ECLI:NL:TADRARL:2023:302 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-463/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:302
Datum uitspraak: 25-09-2023
Datum publicatie: 30-11-2023
Zaaknummer(s): 23-463/AL/NN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2023
in de zaak 23-463/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde:  mr. [S]
over
verweerder
voormalig advocaat te [plaats]

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 10 juli 2023 met kenmerk 2022 KNN100/2123095 en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager houdt de aandelen van de besloten vennootschap A-Garage B.V. [B] Advocaten, onder meer in de persoon van verweerder, heeft A-Garage in het verleden bijgestaan in verschillende zaken.
1.2 Over de betaling van de facturen voor deze advocatenwerkzaamheden is een geschil tussen klager en [B] Advocaten ontstaan. Klager betwistte de door [B] Advocaten verstuurde facturen (volledig) verschuldigd te zijn. Hierover zijn twee procedures gevoerd, een procedure tussen [B] Advocaten en A-Garage en een procedure tussen [B] Advocaten en klager in privé.
1.3 De rechtbank Noord-Nederland heeft op 21 juli 2021 A-Garage tot betaling van € 47.187,03 veroordeeld. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank op 8 november 2022 bekrachtigd. Ten tijde van de behandeling van de klacht door de deken was de procedure tegen klager in privé nog niet afgerond. Uit het tussenvonnis van 6 juli 2022 in die procedure blijkt dat de vordering van [B] Advocaten deels toegewezen zal worden.
1.4 Op 21 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door
- mr. [De L] te laten doorwerken voor klager, terwijl klager had meegedeeld dit niet te willen;
- vanaf 2014 in het dossier ‘Deutsche Bank’ te declareren op de naam van klager in plaats van diens bedrijf en in 2018 een dossier te hebben afgesplitst onder de naam ‘verkoop panden’ zonder opdracht van klager. Er is ook geen opdrachtbevestiging aan klager gestuurd en verweerder heeft klager ook niet geïnformeerd over de economische consequenties die het sluiten van deze overeenkomst met zich brengt;
- in strijd te handelen met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (c-395/21) d.d. 21 januari 2023 en geen opdrachtbevestigingen af te geven, geen uitleg te geven over de voortgang van de procedures en door aan de rechtsbijstandsverzekeraar verstuurde declaraties te verstrekken die niet duidelijk inzichtelijk zijn voor klager.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.2 Uit de stukken volgt dat het handelen en/of nalaten waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden in 2018 en eerder. Uiterlijk in 2018 is dus de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn gestart. De klacht is echter pas op 21 oktober 2022 ingediend en daarmee buiten de termijn van drie jaar. Klager heeft hierover aangevoerd dat de rechtshulp van het Advocatenkantoor [B] aan klager eind juni 2020 is beëindigd en dat vanaf dat moment de verjaringstermijn is aangevangen. De voorzitter is van oordeel dat die stelling – gelet op wat hierboven onder 4.1 is overwogen – geen steun vindt in het recht. Nu van (andere) bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de hele klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 25 september 2023