ECLI:NL:TADRARL:2023:312 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-560/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:312 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-10-2023 |
Datum publicatie: | 04-12-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-560/AL/MN |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klager is kennelijk niet-ontvankelijk wegens schending van het ne bis in idem-beginsel. In klachtzaak 23-557 van klager tegen verweerder, waarin op dezelfde datum uitspraak is gedaan door de voorzitter, is al over de gelijkluidende klachten geoordeeld. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 oktober 2023
in de zaak 23-560/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 10 augustus 2023 met kenmerk Z 2198333 HH/SD, door de raad ontvangen op 15 augustus 2023, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is sinds 2021 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Op een zitting
van 11 januari 2022 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de
rechtbank) is klager in persoon verschenen, waarna de rechter hem heeft geïnformeerd
dat hij op een volgende zitting met een advocaat moet verschijnen.
1.2 Op 14 april 2022 heeft klager zich tot verweerder gewend en verzocht om hem bij
te staan in de echtscheidingsprocedure. Op 19 april 2022 heeft verweerder deze opdracht
aan klager bevestigd.
1.3 Op 19 april 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een toevoeging verstrekt
en deze op naam van verweerder gezet. De eigen bijdrage van klager is bepaald op €
315,-. Diezelfde dag heeft verweerder aan klager een declaratie voor de verschuldigde
griffierechten toegezonden voor een bedrag van (naar de voorzitter begrijpt:) € 85,99.
1.4 Op 3 mei 2022 heeft verweerder een concept verweerschrift, tevens houdende zelfstandig
verzoek, voor klager gemaakt.
1.5 Op 15 juli 2022 heeft verweerder aan klager een pro forma declaratie van € 2.807,81
(inclusief BTW) gemaild voor zijn werkzaamheden. In zijn begeleidende e mail heeft
verweerder aan klager geschreven:
(..) en ziet op het geval resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand er
na afloop van uw zaak toe leidt dat de te uwen behoeve verstrekte toevoeging wordt
ingetrokken (zoals met u besproken en schriftelijk aan u bevestigd).
De pro forma declaratie hoeft u op dit moment derhalve niet te voldoen nu deze er op dit moment slechts toe strekt u op de hoogte te houden omtrent de kosten tot en met 4 juli jl. ingeval van intrekking van de toevoeging. (…).
1.6 In zijn e-mail van 15 juli 2022, herhaald op 18 juli 2022, heeft klager aan verweerder
laten weten dat hij het niet eens is met de door hem ontvangen pro forma declaratie
en ook niet met de ontvangen urenspecificatie.
1.7 Op 18 juli 2022 heeft verweerder klager in een e-mail nogmaals geïnformeerd over
de mogelijkheid van intrekking achteraf van de toevoeging na een resultaatsbeoordeling.
Ook heeft hij klager uitgelegd dat de pro forma declaratie bedoeld is om klager over
het verloop van de kosten op de hoogte te houden als klager na intrekking alsnog voor
de werkzaamheden moet betalen. In die e-mail heeft verweerder aan klager gevraagd
om hem concreet aan te geven welke uren/werkzaamheden van de urenspecificatie niet
juist zijn. Verweerder heeft klager daarbij ook gewezen op het belang van onderling
vertrouwen voor een goede samenwerking.
1.8 In zijn e-mail van 25 juli 2022 heeft verweerder aan klager bericht dat hij niets
meer van klager heeft gehoord en heeft klager tot en met 26 juli 2022 de gelegenheid
gegeven om te laten weten of klager wil dat verweerder nog voor hem blijft optreden.
Bij uitblijven van een tijdige reactie heeft verweerder alvast aan klager gemeld dat
hij zich dan zal gaan onttrekken als advocaat in de echtscheidingsprocedure van klager.
Verweerder heeft klager met het oog op de zitting van 24 augustus 2022 geadviseerd
om op zoek te gaan naar een nieuwe advocaat.
1.9 Ook op 25 juli 2022 heeft klager aan verweerder gemaild dat hij het niet eens
is met het gedrag van verweerder en dat hij niet instemt met de door verweerder verzonnen
uren. Ook heeft klager aangekondigd dat hij een klacht over verweerder gaat indienen.
Daarop heeft verweerder diezelfde dag aan klager gemaild dat sprake is van een onherstelbaar
gebrek aan vertrouwen en dat hij zich daarom onttrekt als advocaat van klager. Verweerder
heeft klager daarin gemeld dat hij dus een andere advocaat moet zoeken.
1.10 Op 4 augustus 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 23-557/AL/MN. In deze klacht is
vandaag een voorzittersbeslissing uitgesproken.
1.11 Op 24 januari 2023 heeft klager bij de deken deze klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
a) met ‘geld chantage’ aan klager diverse negatieve gevolgen te bezorgen door zich op 25 juli 2022 als advocaat
te onttrekken terwijl op 24 augustus 2022 een zitting was gepland;
b) zich te gedragen als een sociaal advocaat, terwijl verweerder een commercieel advocaat
is waardoor hij de belangen van klager onvoldoende in acht heeft genomen door zich
te onttrekken en negatief over hem te spreken.
2.2 Volgens klager heeft hij als gevolg van dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen
door verweerder psychosomatische klachten gekregen. Hij wil daarvoor van verweerder
een schadevergoeding ontvangen van € 250.000,-.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b); ontvankelijkheid
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Deze klacht strandt op dat
beginsel.
4.2 Het beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een
gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast
verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht
die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht
van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat
moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen
dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke
omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten
grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren
en hem evenmin bekend konden zijn.
4.3 Klager heeft bij de onderbouwing van deze klacht dezelfde stukken overgelegd als
in klachtzaak 23-557/AL/MN. Naar het oordeel van de voorzitter zien de twee klachtonderdelen
van deze klacht op hetzelfde feitencomplex als die in die andere klachtzaak.
4.4 De voorzitter beslist vandaag in klachtzaak 23-557/AL/MN, zodat klager niet wordt
ontvangen in deze gelijkluidende klacht. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
door verweerder geen sprake is, komt de voorzitter niet meer toe aan een beoordeling
van het verzoek van klager om aan verweerder een schadevergoeding op te leggen, voor
zover dat al mogelijk is in het tuchtrecht.
4.5 Uit het voorgaande volgt dan ook dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk niet ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. O.P van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 16 oktober 2023