ECLI:NL:TADRARL:2023:329 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-383/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:329 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-11-2023 |
Datum publicatie: | 20-12-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-383/AL/OV |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij wegens belangenverstrengeling als bedoeld in gedragsregel 15 lid 1 b. Verweerder heeft klager (een besloten vennootschap) in de afgelopen jaren bijgestaan in diverse zaken. Ook de kantoorgenoten van klaagster hebben klaagster in verschillende zaken bijgestaan. In 2018 is tussen klaagster en een van de aandeelhouders van klaagster een managementovereenkomst gesloten. Die aandeelhouder is ook bestuurder van klaagster. De managementovereenkomst is opgemaakt door het kantoor van verweerder in opdracht van klaagster. In 2022 ontstaat een geschil tussen de aandeelhouder en klaagster over de aanpak van de financiële problemen van klaagster. In dat geschil wendt de aandeelhouder zich tot verweerder. De aandeelhouder wordt door de aandeelhoudersvergadering van klaagster als bestuurder ontslagen. Dan ontstaat een geschil tussen klaagster en de aandeelhouder/voormalig bestuurder over de betaling van de in de management overeengekomen managementfee. In dat geschil staat verweerder de aandeelhouder/voormalig bestuurder bij en wordt klaagster gedagvaard. In die gerechtelijke procedure gaat het niet alleen over nakoming van de afspraken in de managementovereenkomst, maar ook over de rechtsgeldigheid van de managementovereenkomst zelf. De raad is daarom van oordeel dat sprake is van schending van gedragsregel 15 lid 1 b. Verweerder stond klaagster en de aandeelhouder/bestuurder bij ten tijde van de totstandkoming van de managementovereenkomst, terwijl hij nu enkel de aandeelhouder/voormalig bestuurder bijstaat in een procedure tegen klaagster over onder meer de rechtsgeldige totstandkoming van diezelfde managementovereenkomst. Daarmee is aan de voorwaarde van lid 3 onder a van de gedragsregel niet voldaan (niet dezelfde zaak), zodat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare schending van lid 1 sub b van de gedragsregel. Maatregel: waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden6 van 6 november
2023
in de zaak 23-383/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. [D G.]
over
verweerder
gemachtigde: mr. [S.]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 6 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2206933 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 oktober 2023. Daarbij
waren namens klaagster [L.] (algemeen directeur) en mr. [F.] aanwezig, bijgestaan
door gemachtigde mr. [D G.] en diens kantoorgenote mr. [M.]. Verweerder is verschenen
zonder gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, onder meer uit van de volgende feiten.
2.1 WRE Investments (WRE) is bestuurder en voor 30% aandeelhouder van klaagster. De
heer R. is bestuurder en aandeelhouder (ubo) van WRE. Verweerder staat WRE en de heer
R. al langere tijd bij. Vanaf 2018 is verweerder ook klaagster gaan bijstaan. Doorlopend
van 2018 tot in 2022 hebben verweerder en meerdere van zijn kantoorgenoten werkzaamheden
in diverse zaken gedeclareerd aan klaagster.
2.2 Tussen WRE en klaagster is op 21 december 2018 een managementovereenkomst gesloten.
Die managementovereenkomst is opgemaakt door het kantoor van verweerder in opdracht
van klaagster. De werkzaamheden met betrekking tot het opmaken van de managementovereenkomst
zijn door (het kantoor van) verweerder aan klaagster gedeclareerd.
2.3 In 2021 komt klaagster in financiële nood te verkeren. Tussen WRE en [V] AG (70%
aandeelhouder van klaagster) ontstaat een geschil over de wijze waarop de financiële
problemen van klaagster moeten worden opgelost.
2.4 Klaagster laat zich in deze adviseren door mr. F., advocaat te [plaats], over
een reddingsplan waarin [V] AG een belangrijke rol vervult.
2.5 Verweerder laat mr. F. via een e-mail van 11 mei 2022 weten dat alle communicatie
met klaagster via hem dient te lopen en dat mr. F. een reactie namens klaagster via
verweerder zal ontvangen.
2.6 In 2022 ontstaat een geschil tussen de heer R. (WRE) en klaagster over de aanpak
van de financiële problemen van klaagster. WRE heeft zich in dat geschil gewend tot
verweerder. Verweerder heeft per e-mail van 15 mei 2022 de financieel directeur van
klaagster bericht dat de heer R. (WRE) hem heeft gevraagd om hem (de heer R.) te ondersteunen
in de discussie met klaagster. Verweerder heeft in die hoedanigheid WRE geadviseerd
om het aanvragen van surseance van betaling van klaagster te overwegen. Op 30 juni
2022 wordt WRE als bestuurder van klaagster door de algemene vergadering van aandeelhouders
van klaagster ontslagen en wordt de managementovereenkomst opgezegd. Vervolgens ontstaat
een dispuut tussen WRE en klaagster over onder meer de betaling van de in de managementovereenkomst
opgenomen managementfee. In dat dispuut staat verweerder WRE bij en op 5 oktober 2022
heeft verweerder namens WRE klaagster en [V] AG gedagvaard.
2.7 Op 10 februari 2023 dient klaagster bij de deken een klacht in over verweerder
wegens belangenverstrengeling.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich ondanks een belangenverstrengeling
niet terug te trekken als advocaat van WRE. Daarmee heeft verweerder gedragsregel
15 lid 1 b overtreden.
3.2 Ter zitting is de klacht namens klaagster nog nader toegelicht als volgt. Verweerder
en zijn kantoorgenoten zijn sinds 2018 de huisadvocaten van klaagster, zoals ook blijkt
uit de door klaagster overgelegde declaraties die (het kantoor van) verweerder gedurende
een aantal jaren aan klaagster heeft gezonden. Klaagster is ontdaan en geschokt dat
haar eigen huisadvocaat zich tegen haar heeft gekeerd en beslagen heeft gelegd op
haar bankrekeningen, nota bene vlak voor het moment dat de salarisbetalingen zouden
plaatsvinden. Aan geen van de in het derde lid van gedragsregel 15 genoemde en cumulatief
vereiste uitzonderingen is voldaan. Verweerder had zich, zoals klaagster verweerder
ook heeft verzocht, uit de kwestie tussen WRE en klaagster moeten terugtrekken als
advocaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Volgens verweerder is aan alle drie de voorwaarden voldaan uit het derde lid van
gedragsregel 15. Het betreft niet dezelfde zaak, nu de thans lopende procedure gaat
over de managementfee en de in de managementovereenkomst opgenomen ‘golden parachute’. In de discussie over de managementfee is verweerder niet als advocaat van klaagster
opgetreden. Dat de managementovereenkomst in 2018 is opgesteld door het kantoor van
verweerder wil niet zeggen dat de belangen die een rol spelen in de thans lopende
procedure dezelfde zaak betreffen. Doorgaans wordt een managementovereenkomst voor
rekening van de opdrachtgever (de vennootschap) opgesteld, maar dit brengt niet mee
dat deze overeenkomst uitsluitend in het belang van de vennootschap is opgesteld.
In casu hadden zowel klaagster als de heer R. (de raad leest: WRE) baat bij duidelijke
schriftelijke afspraken over hun opdrachtrelatie. Klaagster heeft ook geen antwoord
gegeven op de vraag om welke vertrouwelijke informatie het zou gaan en verder heeft
klaagster ook niet concreet aangegeven waarom nou precies sprake zou zijn van belangenverstrengeling
en welke redelijke bezwaren zij heeft.
5 BEOORDELING
5.1 Klaagster en verweerder zijn het erover eens dat de klacht beoordeeld dient te
worden aan de hand van de in gedragsregel 15 opgenomen normen. Die gedragsregel houdt
kort gezegd in dat het de advocaat niet is toegestaan tegen een cliënt of voormalige
cliënt op te treden. Deze regel is een uitvloeisel van de kernwaarden partijdigheid
en vertrouwelijkheid.
5.2 De regel kent een aantal uitzonderingen in welke gevallen het de advocaat wel
is toegestaan tegen een cliënt of voormalige cliënt op te treden. In het derde lid
van de gedragsregel staan drie voorwaarden vermeld aan elk waarvan dient te zijn voldaan:
a. de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten
aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de
advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk;
b. de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige
of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige
of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling
van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en
c. niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande
cliënt.
5.3 Niet in geschil is dat klaagster een cliënt is (geweest) van verweerder. Niet
alleen verweerder is voor klaagster opgetreden, ook kantoorgenoten van verweerder
hebben zaken gedaan voor klaagster. Dit blijkt onder meer uit de vele zich in het
klachtdossier bevindende declaraties met urenspecificaties die door het kantoor van
verweerder aan klaagster zijn gezonden. De declaraties bestrijken een periode van
november 2018 tot januari 2022 en betreffen werkzaamheden van verweerder en diverse
kantoorgenoten van hem.
5.4 De procedure in kwestie, waar ook de klacht op ziet, betreft de tussen klaagster
en WRE gesloten managementovereenkomst. Uit de zich in het klachtdossier bevindende
door WRE uitgebrachte dagvaarding van 5 oktober 2022 blijkt dat WRE nakoming vordert
van de in de managementovereenkomst opgenomen bepalingen inzake de managementfee.
Uit de zich eveneens in het klachtdossier bevinden conclusie van antwoord tevens conclusie
van eis in reconventie (roldatum 1 februari 2023) volgt dat het geschil ook gaat over
de nietigheid dan wel de vernietiging van het besluit tot het aangaan van de managementovereenkomst,
dan wel (subsidiair) over (gedeeltelijke) vernietiging van de managementovereenkomst
wegens misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming daarvan.
5.5 Bij de beoordeling van de vorderingen ten aanzien van de vernietiging van het
bestuursbesluit tot het aangaan van de managementovereenkomst dan wel vernietiging
van de managementovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden, zal door de rechter
moeten worden teruggekeken in de tijd. Gekeken dient te worden naar het moment dat
het bestuursbesluit en/of de managementovereenkomst tot stand kwam(en). Bij die totstandkoming(en)
was verweerder betrokken. Verweerder adviseerde in die tijd zowel klaagster over de
managementovereenkomst (zie bijvoorbeeld de declaraties D112230 in het klachtdossier)
als WRE en de heer R. De heer R. trad in die tijd op als aandeelhouder en bestuurder
van WRE, welke vennootschap op haar beurt weer optrad als aandeelhouder en bestuurder
van klaagster. De nu lopende procedure gaat onder meer over de geldigheid van de managementovereenkomst
en dus niet enkel om nakoming van (financiële) afspraken uit de managementovereenkomst,
zoals verweerder heeft aangevoerd. Hoewel de casus complex is, is het voor de raad
in deze overduidelijk dat het hier om dezelfde zaak gaat als bedoeld in gedragsregel
15 lid 3 onder a, althans dat deze daarmee dusdanig sterk is verweven dat deze daaronder
moet worden geschaard. Immers, bij de totstandkoming van de managementovereenkomst
werden klaagster en WRE bijgestaan door verweerder en bij de procedure tussen klaagster
en WRE over onder meer de geldigheid van (de totstandkoming van) juist diezelfde overeenkomst
treedt verweerder (uitsluitend) op voor WRE.
5.6 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet voldaan is aan de voorwaarde
als vermeld in gedragsregel 15 lid 3 onder a. Nu aan elk van de drie voorwaarden uit
lid 3 moet zijn voldaan en dat reeds bij de eerste voorwaarde, sub a, spaak loopt,
kan een beoordeling van de twee andere voorwaarden achterwege blijven. Verweerder
kan zich, reeds vanwege het niet voldoen aan de voorwaarde sub a, niet beroepen op
de uitzondering van lid 3. Dat betekent dat de hoofdregel van het verbod geldt. Verweerder
heeft met zijn handelen lid 1 sub b van de gedragsregel geschonden en daarmee tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld.
6 MAATREGEL
6.1 Nu verweerder voormelde gedragsregel heeft geschonden, die raakt aan de kernwaarden
partijdigheid en vertrouwelijkheid, zal de raad een maatregel opleggen.
6.2 Mede gelet op het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft is naar
het oordeel van de raad in deze de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten (van de vertegenwoordiger) van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 23-383/AL/OV.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden 6 november 2023