ECLI:NL:TADRARL:2023:290 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-149/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:290 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-10-2023 |
Datum publicatie: | 17-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-149/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klagers hebben met de client van verweerder (een vennootschap) een overeenkomst gesloten, inhoudende onder meer dat klagers vastgoedcursussen zouden volgen om vastgoedbelegger te worden. Klagers zijn daarover ontevreden en zijn gezamenlijk een procedure tegen de vennootschap gestart, waarbij zij zich hebben laten bijstaan door een advocaat. Verweerder trad op voor de vennootschap. Een kleine week later heeft verweerder alle klagers persoonlijk een brief doen toekomen, waarin zij – onder meer – persoonlijk aansprakelijk worden gesteld wegens onrechtmatig handelen. De klacht ziet erop dat verweerder de brief in strijd met gedragsregel 25 heeft gezonden aan klagers persoonlijk, terwijl hij wist dat klagers werden bijgestaan door een advocaat. De brief is volgens klagers enkel bedoeld om klagers te intimideren. Dat laatste is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan. Wel had verweerder de brief niet rechtstreeks aan klagers mogen sturen, omdat hij wist dat klagers een advocaat hadden. De uitzonderingen van gedragsregel 25 gelden in dit geval niet. Dit klachtonderdeel is gegrond, de overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Maatregel: waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 oktober
2023
in de zaak 23-149/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
[P. V.] en [M.M. B.]
beiden wonende te [W], voor zich en als gevolmachtigden van:
[L.D. A.], wonende te [Z]
[R.M.G.M. G.], wonende te [V]
[J.S. H.], wonende te [K]
[T. J.], wonende te [H]
[C.C.P.M. de K.], wonende te [T]
[R. K.], wonende te [A]
[D. L.], wonende te [De Z]
[W.A.L.M. van S.], wonende te [O]
[H.J.J. de W.], wonende te [V]
[J.A.J. C.], wonende te [A]
[A.D. H., wonende te [A]
tezamen klagers
over
verweerder
gemachtigde: mr. [W]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 september 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN095/2100248
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 september 2023. Daarbij
waren [P. V.] en [M.M. B.] namens de klagers aanwezig. Ook verweerder was aanwezig,
tezamen met zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1A tot en met 2B. Van de zijde van verweerder
is op 24 augustus 2023 nog een bericht gekomen met vijf bijlagen. Dit betreft stukken
die abusievelijk niet met het antwoord op de klacht waren meegezonden, maar wel aan
alle partijen bekend zijn. De raad heeft daarom ook van die stukken kennisgenomen
en deze toegevoegd aan het procesdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klagers hebben ieder, met anderen, met [GCI] B.V. handelend onder de naam [GPE]
(hierna: GPE), een overeenkomst gesloten. De overeenkomst omvat ook een lidmaatschap
en ziet - kort samengevat - onder meer op het volgen door klagers van vastgoedcursussen,
zodat zij vastgoedbelegger kunnen worden.
2.2 Klagers en anderen zijn niet tevreden over het geleverde en hebben gezamenlijk
GPE op 22 oktober 2021 gedagvaard in een civiele procedure om – kort gezegd – de gesloten
overeenkomst (gedeeltelijk) te doen vernietigen. Klager en anderen hebben zich daarbij
verenigd onder de naam ‘Claimgroep GPE’.
2.3 Klagers worden in die procedure bijgestaan door [B] Advocaten en verweerder treedt
daarin op voor GPE.
2.4 Bij brief van 5 november 2021 heeft verweerder namens GPE een brief toen toekomen
aan alle in de dagvaarding van 22 oktober 2021 genoemde personen, waarin alle eisers
rechtstreeks persoonlijk aansprakelijk worden gesteld wegens onrechtmatig handelen
en gesommeerd worden om binnen veertien dagen de aansprakelijkheid te erkennen, bij
gebreke waarvan een vordering jegens een ieder zal worden ingesteld.
2.5 Op 23 september 2022 hebben klagers een klacht ingediend bij de deken met betrekking
tot de brief van 5 november 2021.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld doordat hij:
a) in strijd met gedragsregel 25 zijn brief van 5 november 2021 rechtstreeks per e-mail,
per aangetekende post en per gewone post aan ieder van klagers persoonlijk heeft gezonden,
terwijl hij wist dat zij vanaf het begin door een advocaat werden bijgestaan en de
brief geen aanzegging met rechtsgevolg bevatte;
b) tot op heden heeft nagelaten een vordering tegen klagers in te stellen, waaruit
blijkt dat de brief alleen bedoeld is om klagers te intimideren door hen op deze wijze
aan te schrijven;
c) de brief van 5 november 2021 op vrijdagmiddag heeft gestuurd, waaruit ook blijkt
dat het enkele doel van de brief was om klagers te intimideren omdat zij vanwege het
weekend niet hun advocaat konden bellen voor rechtsbijstand.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a) brief aan klagers persoonlijk
4.2 Hem komt als advocaat een grote vrijheid toe om de belangen van zijn cliënte te
behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Het was voor verweerder niet duidelijk
wie er precies onder de Claimgroep GPE vielen, omdat de groep uit veel leden bestaat
en er diverse advocaten betrokken werden. Daarom was het in het belang van de cliënte
van verweerder om de leden van de claimgroep individueel en rechtstreeks aan te schrijven.
De brief ging ook niet om het geschil uit hoofde van de contractuele rechtsrelatie
tussen GPE en klagers, maar om de onrechtmatige verkrijging en gebruik van vertrouwelijke
bedrijfsinformatie van GPE door klagers. Nu het een geheel ander onderwerp betrof,
stond het verweerder dus vrij om de individuele leden van de claimgroep rechtstreeks
aan te schrijven.
Klachtonderdeel b) enkel bedoeld om te intimideren
4.3 De brief bevat geen intimiderende inhoud. In de brief zijn de standpunten van
GPE door verweerder volstrekt helder en zakelijk weergegeven.
Klachtonderdeel c) op vrijdag gezonden
4.4 Er is geen rechtsregel die verbiedt om een brief op vrijdagmiddag te versturen of om bewijs te leveren in een brief of daarin een aansprakelijkheidstelling op te nemen. In de brief van 5 november 2021 was een sommatietermijn opgenomen van twee weken. Mr. [L] van [B] Advocaten heeft drie dagen later dan de individuele leden van de claimgroep een kopie ontvangen van alle brieven. De individuele leden van de claimgroep hebben daarom geen nadeel ondervonden van de rechtstreekse aanschrijving, omdat zij ruimschoots binnen de sommatietermijn advies konden inwinnen.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen van de advocaat van de wederpartij. Volgens vaste
rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid
toe om de belangen van zijn cliënt(en) te behartigen op de wijze als hem in overleg
met zijn cliënt(en) goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut. Bovendien heeft
de advocaat zich te houden aan de gedragsregels.
Klachtonderdeel a) brief aan klagers persoonlijk
5.2 Verweerder heeft aan alle leden van de claimgroep persoonlijk een brief toen toekomen.
Op grond van gedragsregel 25 stelt de advocaat zich met een partij betreffende een
aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet
anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem
toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden.
5.3 Verweerder wist dat klagers zich door een advocaat lieten bijstaan. Hij heeft
nota bene de door de advocaat van klagers opgestelde dagvaarding van 22 oktober 2021
gebruikt om alle individuele leden van de claimgroep te benaderen. De kwestie in de
brief gaat over informatie die bij die dagvaarding was gevoegd ter onderbouwing van
de standpunten van de leden van de claimgroep in de civiele procedure. Een deel van
die informatie is volgens de cliënte van verweerder verkregen door het plegen van
computervredebreuk en mede daarop zag de brief van 5 november 2021. Dat mag dan wel
een ander onderwerp zijn dan waar de civiele procedure over ging, maar het is wel
zeer nauw verweven met de dagvaardingszaak. Gevoeglijk kon verweerder er daarom vanuit
gaan dat de leden ook in die kwestie door de in de dagvaarding vermelde advocaat zouden
worden bijgestaan. Hij heeft de advocaat van de leden ook een kopie van alle individuele
brieven doen toekomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat verweerder daar ook vanuit
ging.
5.4 Op grond van lid 2 van de gedragsregel mag de advocaat die een aanzegging met
rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, maar indien hij het beoogde
rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij
te zenden, geldt voormelde uitzondering niet. De raad is van oordeel dat die uitzondering
niet geldt, nu niet is gebleken dat het beoogde rechtsgevolg enkel bewerkstelligd
kon worden door rechtstreeks de leden van de claimgroep aan te schrijven. Dat verweerder
niet precies wist wie er allemaal tot de claimgroep behoorden gaat niet op. Hij wist
wie het waren en wie hun advocaat was.
5.5 Vast staat dat de brief op vrijdag is gezonden aan de leden van de claimgroep
en dat hun advocaat pas op de dinsdag daarna een kopie van al die brieven heeft ontvangen.
Ten aanzien daarvan heeft verweerder verklaard dat hij opdracht had gegeven om op
die vrijdag ook de advocaat te berichten, maar dat dit kennelijk in de interne communicatie
van het kantoor is misgegaan. Hoe dan ook, de leden van de claimgroep - waaronder
klagers - konden zich pas op de maandag na het weekend met hun advocaat in verbinding
stellen. Gedurende het weekend hebben zij, zo verklaarden de verschenen klagers ter
zitting, ‘in de rats’ gezeten en zich zorgen gemaakt. Daarmee is feitelijk het evenwicht tussen partijen
verstoord, nu klagers overrompeld zijn en de gedragsregel er juist toe strekt te voorkomen
dat een wederpartij een partij bij een geschil overrompeld wordt zonder bijstand van
zijn eigen advocaat.
5.6 Dit klachtonderdeel is gelet op het voorgaande gegrond.
Klachtonderdeel b) en c)
5.7 De klachtonderdelen b) en c) hebben betrekking op hetzelfde. Namelijk dat de brief qua inhoud en tijdstip van verzending bedoeld was om de leden van de claimgroep te intimideren. Weliswaar kunnen klagers de brief en de wijze waarop deze hen heeft bereikt als intimiderend hebben ervaren - de raad kan zich daar mede gelet op de inhoud van de brief ook wel een voorstelling maken - maar daarmee staat nog niet vast dat de brief en de wijze en het tijdstip waarop die aan klagers is doen toekomen ook zo is bedoeld. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat dit de bedoeling was en door klagers is in dit kader naar het oordeel van de raad te weinig aangedragen op grond waarvan de raad tot een dergelijk oordeel kan komen. Deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Nu klachtonderdeel a) gegrond is, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel
moet worden opgelegd en zo ja, welke.
6.2 Verweerder heeft aan klagers en de overige leden van de claimgroep rechtstreeks
een brief gezonden met een stevige inhoud, terwijl hij wist dat partijen een advocaat
hadden. De advocaat van klagers en de overige leden van de claimgroep hebben pas enkele
dagen later een kopie van die brief ontvangen, wat aan verweerder kan worden toegerekend.
De door verweerder gegeven reden voor toezending van de brief rechtstreeks aan klagers
en de overige leden van de claimgroep is voor de raad weinig overtuigend. Een maatregel
is naar het oordeel van de raad op zijn plaats. Daarbij houdt de raad rekening met
het feit dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Verder houdt
de raad er rekening mee dat verweerder op de mondelinge behandeling zijn excuses heeft
aangeboden voor het geval hij de brief niet had mogen sturen en dat hij inmiddels
een oplossing heeft gevonden hoe het wel te doen. De raad acht de maatregel van waarschuwing
in deze passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,-
aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klagers geven geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven
binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 23-149/AL/NN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel, S.H.G Swennen, H.Q.N. Renon en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 oktober 2023