ECLI:NL:TADRARL:2023:283 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-1003/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:283 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-10-2023 |
Datum publicatie: | 17-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 20-1003/AL/MN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder - als bestuurder van een vennootschap - met betrekking tot een beleggingsproduct. Klagers stellen dat verweerder door de bemoeienis die verweerder met dat beleggingsproduct heeft gehad en de wijze waarop verweerder zich met betrekking tot dat beleggingsproduct aan klagers heeft gepresenteerd, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad is van de oordeel dat de aard en de kenmerken van dit beleggingsproduct - ook na de uitleg hierover door verweerder - tot zeker hoogte ondoorzichtig blijven, en dat er mede door de hoge voorgestelde rendementen kan worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid ervan. Dat gegeven is echter onvoldoende om vast te stellen dat verweerder zich - in zijn coördinerende en/of adviserende rol - schuldig zou hebben gemaakt aan oplichting, fraude of valsheid in geschrifte. De in deze klachtprocedure voorhanden zijnde informatie over het beleggingsproduct en over de handelingen die verweerder daarbij heeft verricht, is onvoldoende om die verstrekkende conclusie te trekken. Dat betekent dat ook niet vast is komen te staan dat door dit handelen van verweerder het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Deze klachtonderdelen worden daarom ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 oktober
2023
in de zaak 20-1003/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
1. klager
2. klaagster
3. klaagster
tezamen: klagers
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 december 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1049937 van
de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 26 april 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad
(hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze
beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen. Op 25 mei 2021 hebben klagers
verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzet is behandeld op
de zitting van de raad van 24 januari 2022.
1.4 Bij tussenbeslissing van 2 mei 2022 heeft de raad het verzet gegrond verklaard
en de zaak naar de deken verwezen met het verzoek het onderzoek naar de klacht en
de daarmee samenhangende feiten te hervatten en de raad vervolgens schriftelijk over
de uitkomsten van het onderzoek te informeren. De raad heeft daarbij overwogen dat
in ieder geval nader onderzoek dient te worden verricht naar de aard en de kenmerken
van het in het klachtdossier genoemde beleggingsproduct van vennootschap [E], waarvan
verweerder bestuurder was, de bemoeienis die verweerder met dat beleggingsproduct
heeft gehad en de wijze waarop verweerder zich met betrekking tot dat beleggingsproduct
aan klagers heeft gepresenteerd.
1.5 Bij e-mail van 1 december 2022 heeft de deken een schriftelijk nader onderzoek
aan de raad gezonden.
1.6 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juli 2023. Klager was daarbij
aanwezig en verweerder heeft via een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de raad van 2 mei 2022 en van
alle stukken waarop die beslissing is gebaseerd en die in die beslissing zijn genoemd.
Ook heeft de raad kennisgenomen van het nadere onderzoek van de deken van 1 december
2022.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder is behalve advocaat en bestuurder van zijn eigen advocatenpraktijkvennootschap
ook bestuurder en aandeelhouder van een investeringsvennootschap, [E] B.V.
2.2 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van deze vennootschap besprekingen
met klagers gevoerd over het voornemen van klagers om een investering te doen met
een mogelijk hoog rendement. Deze investering hield, kort gezegd, in dat de inleg
van (onder meer) klager zou worden gebruikt om een bankgarantie te kopen welke een
waarde zou hebben die vele malen groter is dan de inleg. Met die bankgarantie konden
dan gelden worden vrijgemaakt waarmee kon worden belegd. Het rendement van deze belegging
zou een veelvoud zijn van de inleg en zou aan klager toekomen.
2.3 [E] B.V. heeft sinds enkele jaren een samenwerking met [E O] B.V., waarvan de
heer Van H. directeur/bestuurder is. Op 1 februari 2019 heeft een 'intake' bespreking plaatsgevonden met de heer Van H. van [E O] B.V., verweerder van [E] B.V.
en klager [G] op het kantoor van [E] B.V. te [plaats]. Gesproken is over het zogenaamde
"Managed Buy Sell" programma. De heer [G] is door de heer Van H. aan verweerder geïntroduceerd. Op 21
maart 2019 is de (gewijzigde) overeenkomst tussen [E] B.V. en [G] c.s. ondertekend.
Ter uitvoering van deze overeenkomst zijn door klagers betalingen gedaan.
2.4 Op 29 juli 2019 is door [E] B.V. een bedrag van € 30.000,00 als deel van de inleg
teruggestort op de bankrekening van de heer [G].
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) Verweerder heeft aan klagers via vennootschap [E] een bankgarantie verkocht in
het kader van het doen van een investering, die verweerder niet kan leveren, zodat
sprake is van oplichting, fraude en valsheid in geschrifte.
b) Verweerder heeft besprekingen gevoerd op diens advocatenkantoor en aan klagers
meegedeeld dat het te storten investeringsgeld aan diens vennootschap [E] door deze
vennootschap zou worden overgemaakt c.q. overgeboekt naar de derdengeldenrekening
van diens advocatenkantoor.
c) Verweerder heeft in totaal een bedrag van € 152.500,-, waarvan € 30.000,- in contant,
aan investeringsgeld van klagers ontvangen, zonder dat klagers weten wat met dit bedrag
is gebeurd.
d) Verweerder is via een e-mail van zijn advocatenkantoor van 1 maart 2019 middels
zijn vennootschap [E] met klagers een overeenkomst aangegaan, waarbij klagers in maandelijkse
termijnen rendement uitgekeerd zouden krijgen, terwijl zij, afgezien van een eenmalige
betaling van € 30.000,- op 29 juli 2019 nimmer uitbetaling van de maandelijkse termijnen
hebben ontvangen.
e) Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad door aan klagers
mede te delen dat zij verweerder konden vertrouwen omdat hij advocaat is.
f) Verweerder heeft door een bedrag van in totaal € 30.000,- in contanten aan te nemen
van klagers en door te bemiddelen in een beleggingsproduct zonder vergunning van de
AFM in strijd gehandeld met de financiële regels, zoals omschreven in de Verordening
op de advocatuur en in de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet
geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als
zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer
een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat - zoals hier:
in privéhoedanigheid - blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien
de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor
het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van
handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan
de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een
advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten
zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven
te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening
absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
Klachtonderdelen a), c), d) en e)
5.2 De raad ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Deze
klachtonderdelen hebben betrekking op het handelen van verweerder - als bestuurder
van de vennootschap [E] - met betrekking tot een beleggingsproduct. Klagers stellen
dat verweerder door de bemoeienis die verweerder met dat beleggingsproduct heeft gehad
en de wijze waarop verweerder zich met betrekking tot dat beleggingsproduct aan klagers
heeft gepresenteerd, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3 De deken heeft verweerder (na de tussenbeslissing van de raad) gevraagd om uitleg
over en een toelichting op het beleggingsproduct te geven. Verweerder heeft - zakelijk
weergegeven - verklaard dat het beleggingsproduct uit drie stappen bestaat. Stap 1
is het aanschaffen van een bankgarantie, die betaald wordt door de klant van [E O]
B.V. Stap 2 is het te gelde maken van de bankgarantie, dat plaatsvindt tegen een bepaald
percentage van de waarde van de bankgarantie. Stap 3 is de deelname aan de investering,
genaamd "High Yield lnvestment Structure" ofwel "Managed Buy Sell Trading Programs".
5.4 De precieze betrokkenheid van verweerder bij dit beleggingsproduct is - mede door
de verschillende lezingen van partijen hierover – niet duidelijk geworden. Wel is
vast komen te staan dat verweerder namens [E] B.V. de coördinerende partij in de communicatie
was tussen [E O] B.V. en klagers.
5.5 De raad is van de oordeel dat de aard en de kenmerken van dit beleggingsproduct
- ook na de uitleg hierover door verweerder - tot zeker hoogte ondoorzichtig blijven,
en dat er mede door de hoge voorgestelde rendementen kan worden getwijfeld aan de
betrouwbaarheid ervan. Dat gegeven is echter onvoldoende om vast te stellen dat verweerder
zich - in zijn coördinerende en/of adviserende rol - schuldig zou hebben gemaakt aan
oplichting, fraude of valsheid in geschrifte. De in deze klachtprocedure voorhanden
zijnde informatie over het beleggingsproduct en over de handelingen die verweerder
daarbij heeft verricht, is onvoldoende om die verstrekkende conclusie te trekken.
Dat betekent dat ook niet vast is komen te staan dat door dit handelen van verweerder
het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Deze klachtonderdelen worden daarom ongegrond
verklaard.
Klachtonderdelen b) en f)
5.6 In deze klachtonderdelen verwijten klagers verweerder dat er besprekingen zijn
gevoerd op verweerders advocatenkantoor, dat hij klagers (bij die gelegenheid) heeft
medegedeeld dat het investeringsgeld naar de derdengeldrekening van zijn advocatenkantoor
zou worden overgemaakt en dat verweerder een contant bedrag van
€ 30.000 heeft aangenomen. De raad is van oordeel dat deze verwijten - gelet op stukken
in het klachtdossier en de gemotiveerde betwisting van deze klachtonderdelen door
verweerder - in onvoldoende mate zijn vast komen te staan. Dat betekent dat deze klachtonderdelen
ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. H. van Katwijk, C.A.Th. Philipsen, E.M.G. Pouls en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 oktober 2023