ECLI:NL:TADRARL:2023:323 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-480/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:323
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 20-12-2023
Zaaknummer(s): 23-480/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klacht is deels kennelijk niet-ontvankelijk omdat er al eerder op de klacht is beslist door de tuchtrechter. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 oktober 2023
in de zaak 23-480/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 14 juli 2023 met kenmerk K 22/159, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De vennootschap van klaagster is een voormalig cliënte van verweerder. De werkzaamheden van verweerder voor klaagster vonden plaats in de periode vanaf april 2007 tot en met november 2011.
1.2 Verweerder heeft [K H] B.V. als koper geadviseerd en bijgestaan bij de koop van alle aandelen in [E W] Buro voor Training en Coaching B.V. De werkzaamheden van verweerder zijn op 11 november 2011 beëindigd wegens een vertrouwensbreuk tussen klaagster en verweerder.
1.3 Vanaf november 2019 staat verweerder de ex-partner van klaagster bij in een procedure waarin klaagster de wederpartij is. De procedure betreft een geschil met klaagster over de uitleg van een vaststellingovereenkomst.
1.4 Bij e-mails van 10 en 18 december 2019 heeft klaagster bij de deken van het arrondissement Gelderland een klacht ingediend tegen verweerder. In die klachtprocedure met nummer 20-654/AL/GLD heeft de Raad van Discipline bij beslissing van 26 juli 2021 geoordeeld dat verweerder in strijd met gedragsregel 15 heeft gehandeld door de ex-partner van klaagster bij te staan in de procedure. Klaagster en verweerder zijn beiden in beroep gegaan tegen de beslissing van de Raad van Discipline. Bij beslissing van 1 april 2022 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de Raad van Discipline van 26 juli 2021 (deels) vernietigd en de klachten van klaagster alsnog ongegrond verklaard.
1.5 Bij webformulier van 16 december 2021 heeft klaagster opnieuw een klacht ingediend tegen verweerder. In die klachtprocedure met nummer 22-575/AL/GLD is bij voorzittersbeslissing van 12 september 2022 deze klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Tegen de voorzittersbeslissing is klaagster in verzet gegaan. De raad heeft bij beslissing van 17 juli 2023 het verzet ongegrond verklaard. 
1.6 In de civiele procedure tussen klaagster en haar ex-partner heeft op 18 augustus 2022 een zitting plaatsgevonden en is op 27 september 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eindarrest gewezen.
1.7 6 december 2022 heeft klaagster bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met gedragsregel 15 te handelen;
b) mijn ex-partner erop aan te sturen om mij e-mails te sturen;
c) in strijd met gedragsregel 8 te handelen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster stelt dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling als bedoeld in gedragsregel 15. Uit de klachtformulier en de bijlagen volgt niet duidelijk op welk handelen van verweerder hiermee wordt gedoeld.
4.2 Voor zover klaagster klaagt over de bijstand van verweerder aan klaagsters ex-partner in procedures tegen klaagster, overweegt de voorzitter als volgt. In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. De voorzitter constateert dat de tuchtrechter in de twee hierboven genoemde klachtprocedures eerder (onherroepelijk) een beslissing over ditzelfde handelen van verweerder heeft genomen. Dat betekent dat dit onderdeel van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.3 Voor zover klaagster stelt dat er sprake is van belangenverstrengeling omdat er sprake zou zijn van een relatie tussen verweerder en mr. [Van der W], de voorzitter van de kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden die de beslissing van 22 september 2022 heeft gewezen, is de voorzitter van oordeel dat dat verwijt niet is onderbouwd en door verweerder is betwist. Ook op grond van de stukken in het klachtdossier is deze gestelde belangenverstrengeling op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Dat betekent dat dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.
 
Klachtonderdeel b)

4.4 Klaagster stelt in dit klachtonderdeel dat zij van haar ex-partner (de cliënt van verweerder) vervelende e-mails heeft ontvangen. Volgens klaagster heeft verweerder het sturen van deze e-mail geïnitieerd, althans hij heeft zijn cliënt niet tegengehouden om deze e-mails te sturen. Verweerders betrokkenheid bij het opstellen en/of sturen van deze e-mails blijkt uit het feit dat deze zijn ondertekend met ‘hoogachtend’, wat haar ex-partner nooit zijn doen, aldus klaagster. De voorzitter is van oordeel dat deze enkele onderbouwing onvoldoende is om vast te stellen dat verweerder iets met de door klaagster genoemde e-mails te maken heeft, of dat hij gehouden was om zijn cliënt tegen te houden. Nu verweerder enige betrokkenheid bij deze e-mails bovendien heeft betwist en er verder geen stukken voorhanden zijn die klaagster lezing hierover kunnen bevestigen, is de voorzitter van oordeel dat dit verwijt niet vast is komen te staan. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
 
Klachtonderdeel c)

4.5 Ook over dit handelen van verweerder, te weten het melden van onwaarheden en plegen van meineed in de procedures waarin verweerder de ex-partner van klaagster heeft bijgestaan, heeft klaagster eerder geklaagd en de tuchtrechter heeft op die klacht - in de procedure met nummer 22-275/AL/GLD - ook (onherroepelijk) een beslissing genomen. Omdat klaagster geen feiten of omstandigheden aan dit herhaalde verwijt ten grondslag heeft gelegd die bij de eerdere klacht niet bekend waren of konden zijn, zal ook dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a) deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond;
- Klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond;
- Klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.

Griffier                                                                                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 23 oktober 2023