ECLI:NL:TADRARL:2023:301 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-464/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:301 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-09-2023 |
Datum publicatie: | 30-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-464/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 25 september 2023
in de zaak 23-464/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. [S]
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 10 juli 2023 met kenmerk 2022 KNN101/2123107 en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager houdt de aandelen van de besloten vennootschap A-Garage B.V. [B] Advocaten,
onder meer in de persoon van verweerder, heeft A-Garage in het verleden bijgestaan
in verschillende zaken.
1.2 Over de betaling van de facturen voor deze advocatenwerkzaamheden is een geschil
tussen klager en [B] Advocaten ontstaan. Klager betwistte de door [B] Advocaten verstuurde
facturen (volledig) verschuldigd te zijn. Hierover zijn twee procedures gevoerd, een
procedure tussen [B] Advocaten en A-Garage en een procedure tussen [B] Advocaten en
klager in privé. Verweerder heeft zijn kantoor in deze procedures als advocaat bijgestaan.
1.3 De rechtbank Noord-Nederland heeft op 21 juli 2021 A-Garage tot betaling van €
47.187,03 veroordeeld. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank
op 8 november 2022 bekrachtigd. Ten tijde van de behandeling van de klacht door de
deken was de procedure tegen klager in privé nog niet afgerond. Uit het tussenvonnis
van 6 juli 2022 in die procedure blijkt dat de vordering van [B] Advocaten deels toegewezen
zal worden.
1.4 Op 21 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door
a) zich niet te onttrekken. Klager heeft op 23 september 2015 bij mr. [T], kantoorgenoot
van verweerder, geklaagd over het feit dat verweerder een zaak had overgenomen. Verweerder
had toegezegd zich te onttrekken. Omstreeks 1 december 2019 bleek dat verweerder zich
niet had onttrokken;
b) declaraties niet aan klager te sturen. Klager heeft de declaraties à € 17.000,-
omstreeks 7 december 2018 ontvangen en heeft daartegen geprotesteerd;
c) namens [B] Advocaten tegen A-Garage en klager op te treden en daarbij zijn geheimhoudingsplicht
te schenden om zijn vordering te kunnen onderbouwen;
d) in strijd te handelen met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (c-395/21)
dd. 21 januari 2023 en geen opdrachtbevestigingen af te geven, geen uitleg te geven
over de voortgang van de procedures en door aan de rechtsbijstandsverzekeraar verstuurde
declaraties te verstrekken die niet duidelijk inzichtelijk zijn voor klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op dat verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht van klager ziet deels op het handelen van verweerder als advocaat van
klager (klachtonderdelen a), b) en d) en deels op het handelen van verweerder als
advocaat van zijn advocatenkantoor in de procedure tegen klager (klachtonderdeel c).
Klachtonderdelen a), b) en d)
4.2 Voor wat betreft het handelen van verweerder als de advocaat van klager overweegt
de voorzitter als volgt.
4.3 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel)
door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend
na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs
kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht
betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van
het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten
redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden.
In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum
waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat
in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen
aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de
klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten
bij klager. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk
is in zijn klacht.
4.4 Uit de stukken volgt dat het handelen en/of nalaten waarover wordt geklaagd, heeft
plaatsgevonden in 2018 en eerder. Uiterlijk in 2018 is dus de in artikel 46g lid 1
sub a Advocatenwet genoemde termijn gestart. De klacht is echter pas op 21 oktober
2022 ingediend en daarmee buiten de termijn van drie jaar. Klager heeft hierover aangevoerd
dat de rechtshulp van het Advocatenkantoor [B] aan klager eind juni 2020 is beëindigd
en dat vanaf dat moment de verjaringstermijn is aangevangen. De voorzitter is van
oordeel dat die stelling – gelet op wat hierboven onder 4.3 is overwogen – geen steun
vindt in het recht. Nu van (andere) bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar
zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, zijn
deze klachtonderdelen op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen komt de voorzitter dus niet
meer toe.
Klachtonderdeel c)
4.5 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het handelen van verweerder als de advocaat
van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline
komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid
is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig
grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs
kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.6 De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om - binnen de grenzen
van de hem toekomende vrijheid - namens zijn kantoor op te treden tegen een voormalige
cliënt van zijn kantoor en daarbij zijn vordering te onderbouwen met informatie uit
het dossier. Immers, hij moet in staat worden gesteld de vordering van zijn kantoor
over de declaratie aan de rechter voor te leggen en te onderbouwen. Als een advocaat
daarbij geen enkele informatie over klager en diens zaak aan de rechter zou mogen
verstrekken, zou hij in een onmogelijke positie worden gedwongen en zou hem de mogelijkheid
tot het leveren van bewijs ontnomen worden. Omdat uit het klachtdossier niet blijkt
om welke geheime of gevoelige informatie het zou gaan, is niet vast komen te staan
dat verweerder bij de behartiging van de belangen van het advocatenkantoor in deze
procedure de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder redelijk doel heeft
geschaad. Het voorgaande betekent dat niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond
verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a), b) en d), met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 25 september 2023