ECLI:NL:TADRARL:2023:307 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-525/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:307 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-10-2023 |
Datum publicatie: | 30-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-525/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en deels kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 oktober 2023
in de zaak 23-525/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 27 juli 2023 met kenmerk K 23/28 en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In 2019 is klaagster (een stichting) verwikkeld geraakt in een conflict met de
Stichting Individuele Vertegenwoordiging en Beheer voor de zorgsector (hierna: Stichting
IVB) als bewindvoerder van goederen van de heer [ter B]. Het betreft een conflict
over de nalatenschap van de heer [Ter B] waaronder een boerderij.
1.2 Stichting IVB wordt bijgestaan door verweerder. Ook klaagster wordt bijgestaan
door een advocaat.
1.3 Op 11 november 2019 heeft verweerder namens Stichting IVB een verzoekschrift ingediend
in de nalatenschap bij de rechtbank Gelderland. Stichting IVB heeft op grond van artikel
4:131 Burgerlijk Wetboek verzocht om het door klaagster als enig erfgenaam ingevolge
het testament van de heer [Ter B] verkregen recht, vervallen te verklaren.
1.4 Bij brief van 25 november 2019 van de griffier van de rechtbank Gelderland is
verweerder opgeroepen voor de zitting van 13 februari 2020. Ook heeft de rechtbank
in die brief aan verweerder kenbaar gemaakt dat klaagster is verzocht om te reageren
op het verzoekschrift van verweerder en dat een kopie van het betreffende verzoekschrift
naar klaagster was gezonden.
1.5 Op 13 februari 2020 heeft er bij de rechtbank Gelderland een zitting plaatsgevonden.
1.6 Op 5 februari 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de rechter voor en tijdens
de zitting van 13 februari 2020 onvolledig en onjuist te informeren.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij de rechter onvolledig heeft geïnformeerd
door een aantal stukken bij zijn verzoekschrift weg te laten, terwijl deze stukken
essentieel waren en verweerder deze wel in zijn bezit had. De voorzitter begrijpt
dat klaagster verweerder ook verwijt dat hij deze stukken niet alsnog op de zitting
van 13 februari 2020 heeft ingebracht of heeft besproken.
Ontvankelijkheid klacht
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel)
door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend
na verloop van drie jaren na de dag waarop de klaagster heeft kennisgenomen of redelijkerwijs
kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht
betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van
het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten
redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden.
In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum
waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat
in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen
aanwezige kennis bij klaagster van het handelen of nalaten van de advocaat waarop
de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten
bij klaagster. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster
ontvankelijk is in zijn klacht.
4.3 Het verzoekschrift waarover wordt geklaagd heeft verweerder op 11 november 2019
bij de rechtbank Gelderland ingediend. Uit de brief van de griffier van de rechtbank
van 25 november 2019 blijkt dat dit verzoekschrift aan klaagster is gestuurd. Met
betrekking tot dit handelen is de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde
termijn dus uiterlijk op 25 november 2019 gestart. De klacht is echter pas op 5 februari
2023 ingediend en daarmee buiten de termijn van drie jaar. Van bijzondere omstandigheden
op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is
ingediend, is niet gebleken. Daarom is de klacht voor zover deze ziet op het handelen
en/of nalaten van verweerder van vóór 5 februari 2020 niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke
beoordeling van dat onderdeel van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.
4.4 Het handelen en/of nalaten van verweerder op de zitting van 13 december 2019 valt
wel binnen de klachttermijn. Dat onderdeel van de klacht is daarom wel ontvankelijk
en zal hieronder worden besproken.
Beoordeling klacht
4.5 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof
van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
4.6 De voorzitter is van oordeel dat het verweerder - als partijdige belangenbehartiger
van zijn cliënte - vrij stond om de door klaagster genoemde stukken niet in de procedure
te brengen. Verweerder heeft hierover uitgelegd dat deze stukken het namens zijn cliënte
gedane verzoek niet ondersteunen en bovendien niet relevant zijn voor de door de rechter
te nemen beslissingen in deze zaak. Van het onnodig of onevenredig schaden van de
belangen van klaagster is daarom niet gebleken. Daar komt bij dat op grond van het
klachtdossier is gebleken dat klaagster, bijgestaan door een advocaat, ook zelf de
beschikking had over deze stukken. Klaagster was daarom in de gelegenheid om deze
stukken in het geding te brengen en klaagsters advocaat heeft dat bij verweerschrift
5 februari 2020 ook gedaan. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat
van tuchtrechtelijk handelen geen sprake is. Dat betekent dat dit onderdeel van de
klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, voor zover deze ziet op het handelen van verweerder van vóór 5 februari
2020, niet-ontvankelijk;
- de klacht voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 9 oktober 2023