ECLI:NL:TADRARL:2023:308 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-567/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:308
Datum uitspraak: 09-10-2023
Datum publicatie: 30-11-2023
Zaaknummer(s): 23-567/AL/MN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over een (voormalig) deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2023
in de zaak 23-567/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder
mr. E.J. Henrichs, in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 augustus 2023 met kenmerk 1528741, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder was de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam. Op 14 oktober 2019 heeft klaagster een klacht over de advocaten mr. T. en mr. K. bij verweerder ingediend. De klachten zijn, na onderzoek, ter kennis gebracht van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam.
1.2 Bij beslissing van 20 juli 2020 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in Amsterdam de klachten niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing van 9 november 2020 heeft de Raad van Discipline het verzet van klaagster ongegrond verklaard. 
1.3 Klaagster heeft op 25 maart 2021 en op 7 april 2021 bij verweerder een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend op grond van artikel 13 van de Advocatenwet. Klaagster wenste bij de rechtbank Amsterdam een civiele procedure aanhangig te maken tegen de advocaten mr. T. en mr. K. in Amsterdam.
1.4 Bij brief van 22 juni 2021 heeft verweerder aan klaagster kenbaar gemaakt dat hij mr. De W., advocaat in [plaats], in het kader van second opinion heeft aangewezen om advies uit te brengen over de juridische mogelijkheden en haalbaarheid van de door haar gewenste procedure. Door verweerder zijn enkele voorwaarden gesteld bij de aanwijzing van mr. De W. 
1.5 Tegen de (positieve) beslissing van 22 juni 2021 van verweerder heeft klaagster op 8 juli 2021 beklag gedaan bij het Hof van Discipline.
1.6 Op 8 juli 2021 en 25 juli 2021 heeft klaagster de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de voorzitter van het Hof van Discipline.
1.7 Per e-mail van 9 september 2021 aan verweerder heeft mr. De W. de opdracht tot advies in het kader van second opinion beëindigd als gevolg van het niet opnemen van contact door klaagster met mr. De W., ondanks herhaalde uitnodiging.
1.8 Bij verwijzingsbesluit van 21 september 2021 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline het onderzoek naar de klacht verwezen naar de deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.
1.9 Bij beslissing van 3 december 2021 heeft het Hof van Discipline het beklag van klaagster niet-ontvankelijk verklaard.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te verzuimen haar klachten tegen mr. T. en mr. K. te behandelen en een onderzoek in te stellen;
b) te verzuimen in voormelde klachten documentatie op te vragen;
c) te verzuimen in voormelde klachten een dekenstandpunt te geven;
d) te verzuimen in voormelde klachten over de kwestie van de medische noodzaak tot een second opinion te behandelen;
e) te verzuimen in voormelde kwestie kennis te nemen van de onderliggende vonnissen;
f) te verzuimen in voormelde kwestie de beschikbare medische documenten op te vragen;
g) te verzuimen in voormelde kwestie een dekenstandpunt te geven;
h) te verzuimen in voormelde klachten over de kwestie van de juridische noodzaak tot een second opinion te behandelen;
i) te verzuimen in voormelde kwestie kennis te nemen van de onderliggende vonnissen;
j) te verzuimen in voormelde kwestie de beschikbare juridische documenten op te vragen;
k) te verzuimen in voormelde kwestie een dekenstandpunt te geven;
l) te verzuimen in de aanwijzing van een advocaat documenten op te vragen;
m) te verzuimen in de aanwijzing van een advocaat onderzoek te doen;
n) te verzuimen zorg te dragen dat zij zonder aanvullende voorwaarden een willekeurige en/of gespecialiseerde advocaat is toegewezen;
o) de twee klachten tegen mr. T. en mr. K. terug te brengen tot een enkele klacht tegen deze twee advocaten;
p) in voormelde klacht geen gebruik te maken van de voorliggende bewijsstukken;
q) in de kwestie van de klacht over hem als deken geen gespecialiseerde advocaat toe te wijzen;
r) in de kwestie van de klacht over hem als deken een andere advocaat een onderzoek te laten instellen, in plaats van een gespecialiseerde advocaat aan te wijzen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht van klaagster gaat over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Daarbij neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat op grond van het klachtdossier niet is gebleken dat door het handelen van verweerder als deken het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Ten aanzien van de specifieke klachtonderdelen overweegt de voorzitter het volgende.

Klachtonderdelen a) en o)

4.3 Klaagster stelt dat verweerder heeft verzuimd om haar klachten tegen de advocaten mrs. R. en K. te behandelen en een onderzoek in te stellen. De voorzitter is hierover van oordeel dat uit de stukken blijkt dat verweerder wel degelijk deze klachten heeft behandeld en heeft onderzocht en deze vervolgens in twee aanbiedingsbrieven ter kennis van de Raad van Discipline heeft gebracht. Deze klachtonderdelen missen feitelijke grondslag en worden daarom kennelijk ongegrond verklaard.
 
Klachtonderdelen b), d), e), f), h), i), j) en p)

4.4 Deze klachtonderdelen zien op de behandeling door verweerder van de klachten van klaagster over mrs. R. en K. De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat in de Advocatenwet is geregeld wat bij de behandeling van klachten van een deken wordt verlangd. In de ‘Leidraad dekenaal klachtonderzoek’ is dat verder uitgewerkt. Hoe een klachtonderzoek moet plaatsvinden is niet wettelijk geregeld, zodat een deken een grote mate van vrijheid heeft om te bepalen op welke wijze het onderzoek verloopt en wat de omvang daarvan is. Het is aan de deken om te beslissen welke stukken relevant zijn voor het onderzoek, ook als een klager daar anders over denkt. Het stond verweerder daarom vrij om de door klaagster genoemde stukken niet op te vragen en niet te gebruiken. Niet is gebleken dat verweerder bij de behandeling van deze klachten in strijd met de regels heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. Deze klachtonderdelen worden daarom kennelijk ongegrond verklaard.
 
Klachtonderdelen c), g) en k)

4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij in de klachtzaken geen dekenstandpunt heeft gegeven. De voorzitter overweegt hierover dat het geven van een dekenstandpunt een discretionaire bevoegdheid is. Een deken is daartoe niet verplicht. Verweerder heeft bovendien wel het toetsingskader geschetst aan de hand waarvan de Raad van Discipline de klachten zou kunnen beoordelen. Van tuchtrechtelijk nalaten door de deken is geen sprake. Deze klachtonderdelen worden daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdelen l), m), n), q) en r)

4.6 Deze klachtonderdelen zien op het handelen van verweerder naar aanleiding van het verzoek van klaagster tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet. Het gaat hier om een aanvullende voorziening voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is haar bijstand te verlenen. De aanvulling op de in beginsel vrije advocaatkeuze maakt dat de deken een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het aanwijzen van een advocaat en daarom in het algemeen niet gehouden is de met name door een rechtzoekende verlangde advocaat aan te wijzen. Bovendien heeft een deken ook in deze procedure de vrijheid om te beslissen van welke documenten hij gebruik wenst te maken. Gelet op het voorgaande is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake. Dat betekent dat ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter
 
Verzonden d.d. 9 oktober 2023