ met de afspraak dat het bedrag niet verhoogd zou worden. Voor deze extra kosten heeft verweerder hen niet gewaarschuwd. (sub ii) Ook al zijn de extra facturen door (het kantoor van) verweerder gecrediteerd, klagers hebben de communicatie daarover als vervelend en bedreigend ervaren, in het bijzonder de e-mail van verweerder van 18 augustus 2020. Door (het kantoor van) verweerder is ook niets gezegd over de communicatie rondom het ten onrechte aanbrengen van facturen bij de verzekeraars. Dit alles heeft een grote impact gehad op klagers en vooral op de contactpersoon van klagers;

d) zonder opdracht van klagers onder valse voorwendselen twee nieuwe zaken aan te melden bij de rechtsbijstandsverzekeraars, om extra kosten van het kort geding op die manier alsnog vergoed te krijgen;

Toelichting: Op 3 april 2020 heeft de contactpersoon van klagers in een gesprek aan verweerder laten weten dat zij eerst mandaat van de verzekerde klagers nodig had voordat er opdrachten verstrekt konden worden. Verweerder reageerde daarop geïrriteerd. Verweerder stelde gerechtigd te zijn om die twee extra kwesties bij de verzekeraars aan te melden omdat hij daarvoor werkzaamheden had gedaan. Wat daarmee daarna is gebeurd, dat hebben klagers nooit van verweerder gehoord, terwijl verweerder daarvoor wel een vergoeding van - alleen - Achmea heeft ontvangen.

e) het deel van de verzekerde klagers dat deelnam aan de collectieve procedure met zijn brief van 23 november 2020 ook uit het collectief te zetten zonder uitleg;

Toelichting: De verzekerde klagers vragen zich af of zij uit het collectief gezet hadden mogen worden. Ook hebben zij geen overdrachtsdossier of verwijzing naar een ander kantoor van verweerder gekregen. Ook zijn zij niet bekend met de stand van zaken tot het moment dat zij uit het collectief zijn gezet, terwijl zij daarover wel ingelicht willen worden.

5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdelen a) en b)

5.2 Verweerder stelt voorop dat hij tot het moment van ondertekening van het koopcontract door klagers op 30 januari 2020 alleen de verzekerde klagers als cliënten heeft bijgestaan. Na het tekenen van dat koopcontract heeft hij op dezelfde dag ook van de niet-verzekerde klagers de opdracht gekregen om een procedure tegen de gemeente te starten over de lagere grondprijs. Voor zover de niet-verzekerde klagers hem verwijten maken over zijn dienstverlening in de periode vóór 30 januari 2020 verzoekt hij de raad om die klagers daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
5.3 Verweerder betwist dat hij de verzekerde klagers onvoldoende heeft geadviseerd over het al dan niet ondertekenen van de koopovereenkomst op 30 januari 2020. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar de door hem met (de contactpersoon van) de verzekerde klagers gevoerde correspondentie. Op 19 oktober 2019 heeft hij klagers gewezen op risico’s van ondertekening en hen laten weten dat hij hun kans lager dan 50% inschatte dat de gemeente bereid zou zijn om aan hen de lagere grondprijs uit 2018 in rekening te willen brengen. Op 6 november 2019 heeft hij hen geadviseerd om het voorbehoud, zoals dat eerder was opgenomen in de door hen gesloten anterieure overeenkomsten van 2019 met de gemeente, ook in de koopovereenkomst op te laten nemen. In de loop van januari 2020 hebben de verzekerde klagers hem de koopovereenkomst van de gemeente toegestuurd waarin dat voorbehoud niet was opgenomen. Op 20 januari 2020 heeft hij aan die klagers laten weten dat hij geen bezwaar zag tegen ondertekening van dat (standaard)contract. Op 24 en 27 januari 2020 heeft hij ook nog uitvoerig gereageerd op de e-mail van 23 januari 2020 namens klagers en heeft hen daarin uitdrukkelijk en opnieuw de kansen en risico’s van ondertekening van het koopcontract zonder dat voorbehoud over de grondprijs voorgehouden. Daarbij heeft hij ook duidelijk gemeld dat het uiteindelijk hun eigen beslissing was om tot ondertekening van die koopovereenkomst over te gaan of niet.
5.4 Tijdens een telefoongesprek met zijn toenmalige contactpersoon van klagers heeft zij hem verteld dat het niet ondertekenen van de koopovereenkomst voor klagers geen optie was. Volgens verweerder mochten klagers, gelet op hun correspondentie met de gemeente daarover, er in zijn optiek ook van uitgaan dat de gemeente bekend was met het feit dat klagers een voorbehoud wilden maken en dat er voor klagers nog geen definitieve overeenstemming over de prijs was bereikt. Op 30 januari 2020 hebben alle klagers het koopcontract met de gemeente ondertekend op basis van hun eigen weloverwogen beslissing.
5.5 Na de tegenvallende kortgedinguitspraak van 6 juli 2020 heeft hij klagers geadviseerd om in hoger beroep te gaan. Dat heeft hij pro forma gedaan, maar het hoger beroep is niet doorgezet door klagers. Ook heeft hij in zijn e-mail van 7 juli 2020 klagers geadviseerd om een bodemprocedure te starten. In zijn optiek was de motivering van de voorzieningenrechter in het vonnis ten aanzien van het instemmen van klagers met de koopprijs en dat zij daaraan gebonden waren, te kort door de bocht. In een bodemprocedure kon met meer kans op succes uitgebreider stil worden gestaan bij de wijze waarop de overeenkomst met de gemeente tot stand was gekomen in de voorfase. Klagers hebben er daarna echter voor gekozen om geen bodemprocedure te starten. Dat kan nu niet alsnog aan hem worden tegengeworpen, aldus verweerder.

Klachtonderdeel c)

5.6 Verweerder voert tegen dit verwijt primair een niet-ontvankelijkheidsverweer. De verzekerde klagers hebben geen belang bij dit verwijt over de facturatie. Ook de niet-verzekerde klagers dienen hierin volgens verweerder niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de klachtenfunctionaris over ditzelfde verwijt al heeft geoordeeld en klagers de extra betaalde kosten hebben teruggekregen.
5.7 Voor het geval (alle) klagers wel in dit klachtonderdeel worden ontvangen, heeft verweerder aangevoerd dat er geen categorisch verbod bestaat om terug te komen op een fixed fee afspraak. Door de coronamaatregelen heeft de rechtbank een extra schriftelijke ronde ingelast, wat tot die extra kosten heeft geleid. Die mocht hij in redelijkheid aan klagers in rekening brengen. Hij erkent dat hij hierover toen niet duidelijk met klagers heeft gecommuniceerd. Verweerder ontkent dat hij in zijn e-mails hierover van 29 juli 2020 en 18 augustus 2020 dreigende woorden heeft gebruikt of druk op klagers heeft willen uitoefenen. Hij moest klagers waarschuwen voor de gevolgen van niet-betalen van het meerwerk zoals hij dat op correcte wijze heeft gedaan.

Klachtonderdeel d)

5.8 Verweerder stelt voorop dat de niet-verzekerde klagers geen belang hebben bij dit verwijt en daarom niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
5.9 Op 27 februari 2020 heeft de eerste contactpersoon van klagers hem telefonisch op de hoogte gebracht van een nieuw omstandigheid. Pas op 3 april 2020 heeft hij met haar afgesproken dat hij die nieuwe zaken vanwege de verwevenheid met de eerdere zaak bij DAS en Achmea zou aanmelden. Het was toen van belang om snel te handelen en die nieuwe kwesties aan te melden omdat juist rond die tijd een datum voor het kort geding was verzocht en die extra zaken daarin mogelijke ook betrokken konden worden. Hij heeft weliswaar op 14 april 2020 erkend dat hij daarmee wellicht iets te voortvarend heeft gehandeld, maar de verzekerde klagers hebben zich daarover toen niet beklaagd of dat ter discussie gesteld. Dat gebeurde pas veel later. Deze miscommunicatie met de eerste contactpersoon van klagers heeft hij met zijn e-mail van 8 april 2020 bij haar weggenomen.

Klachtonderdeel e)

5.10 Volgens verweerder zijn de niet-verzekerde klagers niet-ontvankelijk in dit verwijt, omdat zij daarbij geen eigen belang hebben.
5.11 Op 23 november 2020 heeft hij aan de verzekerde klagers uitgelegd waarom hij vond dat sprake was van een vertrouwensbreuk. Na zijn onttrekking in de kwestie tegen de gemeente mocht hij er ook toe besluiten om de betrokken klagers niet langer bij te staan in de collectieve procedure. In die collectieve procedure heeft verweerder pas op 4 november 2021 een dagvaarding uitgebracht, zodat klagers voldoende tijd hadden om zich tot een andere advocaat te wenden voor bijstand in die collectieve procedure. Omdat klagers geen cliënt meer van hem, zijn kan hij door zijn geheimhoudingsplicht geen uitspraak doen over de stand van zaken in de collectieve procedure.

6 BEOORDELING

Niet-ontvankelijkheidsverweer over ontbreken volmacht gemachtigde van klagers

6.1 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder dit verweer ingetrokken, zodat de raad daarop niet meer hoeft te beslissen.

Niet-ontvankelijkheidsverweren over ontbreken belang bij klagers

6.2 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toekomt, maar alleen aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
6.3 Verweerder heeft in zijn verweer op een aantal klachtonderdelen gesteld dat een deel van de klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat zij daarbij geen eigen belang hebben. De raad zal hierna bij de betreffende klachtonderdelen beoordelen aan welke klagers het recht toekomt om daarover te klagen.

Maatstaf inhoudelijke beoordeling

6.4 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Aw hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
6.5 Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Aw omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Aw zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Aw genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
6.6 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 en vaste rechtspraak daarover van belang. Daaruit volgt dat het de taak van de advocaat is om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Als de advocaat dit nalaat en daarover ontstaat achteraf onduidelijkheid of een misverstand bij de cliënt, dan is dat voor risico van de advocaat.
6.7 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a) en b)

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

6.8 Het niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerder gaat naar het oordeel van de raad niet op om de volgende redenen. Tijdens de zitting van de raad is namens klagers aangevoerd dat zij vanaf het begin van de samenwerking met verweerder vanaf april 2019 als groep opereerden en dat verweerder dat wist. De (verzekerde) initiatiefnemers gingen ervan uit dat alle correspondentie van verweerder voor alle klagers was bedoeld en hebben die informatie onderling gedeeld waarna daarnaar is gehandeld door alle klagers.
6.9 Dat bij klagers de indruk is ontstaan dat verweerder van meet af aan voor allen optrad is voor de raad begrijpelijk. Uit de e-mail van 29 oktober 2019 van verweerder is de raad gebleken dat op 16 oktober 2019 tussen verweerder en de initiatiefnemers van klagers is gesproken over het starten van een collectieve zaak met mogelijk een kort geding. Op 30 januari 2020 hebben de niet-verzekerde klagers hun opdracht aan verweerder bevestigd voor het starten van een kort geding op basis van de in de offerte van 29 oktober 2019 afgesproken fixed fee van € 12.600,-. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad zelf hierin de nodige verwarring veroorzaakt, ook doordat hij sommige e-mails voor 30 januari 2020 tevens aan de niet-verzekerde klagers heeft gericht.
6.10 Op grond hiervan is de raad van oordeel dat alle klagers kunnen worden ontvangen in deze klachtonderdelen.

Ten aanzien van de advisering van klagers over ondertekening koopcontract

6.11 Tijdens de zitting van de raad hebben klagers toegelicht dat zij als leken op juridisch gebied het advies van verweerder als deskundige om op 30 januari 2020 het standaardcontract van de gemeente te ondertekenen hebben opgevolgd, om daarna een kort geding tegen de gemeente te beginnen over hun mogelijke aanspraak op een lagere grondprijs. Achteraf hadden zij dat beter niet kunnen doen, want door ondertekening van het koopcontract worden zij aan de hogere grondprijs gehouden en was het kort geding daarover achteraf een zinloze procedure. Ook hebben klagers toegelicht dat zij in januari 2020 geen haast hadden omdat de gemeente hun groep tot oktober 2020 de gelegenheid had gegeven om de grond af te nemen.
6.12 In deze situatie heeft verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende naar klagers geluisterd en doorgevraagd. Ook heeft hij klagers te weinig gewaarschuwd voor de gevolgen van het op 30 januari 2020 ondertekenen van het koopcontract met de gemeente. Weliswaar heeft verweerder tot aan de ondertekening op 30 januari 2020 van dat standaardcontract klagers in zijn correspondentie gewezen op de risico’s van ondertekening daarvan, maar uit de stukken is niet gebleken dat hij klagers ook andere mogelijkheden heeft voorgehouden of de noodzaak en de gevolgen van het ondertekenen van de overeenkomst voor de kans van slagen van een kort geding heeft uitgelegd. Verweerder had klagers er op moeten wijzen dat ondertekenen van de overeenkomst zonder voorbehoud in een kort geding tot extra bewijsrisico’s zou leiden, omdat in een kort geding slechts beperkt ruimte is voor het leveren van bewijs van een van de tekst van de overeenkomst afwijkend voorbehoud. Ook had verweerder aan klagers kunnen voorstellen om alleen het standaardcontract van de gemeente te ondertekenen met een aangehechte sideletter, waarin het voorbehoud uit de intentieovereenkomsten uit 2019 kon worden opgenomen. Daarnaast had verweerder ook zelf voor eind januari 2020 contact kunnen zoeken met de bevoegde medewerker van de gemeente voor overleg over onder meer artikel 2 lid 2 van de koopovereenkomst. Ook had hij zich beter (door de gemeente) kunnen (laten) informeren over al dan niet aanwezige tijdsdruk. Uit de stukken is de raad evenmin gebleken dat verweerder met klagers de mogelijkheid heeft besproken om eerst een kort geding te beginnen en pas daarna desgewenst tot ondertekening van de koopovereenkomst met het nogal rigide artikel 2 lid 2 over te gaan. Door zijn te optimistische inschatting in zijn e mail van 20 januari 2020 (als hiervoor geciteerd onder 3.6) is naar het oordeel van de raad begrijpelijk dat klagers daarna, op 30 januari 2020, het standaardcontract hebben ondertekend en erop vertrouwden dat zij daarna nog met de gemeente in overleg konden treden over de mogelijke verlaging van de grondprijs naar het bedrag uit 2018. Daarbij had de gemeente toen echter geen belang meer, omdat door ondertekening van het koopcontract door klagers, met daarin artikel 2 lid 2, de hogere grondprijs vast lag. Het starten van een kort geding nadat klagers de overeenkomst hadden ondertekend was in de visie van de raad niet voor de hand liggend, omdat daardoor een extra bewijsprobleem ontstaat en omdat daarmee slechts een voorlopig oordeel kon worden verkregen. Klagers hadden geen belang bij een voorlopig oordeel, maar bij een oordeel waaraan rechten zouden kunnen worden ontleend.
6.13 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder in zijn zorgplicht richting klagers is tekortgeschoten. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ten aanzien van de advisering om een bodemprocedure te starten

6.14 Anders dan klagers is de raad van oordeel dat verweerder na het verloren kort geding wel een deskundig advies heeft gegeven om een bodemprocedure tegen de gemeente te beginnen over de verlaging van de grondprijs. Het is de keuze van klagers geweest om geen bodemprocedure te beginnen. Dat kan verweerder dan ook niet worden aangerekend. Bovendien bestaat in een bodemprocedure in beginsel meer ruimte om bewijs te leveren van het bestaan van een voorbehoud in afwijking van de tekst uit de overeenkomst. Dit verwijt (klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

6.15 Naar het oordeel van de raad zijn de verzekerde klagers niet-ontvankelijk in subverwijt (i) omdat zij daar geen eigen belang bij hebben. Verweerder heeft immers alleen aan de betalende/ niet-verzekerde klagers zijn meerwerk gefactureerd. Dit betekent dat klagers 1 tot en met 6, de betalende klagers, ontvankelijk zijn in klachtonderdeel c) sub (i) en dat klagers 7 tot en met 13, de niet-betalende klagers, daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.16 Ten aanzien van subverwijt (ii) is de raad van oordeel dat alle klagers daarin ontvankelijk zijn. Verweerder heeft immers in zijn correspondentie daarover, opgenomen in de feiten hiervoor, ook de belangen van de verzekerde klagers geraakt door te dreigen met het stopzetten van zijn werkzaamheden voor alle klagers als de niet-verzekerde klagers zijn meerwerkfactuur niet zouden betalen. Dat het teveel betaalde in de interne klachtafhandeling aan die klagers is terugbetaald, maakt bovendien niet dat klagers geen belang meer hebben om daarover tuchtrechtelijk nog te klagen.

Ten aanzien van de meerwerkfactuur aan de niet-verzekerde klagers

6.17 Verweerder heeft erkend dat hij met deze klagers een fixed-fee had afgesproken en dat hij niet daarboven zonder overleg en zonder hun toestemming meerwerk had mogen factureren. Verweerder heeft hierin naar het oordeel van de raad financieel onzorgvuldig richting de niet-verzekerde klagers gehandeld. Dat wordt hem tuchtrechtelijk aangerekend. De raad zal klachtonderdeel c) sub (i) gegrond verklaren.

Ten aanzien van de communicatie over de facturatie

6.18 Naar het oordeel van de raad is de indringende toonzetting in de e-mails van verweerder van 29 juli 2020 en 18 augustus 2020 aan klagers, in het bijzonder gericht aan hun contactpersoon klaagster 6, niet zoals van een advocaat verwacht mocht worden in de zin van artikel 46 Aw. Het had op de weg van verweerder gelegen om eerst met zijn niet-verzekerde cliënten in overleg te treden over de in zijn visie verschuldigde betaling van de meerwerkfactuur en niet meteen te dreigen met het opschorten van zijn werkzaamheden voor alle klagers. Dit wordt verweerder mede tuchtrechtelijk aangerekend nu hij achteraf heeft erkend dat hij ten onrechte de meerwerkfactuur had gestuurd.
6.19 Omdat verweerder hierin tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klagers heeft gehandeld, zal de raad klachtonderdeel c) sub (ii) gegrond verklaren.

Klachtonderdeel d)

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

6.20 Naar het oordeel van de raad hebben de niet-verzekerde klagers geen eigen belang bij dit verwijt. Zij worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel d).

Ten aanzien van het aanmelden van extra zaken bij de verzekeraars en communicatie daarover

6.21 De standpunten van klagers en verweerders over dit verwijt staan lijnrecht tegenover elkaar. Vaststaat dat verweerder niets schriftelijk heeft bevestigd aan de verzekerde klagers; stukken daarvan ontbreken in het dossier. Omdat de verzekerde klagers de lezing van verweerder over de gang van zaken betwisten, is niet komen vast te staan dat verweerder met toestemming van hen twee nieuwe zaken bij de rechtsbijstandsverzekeraars kon aanmelden en declareren. Dat is volgens de hiervoor genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar (regel 16). Dat verweerder dit onder valse voorwendselen heeft gedaan, komt de raad niet aannemelijk voor. Zoals verweerder zelf al tegenover klagers heeft erkend is hij toen te voortvarend te werk gegaan. Pas achteraf heeft hij ingezien dat hij hierover onvoldoende met de verzekerde klagers heeft gecommuniceerd. Daarmee staat ook vast dat verweerder is tekortgeschoten in zijn informatieplicht naar klagers en ook op dat punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
6.22 De raad zal ook klachtonderdeel d) gegrond verklaren.

Klachtonderdeel e)

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

6.23 Naar het oordeel van de raad hebben de niet-verzekerde klagers geen belang bij dit verwijt, zodat zij in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ten aanzien van de collectieve procedure en communicatie

6.24 De raad begrijpt dat een advocaat in het geval van een ontstane vertrouwensbreuk met een cliënt in een bepaalde zaak ook geen andere zaken meer voor die cliënt wil en kan doen. Dan moet die keuze daarna echter wel duidelijk aan die cliënt worden uitgelegd en schriftelijk worden bevestigd. Volgens verweerder is de vertrouwensbreuk ontstaan door de discussie over de betaling van de meerwerkfacturen door de niet-verzekerde klagers en mocht hij zich daarna in alle lopende zaken van klagers onttrekken. De raad volgt verweerder hier niet in. Verweerder had moeten begrijpen dat de verzekerde klagers die ook bij de collectieve actie van zijn kantoor waren betrokken, dachten dat zij daarin rechtsbijstand zouden blijven houden. Dat verweerder zijn keuze om ook in die kwestie geen van klagers meer te willen bijstaan aan hen heeft toegelicht, mondeling of schriftelijk, is de raad niet gebleken. Ook had verweerder nazorg aan deze groep van klagers moeten bieden door bijvoorbeeld contact op te nemen met hun rechtsbijstandsverzekeraars of te adviseren over hun eigen mogelijkheden na zijn onttrekking als advocaat. Verweerder heeft hierbij de belangen van dit deel van zijn cliënten uit het oog verloren.
6.25 Aldus is verweerder tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting deze klagers. Dat wordt hem tuchtrechtelijk aangerekend, zodat ook klachtonderdeel e) gegrond wordt verklaard. Daarbij merkt de raad nog op dat het de betreffende klagers vrij staat om alsnog het dossier in de collectieve procedure tot het moment van onttrekking door verweerder bij zijn kantoor op te vragen. Vanwege zijn geheimhoudingsplicht staat het verweerder echter niet vrij om uitspraken te doen over de stand van zaken in dat dossier na zijn onttrekking. Voor zover er in die zaak rechterlijke uitspraken zijn gedaan, zouden klagers daar wel kennis van moeten kunnen nemen, omdat rechterlijke uitspraken openbaar zijn.

7 MAATREGEL
7.1 Omdat de klacht grotendeels gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft door zijn handelen niet gehandeld zoals een advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Aw en is tekortgeschoten in zijn informatie- en zorgplicht richting zijn cliënten.
7.2 Verweerder is naar zijn zeggen achteraf tot het inzicht gekomen dat zijn communicatie op verschillende punten met alle klagers uitvoeriger en beter had gekund en heeft daarvoor zijn excuses aangeboden. Als reden voor zijn handelen heeft hij aangevoerd dat hij toen onder zeer hoge tijdsdruk stond en het hem nog ontbrak aan de nodige werkervaring. Verweerder was vanaf de start van de opdracht in april 2019 nog geen twee jaar advocaat-stagiaire. De raad heeft zeker begrip voor genoemde omstandigheden, maar is van oordeel dat het zelfinzicht van verweerder ten onrechte beperkt blijft tot het onderwerp gebrekkige communicatie. De raad adviseert verweerder om in complexe zaken zoals deze, met veel klagers en verschillende vormen van financiering, alert te zijn en goed te luisteren naar wat de cliënt wil bereiken en zorgvuldig te beoordelen wat de alternatieven zijn. Door zijn te voortvarende en snelle handelen en door zijn onvoldoende communicatie en advisering lijkt verweerder klagers onderweg te hebben verloren. Dat heeft aan beide kanten tot veel onvrede geleid met correspondentie met een te indringende toonzetting van verweerder als gevolg.
7.3 De raad ziet aanleiding om aan verweerder de maatregel van berisping op te leggen. Verweerder heeft de kernwaarde deskundigheid geschonden. De gegrond verklaarde klachtonderdelen raken aan de fundamentele verantwoordelijkheid van een advocaat om zijn cliënt goed te informeren en adviseren over de openstaande rechtsmiddelen. Verweerder heeft hierin op meerdere punten steken laten vallen.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. De gemachtigde van klagers geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van de gemachtigde van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
8.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan de gemachtigde van klagers. Zij geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
8.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klagers 1 tot en met 6 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d) en e);
- verklaart klagers 7 tot en met 13 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c) sub (i);
- verklaart de klachtonderdelen a) en c) sub (ii) van alle klagers gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) sub (i) van klagers 1 tot en met 6 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen d) en e) van klagers 7 tot en met 13 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan de gemachtigde van klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, E.J.C. de Jong, M. Lont, J.J. Molenaar, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2023.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 27 november 2023