ECLI:NL:TADRARL:2023:314 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-589/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:314 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-10-2023 |
Datum publicatie: | 04-12-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-589/AL/GLD |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 oktober 2023
in de zaak 23-589/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager 1
klaagster 2
klaagster 3
hierna gezamenlijk: klagers
gemachtigde: [V.]
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 24 augustus 2023 met kenmerk K 23/14 en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klagers hebben in het verleden samengewerkt met de heer [D] (hierna: [D]) en gezamenlijk
diverse onroerend goed projecten ontwikkeld. Op enig moment is er een geschil ontstaan
tussen klagers en [D].
1.2 In juli 2008 hebben All Technology Investment Group N.V. (hierna: ATI) en klaagster
3. een investeringsovereenkomst gesloten (hierna: de investeringsovereenkomst). [D]
was de bestuurder van ATI. Partijen waren onder andere overeengekomen dat ATI een
race-simulator zou ontwikkelen en op de markt zou brengen. Klaagster 3. zou ten behoeve
daarvan € 3.000.000,- als lening verstrekken aan ATI. Klaagster 3. heeft ongeveer
€ 1.300.000,- verstrekt aan ATI ter uitvoering van de investeringsovereenkomst.
1.3 Klagers hebben zich op enig moment op het standpunt gesteld dat er sprake is van
bedrog door ATI. Het door klaagster 3. geïnvesteerde geld zou door ATI in eigen zak
gestoken zijn en voor eigen gewin of genot zijn opgemaakt. Klagers hebben hierover
meerdere procedures gevoerd.
1.4 Verweerder en zijn voormalig kantoorgenoot hebben in 2012 voor ATI opgetreden
in een kort geding tegen klagers.
1.5 Verweerder en zijn voormalig kantoorgenoot zijn er op 9 maart 2012 door de advocaat
van klagers op gewezen dat er geen rechtsgeldige opdracht van ATI aan hen zou zijn
gegeven omdat de persoon die zich ten overstaan van verweerder en mr. [H] als bestuurder
van ATI heeft gepresenteerd, namelijk [D], is ontslagen als gedelegeerd bestuurder
van ATI.
1.6 Bij beslissing van 14 maart 2012 heeft de Rechtbank van Koophandel te [plaats]
op verzoek van [D] drie sekwesters aangesteld, teneinde te voorkomen dat de belangen
van ATI onherstelbaar zouden worden geschaad en om de bestuurskwestie te onderzoeken.
1.7 De sekwesters hebben na onderzoek geoordeeld dat het aandelenbezit van [D] te
goeder trouw en ondubbelzinnig is en dat [D] kan optreden als gedelegeerd bestuurder.
1.8 Bij brief van 24 november 2014 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend
tegen verweerder. De klacht van klagers is op 21 september 2015 bij de Raad van Discipline
Arnhem-Leeuwarden mondeling behandeld. In de pleitnota hebben klagers onder andere
het volgende opgenomen:
Deze advocaat heeft geld aangenomen dat afkomstig is uit een misdrijf (schuldheling), terwijl hij wist dat hij niet mocht optreden.”
1.9 Bij beslissing van 11 januari 2016 van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden zijn de klachten van klagers niet-ontvankelijk, dan wel ongegrond verklaard. In de beslissing is onder andere het volgende opgenomen:
3.2 Klagers zijn van oordeel dat zij zijn opgelicht door [D], als gevolg waarvan zij
een groot deel van hun vermogen zijn kwijtgeraakt. Verweerder is [D] daarbij behulpzaam
geweest, terwijl het verweerder of zijn kantoorgenoten niet vrijstond op te treden
voor de diverse betrokken (rechts)personen.”
1.10 Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 11 juli 2016 de beslissing van
de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd.
1.11 Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 1 december 2020 bepaald
dat klagers in beginsel hebben voldaan aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep
op bedrog ten aanzien van de investeringsovereenkomst en de investeringsovereenkomst
tussen klaagster 3. en ATI vernietigd. Het beroep in cassatie tegen de beslissing
van het gerechtshof van 1 december 2020 is door de Hoge Raad bij beslissing van 15
juli 2022 verworpen.
1.12 Op 27 januari 2023 heeft de gemachtigde van klagers de onderhavige klacht ingediend
tegen verweerder bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door geld aan te nemen dat
afkomstig is uit een misdrijf. Verweerder wist dat er een grote waarschijnlijkheid
was dat het geld waarmee [D] zijn declaraties heeft betaald, afkomstig was uit een
misdrijf.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter
niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van
drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde
in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat in artikel 46g lid
1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis
bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager. De
voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is
in zijn klacht.
4.2 Uit de stukken in het klachtdossier blijkt dat het handelen van verweerder waarover
wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden in 2012. Dat handelen van verweerder was toen
ook al bij klagers bekend. Dat blijkt (onder meer) uit de omstandigheid dat klagers
in 2014 dezelfde klacht over verweerder bij de raad hebben ingediend. De in artikel
46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is dus in 2012 aangevangen. De klacht
is echter pas op 17 januari 2023 door klager bij de deken ingediend en daarmee ruim
buiten de genoemde termijn van drie jaar. Bovendien heeft klager over datzelfde handelen
al een beslissing van de raad gekregen.
4.3 De arresten van het hof Den Bosch van 1 december 2020 en de Hoge Raad van 15 juli
2022 zijn geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen
zijn dat de klacht buiten de termijn in ingediend dan wel dat het om andere feiten
gaat. In die arresten is vastgesteld dat de overeenkomsten tussen klagers en ATI vernietigd
konden worden doordat er sprake was van bedrog. Overigens is daarmee niet vastgesteld
dat er sprake is van oplichting in strafrechtelijke zin. Door deze uitspraken is het
handelen van verweerder waarover door klagers wordt geklaagd - en in het bijzonder
de periode waarin dat handelen zou hebben plaatsgevonden – niet anders geworden.
4.4 Op grond van het voorgaande is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a
Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt
de voorzitter dus niet meer toe.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a
Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 23 oktober 2023