ECLI:NL:TADRARL:2023:318 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-213/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:318 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-11-2023 |
Datum publicatie: | 11-12-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-213/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat. Het verwijt dat verweerder de proceskosten niet in de onderhandelingen tijdens schorsing van de zitting heeft betrokken, is tegenover de met stukken onderbouwde betwisting door verweerder, niet komen vast te staan. Het tegendeel volgt ook uit de e-mails van klager aan verweerder van 16 juli 2019, 15 en 21 oktober 2019 waarin klager erkent dat verweerder herhaaldelijk met hem tijdens de schorsingen heeft gesproken over de gevolgen van een schikking tegen finale kwijting met de wederpartij en dat het gevolg daarvan was dat zijn (advocaat)kosten voor eigen rekening zouden blijven. Van ondermaats werk is de raad uit de stukken niets gebleken. Daarnaast verplicht geen (rechts)regel een advocaat om een nieuwe zaak aan te nemen als deze niet haalbaar lijkt. Verweerder mocht dat dan ook weigeren. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwardenvan 6 november
2023
in de zaak 23-213/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 en 4 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1748024 HH/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 september 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is 40 jaar werkzaam geweest bij de politie als forensisch deskundige/executief
politie inspecteur. Als gevolg van de werkzaamheden is klager ziek geworden. In 2010
is klager op basis van PTSS door de korpschef eervol ontslagen. Klager heeft dit ontslag
in een procedure zonder succes aangevochten.
2.2 In 2012 heeft de minister PTSS erkend als beroepsziekte, waardoor gedupeerden
recht hebben gekregen op schadevergoeding.
2.3 Bij besluit van de korpschef van 18 juni 2015 is aan klager een schadevergoeding
toegekend.
2.4 In 2016 en 2017 heeft een procedure plaatsgevonden bij de bestuursrechter in de
rechtbank Limburg, locatie Roermond. Klager is toen bijgestaan door een andere advocaat
dan verweerder.
2.5 Op 9 juni 2017 heeft klager hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
In het beroepschrift is vermeld dat klager verzoekt om toekenning van een volledige
vergoeding van de door hem gemaakte juridische kosten. De mediation tijdens deze procedure
is niet gelukt. Daarna heeft klager zich tot verweerder gewend voor bijstand.
2.6 Op 8 juni 2018 heeft een overleg met klager plaatsgevonden op het kantoor van
verweerder. Verweerder heeft de aan hem verstrekte opdracht in zijn brief van 19 juni
2018 aan klager bevestigd.
2.7 In augustus en september 2018 hebben overleggen plaatsgevonden met de korpschef.
Deze overleggen hebben niet geleid tot een minnelijke regeling.
2.8 Verweerder heeft in zijn brief van 24 september 2018 namens klager aan de Centrale
Raad van Beroep gemeld dat het mediationtraject niet is geslaagd. Ook heeft verweerder
in die brief de gronden van het beroep nader gemotiveerd en verzocht om de wederpartij
te veroordelen in de kosten van de procedures van klager. Op 22 oktober 2018 heeft
de korpschef een verweerschrift ingediend. Daarin is onder meer verweer gevoerd tegen
het verzoek van klager tot vergoeding van de door hem gemaakte juridische kosten.
2.9 Op 11 juli 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de Centrale
Raad van Beroep. Klager en zijn zoon en verweerder waren daarbij aanwezig. Ter gelegenheid
van deze mondelinge behandeling is, na herhaalde schorsing, tussen partijen een minnelijke
regeling tegen finale kwijting tot stand gekomen. De tussen partijen gemaakte afspraak
is door de Centrale Raad van Beroep vastgelegd in een proces-verbaal.
2.10 In zijn e-mail van 12 juli 2019 heeft verweerder aan klager geschreven:
Hebt u de zitting al een beetje kunnen laten bezinken?
Allereerst wil ik u nogmaals feliciteren met het bereikte resultaat. Uw juridische strijd heeft zijn vruchten afgeworpen. Tegelijkertijd hoop ik dat u dit boek nu kunt gaan afsluiten en met een 'goed' gevoel daarover verder kunt gaan met uw leven.
De door partijen overeengekomen regeling is - zoals u weet - vastgelegd in het proces verbaal en door beide partijen ondertekend. Het proces verbaal heb ik bijgevoegd en kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud. Kort en goed komt het erop neer dat aan u een aanvullende smartengeldvergoeding ex. artikel 54a van het Barp van ruim € 81.000,00 netto wordt betaald. De vergoeding wordt rechtstreeks en uiterlijk op het door u opgegeven bankrekeningnummer gestort.
Wilt u mij op de hoogte houden van de ontvangst van het bedrag. Na ontvangst van het bedrag zal ik mijn werkzaamheden definitief beëindigen en zal ik uw dossier gaan archiveren.
Dezelfde dag heeft klager daarop onder meer als volgt gereageerd:
je hebt helemaal gelijk, ik moest dit hoofdstuk gaan afsluiten. Het "goede gevoel"
begint te "dagen" ..
De "fout" die ik zelf gemaakt heb is dat ik het B.I.% door Cunningham Lindsey niet
heb laten vaststellen. Hierdoor kon CL niet tot een berekening v.h. percentage a.o.
komen --en moest dit door C.L. worden ingeschat. (…)
Stom dus.. Helaas voor mij, had ik toen nog geen overleg met jou hierin kunnen voeren. (…)
Ik ben dus blij met het behaalde resultaat. In feite komt het er op neer dat ik in
totaal 131.000 aan smartengeld krijg uitgekeerd. De wijze hoe je mij juridisch "bij
de les " hield verdient groot respect.
Dank je wel. (…)
2.11 Op 16 juli 2019 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
Mijn juridische strijd is nog niet helemaal ten einde/ het boek is nog niet gesloten .. Waarom?? zult u zeggen,-we hebben toch een regeling getroffen die in proces verbaal is vastgelegd ... Klopt..
Waar we echter wel over gesproken hebben doch wat niet is "afgeprocedeerd"- zijn de proceskosten/specifiek de advocaatkosten.
U zei herhaaldelijk tegen mij dat die voor mijn eigen rekening komen.. Nou daar ben
ik het niet mee eens .. Waarom?/
Dit alles heeft te maken met de gevoerde procesgang(CRvB) en het Besluit schadevergoeding
54a Barp./05-03-2015. (…)
Ik verzoek u dus, als mijn advocaat en zaakvoerder, gelet op de stellingname van de korpschef (zie Besluit schadevergoeding (…),- de advocaatkosten van mr. [S] en van uw kantoor (zie nota) met een begeleidend schrijven in te dienen en te vorderen bij de Korpschef van politie.
2.12 Klager heeft in zijn e-mails van 18 en 22 juli 2019 aan de korpschef verzocht
om zijn kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Dat verzoek heeft de korpschef bij
besluit van 26 augustus 2019 de korpschef afgewezen onder verwijzing naar de minnelijke
regeling van 11 juli 2019 en de daarin overeengekomen finale kwijting.
2.13 Klager heeft verweerder daarna verzocht om een bestuursrechtelijke procedure
op te starten tegen het besluit van de korpschef van 26 augustus 2019.
2.14 Verweerder heeft in zijn e mail van 14 oktober 2019 aan klager uitgelegd dat
hij die werkzaamheden niet voor klager wil doen. Ook heeft hij daarin geschreven:
Zoals ook besproken in ons telefonisch onderhoud van 8 oktober 2019 ben ik van mening dat de vergoeding kosten rechtsbijstand valt onder de finale kwijting die partijen elkaar hebben verleend als onderdeel van de op 11 juli 2019 bereikte schikking. Tijdens de mondelinge behandeling van uw hoger beroep op 11 juli 2019 heb ik gedurende de schorsingen ook uitgebreid stil gestaan bij de door u gemaakte binnengerechtelijke kosten (proceskosten).
Ik heb u toen uitgelegd dat onderscheid gemaakt moet worden tussen buitengerechtelijke kosten en binnengerechtelijke kosten. De buitengerechtelijke kosten zijn zoals het woord ook zegt alle kosten die zijn gemaakt zolang er niet wordt geprocedeerd. Op grond van artikel 6:96 BW moeten deze kosten door de aansprakelijke partij worden vergoed met dien verstande dat ze wel redelijk moeten zijn. Vastgesteld kan worden dat de politie deze kosten ook heeft betaald. (…)
Gelet op het bovenstaande heb ik tijdens ons onderhoud ook medegedeeld dat ik u geen rechtsbijstand wil verlenen in een eventuele procedure tegen de korpschef betreffende de vraag of de finale kwijting ook ziet op de advocaatkosten. In mijn optiek vallen de advocaatkosten wel degelijk onder de overeengekomen finale kwijting. Zo dat niet het geval dan ben ik van mening dat u nog steeds geen aanspraak hebt op een volledige vergoeding aangezien sprake is van binnengerechtelijke kosten en dus het eerder besproken puntensysteem van toepassing is. (…)
2.15 Klager heeft daarop gereageerd in zijn e-mail van 15 oktober 2019 en, voor zover relevant voor deze procedure, daarin aan verweerder geschreven:
U heeft op de gang uitgelegd dat ik op grond van dit forfaitaire stelsel geen daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten in bezwaar en hoger beroep kon vorderen. De pro forma beroepsgrond van mr. [S] en het verweerschrift van verweerder is echter niet ter sprake gekomen. (…)
Tijdens de schorsing hebt u mij inderdaad bij herhaling uitgelegd dat ik geen advocaatkosten vergoed kreeg. lk was toen echter juridisch en inhoudelijk niet op de hoogte van de juridische betekenis van het pro forma beroepsschrift van mr. [S] en de reactie van verweerder hierop (verweerschrift). Daar kwam ik pas achter toen ik het verweerschrift van mr. van der [E] nog eens goed doorlas, om "na te lezen" waarop de korpschef zijn Besluit ingevolge art. 8:4 Awb juridisch gebaseerd had.
Vraag is :Waarom heeft u als mijn advocaat de stellingname van verweerder in het verweerschrift niet ter discussie gesteld en de "uitzondering" zie pro forma beroepsschrift mr. [S] en Besluit KNP15000337 bij de CRvB omschreven en benoemd. Dit is toch een bijzonder geval? Waarom heeft de CRvB het pro formaverzoekschrift van mr. [S] niet bij de discussie in aanloop naar de schikking betrokken? Uw stellingname staat haaks op de stellingname van mr. [S]. Dat is de nml .reden dat er geen uitzonderingen/finale kwijting met de Raad zijn overeengekomen (art. 8:88Awb ). (…)
2.16 In zijn e-mail van 21 oktober 2019 heeft klager aan verweerder uitgebreid toegelicht waarom hij het niet eens is met diens interpretatie van finale kwijting. Verder heeft klager hierin geschreven:
Tijdens de schorsing hebt u mij inderdaad bij herhaling uitgelegd dat ik geen advocaatkosten vergoed kreeg. Ik was toen echter juridisch en inhoudelijk niet op de hoogte van de juridische betekenis van het pro forma beroepsschrift van mr. [S] en de reactie van verweerder hierop (verweerschrift). Daar kwam ik pas achter toen ik het verweerschrift van mr. van der [E] nog eens goed doorlas.om "na te lezen" waarop de korpschef zijn Besluit JZ2019/131, ingevolge art. 8:4 Awb juridisch gebaseerd had. Ik had bij de Korpschef na de zittingsdatum een verzoek ingediend om de advocaatkosten te vergoeden. De Korpschef beriep zich echter op de "finale kwijting" om deze kosten niet te vergoeden. Dit is geheel tegen de gemaakte afspraak van het Besluit KNP15000337.
Vraag is: Waarom heeft u als mijn advocaat de stellingname van verweerder in het verweerschrift niet ter discussie gesteld en de "uitzondering" zie pro forma beroepsschrift aan de CRvB van mr. [S] bij de CRvB niet omschreven en benoemd. Dit is toch een bijzonder geval? Waarom heeft de CRvB het pro formaverzoekschrift van mr. [S] niet bij de discussie in aanloop naar de schikking betrokken? Uw stellingname dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen staat haaks op de stellingname van mr. [S].
2.17 Klager heeft verweerder op 3 september 2021 aansprakelijk gesteld vanwege de vermeende beroepsfout. Ook heeft klager zich intern bij het kantoor van verweerder beklaagd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
a) de proceskosten niet in de onderhandelingen te betrekken;
b) klager niet langer te willen bijstaan;
c) zijn werk niet goed te doen, onder andere door een onderzoeksresultaat niet te
controleren en een pro forma beroepschrift te negeren.
3.2 Klager heeft tijdens de zitting een schikking getroffen met de wederpartij. Tijdens
de onderhandelingen op de gang heeft verweerder hem herhaaldelijk verteld dat klager
tegen finale kwijting zou schikken, maar klager heeft toen niet begrepen wat dat voor
hem betekende. Daar is klager pas na de zitting achter gekomen. De wederpartij heeft
daarna geweigerd om zijn werkelijke proceskosten alsnog aan hem te vergoeden met verwijzing
naar de finale kwijting in de schikking. Verweerder heeft daarna geweigerd om beroep
in te stellen tegen dat onrechtmatige besluit van de wederpartij. Volgens klager heeft
verweerder het begrip ‘finale kwijting’ verkeerd uitgelegd.
3.3 Verweerder heeft volgens klager ondermaats werk geleverd. Verweerder heeft de
Centrale Raad van Beroep niet in kennis gesteld van de inhoud van het pro forma beroepschrift,
waarin de werkelijke proceskosten door klager waren gevorderd. Verweerder heeft ook
niets gedaan met de daarover door de wederpartij gedane toezeggingen aan klager en
evenmin de door de wederpartij gehanteerde berekeningsmethode voor smartengeld gecontroleerd.
Ook heeft verweerder een verkeerde interpretatie aan de mediation gegeven. Verweerder
heeft de rechter dan ook onvoldoende op de hoogte gesteld van voor klager zeer relevante
feiten. Dat heeft (financiële) gevolgen gehad voor de behandeling van zijn zaak en
het uiteindelijk afgesproken schikkingsbedrag.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Volgens verweerder was een onderdeel van de schikking dat klager zijn beroep tegen
de Korpschef zou intrekken en dat partijen ieder hun eigen proceskosten zouden dragen.
Daartegenover stond dat klager, zonder enig nader onderzoek, een aanvullende vergoeding
op zijn smartengeld van ruim € 81.000,- ontving. Daarmee kwam zijn totaal aan smartengeld
volgens verweerder op bijna € 120.000,-.
4.3 Tijdens de onderhandelingen op de gang heeft hij klager, in bijzijn van zijn zoon,
uitgebreid geïnformeerd over de gevolgen van de schikking. Volgens verweerder is hij
ingegaan op de systematiek van de proceskosten, het forfaitaire vergoedingsstelsel
en de mogelijkheid dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden daarvan kan worden
afgeweken. Klager heeft tijdens de bespreking gedurende de schorsing van de zitting
verklaard de gevolgen van de schikking tegen finale kwijting te begrijpen en te overzien.
Dat klager toen goed begreep dat de door hem gemaakte advocaatkosten niet vergoed
zouden worden als onderdeel van de schikking volgt volgens verweerder uit de van klager
ná de zitting ontvangen e-mails en brieven van 15 en 21 oktober 2019.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerder stelt dat het verzoek van klager was om, nadat de schikking met de
korpschef was getroffen, alsnog een nieuwe procedure op te starten tegen de korpschef.
Hij heeft meermaals telefonisch overleg gevoerd met klager en getracht uit te leggen
dat het opstarten van een nieuwe procedure over de proceskosten zinloos was ofwel
juridisch niet haalbaar omdat daarover een schikking was bereikt. Daarom heeft hij
geweigerd om die zaak van klager aan te nemen. Die keuze stond hem ook vrij omdat
van een advocaat niet kan worden verwacht zaken aan te nemen die hij kansloos acht.
Klager is daardoor niet in zijn belangen geschaad. Bij de bestuursrechter kon hij
immers zijn eigen belangen behartigen.
Klachtonderdeel c)
4.5 Verweerder betwist dat hij bepaalde onderzoeksresultaten of andere relevante aspecten
heeft genegeerd en dat hij zijn werk niet goed heeft gedaan.
4.6 Dat hij in de visie van klager bepaalde feiten, documenten of visies niet (voldoende)
heeft betrokken in de procedure betekent niet dat verweerder daarvan geen wetenschap
had. Verweerder stelt dan ook dat hij zeker op de hoogte was van de inhoud van het
(pro forma) hoger beroepschrift en andere kwesties die met de zaak verband hielden.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen
als bedoeld in artikel 46 Aw hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter
mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover
wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met
de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen
te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan
de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld
en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen
de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen,
schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.2 Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Aw omschreven normen, waaronder
ook de kernwaarden die in artikel 10a Aw zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet
gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel
46 Aw genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter
per geval beoordeeld.
5.3 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdelen a) en c); kwaliteit van de werkzaamheden
5.4 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de belangen van klager op zorgvuldige
wijze behartigd. De raad overweegt daarover als volgt.
5.5 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat hij op zijn urenstaat
voor de zitting bij de Centrale Raad voor Beroep vijf uur had genoteerd. Aan partijen
is zeer ruim de tijd gegeven om te onderhandelen over een mogelijke schikking en die
tijd is ook benut. De raad is uit de verklaringen van partijen gebleken dat de zoon
van klager bij de onderhandelingen aanwezig is geweest. Volgens verweerder heeft hij
klager ook de keuze gegeven om zo nodig pas na de zitting op het schikkingsvoorstel
te reageren, zodat hij niet onder tijdsdruk hoefde te beslissen. Volgens verweerder
wilde klager van de emotionele zaak af door tijdens de zitting met de politie te schikken.
Klager heeft dat ter zitting ook zo bevestigd. Hieruit leidt de raad af dat verweerder
voldoende oog heeft gehad voor de belangen van klager tijdens de schikkingsonderhandelingen
en klager daarin voldoende heeft begeleid.
5.6 Klager heeft nog aangevoerd dat hij pas na de schikking heeft begrepen wat ‘finale kwijting’ betekende en dat verweerder dat in zijn uitzonderlijke zaak verkeerd heeft geïnterpreteerd
en hem daarover onjuist heeft geadviseerd. Volgens klager had dat tot een andere,
voor hem betere uitkomst van zijn zaak kunnen leiden. De raad volgt klager niet in
deze speculatie. Verweerder heeft het begrip ‘finale kwijting’ uitgelegd, evenals dat de door klager in zijn pro forma beroepschrift gevraagde vergoeding
van zijn werkelijke proceskosten op grond van vaste rechtspraak slechts in zeer uitzonderlijke
gevallen wordt toegewezen en dat dat in het geval van klager niet zou gebeuren. Klager
heeft op zijn beurt niet concreet onderbouwd waarom dat in zijn optiek onjuist is
geweest.
5.7 De juistheid van het verwijt van klager, dat verweerder de proceskosten niet in
de onderhandelingen heeft betrokken, is dan ook tegenover de met stukken onderbouwde
betwisting door verweerder, niet komen vast te staan. Het tegendeel volgt ook uit
de e-mails van klager aan verweerder van 16 juli 2019, 15 en 21 oktober 2019 waarin
klager erkent dat verweerder herhaaldelijk met hem tijdens de schorsingen heeft gesproken
over de gevolgen van een schikking met de wederpartij waarbij zijn (advocaat)kosten
voor eigen rekening zouden blijven.
5.8 Dat verweerder op enigerlei andere wijze ondermaats werk heeft geleverd, zoals
klager hem verder verwijt, kan de raad op basis van de stukken niet vaststellen. Verweerder
heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. De standpunten van partijen staan dan
ook lijnrecht tegenover elkaar. Het is echter niet aan de tuchtrechter om een zaak
inhoudelijk te beoordelen. Dat is voorbehouden aan de betreffende rechterlijke instantie.
5.9 Op grond van het voorgaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerder heeft
gehandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager zoals van een redelijk bekwame
en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden
in de zin van artikel 46 Aw. De raad zal de klachtonderdelen a) en c) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b); verlenen van bijstand
5.10 Verweerder heeft in zijn e-mails van 16 juli 2019 en 14 oktober 2019 in heldere bewoordingen aan klager uitgelegd dat hij de zaak tegen de korpschef als gesloten beschouwde na de getroffen schikking en dat hij geen procedure meer wilde voeren, zoals door klager was verzocht. Nu geen (rechts)regel een advocaat verplicht om een zaak aan te nemen als deze niet haalbaar lijkt, kan verweerder hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. De raad zal klachtonderdeel b) ook ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, E.J.C. de
Jong, M. Lont, J.J. Molenaar, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier
en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 6 november 2023