ECLI:NL:TADRARL:2023:29 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-868/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-01-2023 |
Datum publicatie: | 23-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-868/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht d.d. 17 januari 2022 over kwaliteit dienstverlening eigen advocaat. Onderdeel dat ziet op dienstverlening tot en met eerste kwartaal 2017. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. Klacht in zoverre op grond van artikel 46g lid 1 onder a kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzitter kan niet vaststellen op welke periode het andere klachtonderdeel ziet. Voor zover dat ontvankelijk zou zijn is het onvoldoende onderbouwd en derhalve kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 januari 2023
in de zaak 22-868/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
zowel namens zichzelf als in haar hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschappen:
- theBRANDsense B.V.
- JBMG B.V.
- Mooi Gaasterland B.V.
- PBJ B.V.
- Bene Agere et Nill Timere B.V.
- DUS B.V.
tezamen aangeduid als klaagster
over
verweerster
voormalig advocaat te [plaats]
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 2 november 2022 met kenmerk 2022 KNN / 1698993, door de raad ontvangen op 2 november 2022, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Een oud-kantoorgenoot van verweerster heeft in oktober 2015 een zaak van klaagster
en haar vennootschap theBRANDsense B.V. (hierna “B. B.V.”) aangenomen. Klaagster was
op dat moment werkzaam bij VHU B.V. en was tevens (gezamenlijk bevoegd) bestuurder
van Stichting Administratiekantoor VHU, die alle aandelen hield in VHU Holding B.V.
Deze vennootschap was aandeelhouder en bestuurder van VHU B.V.
1.2 Van de certificaten van aandelen die Stichting Administratiekantoor VHU heeft
uitgegeven werd 30% gehouden door B. B.V.
1.3 De kantoorgenoot van verweerster is in 2015 ingeschakeld omdat de heer H. als
directeur/mede-certificaathouder van VHU B.V. gelden had onttrokken aan de onderneming.
De derde certificaathouder, H. Holding B.V., koos partij voor klaagster en werd ook
bijgestaan door het kantoor van verweerster, evenals haar enig bestuurder en aandeelhouder
dhr. H.
1.4 Medio april 2016 heeft verweerster de zaak van haar oud-kantoorgenoot overgenomen.
1.5 In januari 2017 heeft verweerster de zaak afgerond voor klaagster en H. (en hun
vennootschappen) en het dossier gearchiveerd. Sinds maart 2017 heeft zij geen werkzaamheden
voor klaagster en/of haar vennootschappen verricht.
1.6 Klaagster en de heer B. zijn op enig moment verwikkeld geraakt in een geschil
met betrekking tot door hen beheerste vennootschappen. In dit geschil is tijdens een
zitting ten overstaan van de Ondernemingskamer op 17 mei 2018 een schikking bereikt,
welke is vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting.
1.7 Verweerster heeft op 30 april 2019 in een zaak voor JB Holding B.V. – de vennootschap
waarvan de heer B. destijds enig aandeelhouder en bestuurder was – een klacht ingediend
tegen een notaris.
1.8 Per 1 april 2021 is verweerster op eigen verzoek uitgeschreven als advocaat.
1.9 Op 17 januari 2022 heeft klaagster namens zichzelf en in haar hoedanigheid van
bestuurder van de door haar met name genoemde (en hiervoor vermelde) vennootschappen
bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht heeft zij op 8 februari
2022 nader toegelicht.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich niet integer op te stellen door de heer B. informatie te geven over de persoonlijke
situatie van klaagster en hem vervolgens te steunen in een zaak tegen de bedrijven
van klaagster en tegen haar;
b) haar werkzaamheden voor klaagster en haar bedrijven in 2017 te beëindigen, waardoor
de druk en dwang jegens klaagster werd opgevoerd om klaagster grote sommen geld afhandig
te maken en in de zaak de waarheid grof geweld aan te doen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op dit verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster.
Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij/zij een
zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de
advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is
niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf
beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de
vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.3 Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht dient de
raad echter te oordelen over de ontvankelijkheid ervan. Artikel 46g Advocatenwet bepaalt
namelijk dat een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop
klaagster heeft kennisgenomen of redelijkerwijs heeft kunnen nemen van het handelen
of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet ontvankelijk wordt
verklaard.
Klachtonderdeel a)
4.4 Klachtonderdeel a) ziet op een mogelijke belangenverstrengeling en het zonder
toestemming gebruiken van persoonlijke informatie van klaagster door verweerster.
De voorzitter is niet in staat zich over de vraag of dit klachtonderdeel ontvankelijk
is een oordeel te vormen, aangezien klaagster niet aangeeft op welke periode de verwijten
die zij verweerster maakt, precies betrekking hebben en het geschil tussen klaagster
en de heer B. ruimschoots voor indiening van onderhavige klacht is ontstaan. Niet
uit te sluiten valt dat de aan verweerster verweten gedragingen al dateren van voor
2019. Veronderstellenderwijs echter van de ontvankelijkheid van dit klachtonderdeel
uitgaand, zal de voorzitter dit kennelijk ongegrond verklaren. Klaagster heeft immers
nagelaten te onderbouwen welke concrete informatie verweerster zou hebben gebruikt
terwijl uit de zich in het dossier bevindende stukken op geen enkele wijze van belangenverstrengeling
blijkt.
4.5 Uit de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen blijkt
dat klachtonderdeel b) ziet op het handelen of nalaten door verweerster tot en met
het eerste kwartaal van 2017. Nadien heeft verweerster immers geen werkzaamheden meer
voor klaagster en/of de aan haar gelieerde vennootschappen verricht. De klacht is
echter pas vijf jaar later, op 17 januari 2022 ingediend. Voor de stelling van klaagster
dat zij van het door haar aan haar klacht ten grondslag gelegde verwijtbaar handelen
of nalaten door verweerster pas in 2020 heeft kennis genomen, is geen steun te vinden
in het dossier.
4.6 Gelet hierop zal klaagster in klachtonderdeel b) derhalve kennelijk niet-ontvankelijk
worden verklaard.
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46j respectievelijk artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, deels (onderdeel a) kennelijk
ongegrond en deels (onderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder b Advocatenwet,
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. M.M.C. van der Sanden
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 januari 2023