ECLI:NL:TADRARL:2023:310 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-512/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:310 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-10-2023 |
Datum publicatie: | 30-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-512/AL/GLD |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klagers verwijten verweerster dat zij in 2015 excessief heeft gedeclareerd en dat zij, eveneens in 2015, heeft verzuimd om conform gedragsregel 17 klagers op de hoogte te stellen van het feit dat de kosten aanzienlijk hoger zouden uitvallen dan aanvankelijk ingeschat. De gemachtigde van klagers heeft zich op 15 juli 2022, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, namens klagers met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Niet is gebleken dat klagers niet eerder dan op 15 juli 2022 hebben kunnen klagen. Het beroep op de uitzondering van artikel 46g lid 2 Advocatenwet gaat niet op. Niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 oktober 2023
in de zaak 23-512/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
hierna te noemen: klagers
gemachtigde: mr. [Van O], advocaat te [plaats]
over
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 24 juli 2023 met kenmerk K 22/89, door de raad ontvangen op 24 juli 2023, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten
uitgegaan.
1.1 Klagers hebben zich op 14 januari 2015 tot verweerster gewend met het verzoek
hen bij te staan in hun echtscheidingszaak. Klaagster heeft de zaak in behandeling
genomen en de opdracht bij e-mails van 2 en 4 februari 2015 aan klagers bevestigd.
1.2 Verweerster heeft op 1 april, 18 mei, 16 juli, 22 september, 14 oktober, 3 november
en 28 en 31 december 2015 declaraties aan klagers gestuurd voor de door haar verrichte
werkzaamheden. Klagers hebben vijf van de acht declaraties voldaan.
1.3 Op 7 februari 2016 hebben klagers bij verweersters kantoor een klacht ingediend
over de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen. Verweerster kantoor heeft de
klacht conform de interne klachtenregeling behandeld en met klagers besproken, waarbij
verweersters kantoor een voorstel tot gedeeltelijk creditering heeft gedaan. Dit heeft
niet geleid tot een oplossing.
1.4 Klager heeft zich vervolgens voor rechtsbijstand gewend tot zijn rechtsbijstandsverzekering.
Bij brief d.d. 22 maart 2016 heeft mr. Y, werkzaam bij de rechtsbijstandsverzekeraar,
verweerster aangeschreven. Verweerster heeft niet op deze brief gereageerd.
1.5 Bij brief d.d. 12 december 2017 heeft verweerster klagers gewezen op hun betalingsverplichting.
Op 13 december 2017 heeft verweerster een stuitingsexploit doen betekenen aan klagers.
1.6 Bij brief d.d. 18 december 2017 heeft mr. Y verweerster nogmaals aangeschreven,
waarbij hij aan verweerster heeft medegedeeld dat de vordering door klagers werd betwist.
Verweerster heeft niet op deze brief gereageerd.
1.7 Bij brief d.d. 14 december 2021 heeft verweerster klagers nogmaals verzocht om
over te gaan tot betaling van de openstaande declaraties.
1.8 Op 15 juli 2022 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers tegen verweerster
een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft excessief gedeclareerd;
b) Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 17 klagers niet op de hoogte gesteld
van het feit dat de kosten aanzienlijk hoger zouden worden dan aanvankelijk ingeschat.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Klagers verwijten verweerster dat zij in 2015 excessief heeft gedeclareerd en
dat zij, eveneens in 2015, heeft verzuimd om conform gedragsregel 17 klagers op de
hoogte te stellen van het feit dat de kosten aanzienlijk hoger zouden uitvallen dan
aanvankelijk ingeschat. De voorzitter stelt dan ook vast dat de klacht ziet op vermeend
handelen of nalaten van verweerster in 2015.
4.2 De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef
en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift
wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis
genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van
de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
4.3 De gemachtigde van klagers heeft zich op 15 juli 2022, derhalve ruimschoots na
het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde
termijn, namens klagers met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Niet
is gebleken dat klagers niet eerder dan op 15 juli 2022 hebben kunnen klagen. Klagers
waren blijkens de gevolgde interne klachtenregeling en de brieven van mr. Y reeds
in 2016 van mening dat verweerster excessief had gedeclareerd en hen ten onrechte
niet had gewezen op het feit dat de kosten aanmerkelijk hoger zouden uitvallen dan
aanvankelijk ingeschat. Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat
niet valt in te zien op grond waarvan klagers tot 15 juli 2022 hebben gewacht met
het indienen van een klacht tegen verweerster. Het feit dat verweerster niet op de
brief van mr. Y d.d. 18 december 2017 heeft gereageerd en klagers vervolgens eerst
bij brief d.d. 14 december 2021 heeft aangeschreven maakt dit niet anders. Van een
verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
4.4 Klagers hebben een beroep gedaan op de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalde
uitzondering. Artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalt dat ten aanzien van een na afloop
van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn ingediende
klacht niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijft indien de gevolgen
van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat
geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop
de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter overweegt
als volgt. Dat tussen 18 december 2017 en 14 december 2021 sprake is geweest van een
radiostilte, maakt naar het oordeel van de voorzitter niet dat klagers een beroep
kunnen doen op de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalde uitzondering. De gevolgen
van het vermeende handelen of nalaten van verweerster zijn namelijk, anders dan klagers
stellen, niet pas na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet
genoemde termijn bekend geworden. Verweerster is immers steeds aanspraak blijven maken
op betaling, terwijl van feit of omstandigheden waaruit klagers mochten afleiden dat
verweerster afstand deed van haar vordering tot betaling niet is gebleken. Het enkele
stilzwijgen tussen 18 december 2017 en 14 december 2021 vormt in elk geval naar het
oordeel van de voorzitter niet een dergelijke omstandigheid.
4.5 De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande met toepassing van artikel
46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub
a Advocatenwet niet ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 oktober 2023