ECLI:NL:TADRARL:2023:26 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-293/AL/GLD 22-294/AL/GLD 22-295/AL/GLD 22-296/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-02-2023 |
Datum publicatie: | 16-02-2023 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. Klacht tegen verweerders als faillissementscurator. Nu vaststaat dat V. aandeelhouder is van zowel de failliete bedrijven als van klaagsters is de raad van oordeel dat verweerder in het licht van alle omstandigheden van de betreffende faillissementen niet dusdanig heeft gehandeld dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd door in zijn brief aan de bank klaagsters in verband te brengen met de gefailleerde bedrijven. Klachten tegen beide verweerders ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 6 februari
2023
in de zaken 22-293/AL/GLD, 22-294/AL/GLD, 22-295/AL/GLD en 22-296/AL/GLD
naar aanleiding van de klachten van:
1. klaagster
2. klaagster
tezamen ook: klaagsters
over
1. verweerder
2. verweerder
tezamen ook : verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
in alle klachtzaken
1.1 Bij brief van 31 december 2020, per webformulier verzonden op 15 januari 2021,
hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
(hierna: de deken) klachten ingediend over verweerders.
1.2 Op 6 april 2022 heeft de raad de klachtdossiers met de kenmerken K 21/15, K 21/16,
K 21/17 en K 21/18 van de deken ontvangen.
1.3 De klachten zijn gezamenlijk behandeld op de zitting van de raad van 28 november
2022. Daarbij waren verweerders en hun gemachtigde aanwezig. De gemachtigde van klaagsters,
de heer V heeft de zitting telefonisch bijgewoond. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op
de inventarislijsten van de klachtdossiers genoemde bijlagen.
2 FEITEN
in alle klachtzaken
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 V B.V., M B.V. en O T B.V. zijn op respectievelijk 17 november 2015, 17 mei 2016
en 31 januari 2017 failliet verklaard. Mr. H is tot curator in deze faillissementen
benoemd.
2.3 Op 11 december 2017 heeft mr. H in voornoemde faillissementen een brief geschreven
aan de bank KBC Group N.V. (hierna: KBC Bank).
2.4 In deze brief heeft mr. H onder meer geschreven dat de drie onder 2.2 vermelde
failliet verklaarde B.V.’ s behoren tot de volgende groep bedrijven, geleid door de
heer A.M. V:
“U B.V. (Chamber of Commerce 54830761);
U B B.V. (Chamber of Commerce 17155822);
A B.V. (Chamber of Commerce 60287926);
C B.V. (Chamber of Commerce 59705620);
C Europe B.V. (Handelskammernummer HRB 142554);
C USA Inc. (E0546732015-7);
O T Belgium (BE0542504667);
O T SARL (RCSSARREGUEMINESB524973898);
R AG (CHE422.623.016);
Uv (5024565200011);
Uv B.V. (0909781)”
2.5 In verband met de beëindiging van het dienstverband van mr. H, heeft de rechter
commissaris op 29 december 2017 mr. D, kantoorgenoot van mr. H, in de onder 2.2 genoemde
faillissementen tot curator benoemd.
2.6 C Europe B.V., C USA Inc. en R AG hebben zich voor juridische bijstand gewend
tot advocaat mr. S. Op 15 januari 2018 heeft mr. S namens zijn cliënten een brief
gezonden aan verweerders, waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:
“Cliënten stelden mij de brief van 11 december jl. aan KBC Group NV van mr. [H] ter hand. In die brief wordt door hem kenbaar gemaakt dat cliënten onderdeel zouden zijn van een groep van vennootschappen die zouden worden geleid door de heer [A.M. V]. Bovendien wordt een negatief beeld van cliënten gegeven. Dat is echter evident onjuist. Cliënten hebben geen relatie met de heer [A.M. V] en/of hij heeft geen zeggenschap binnen die vennootschappen.”
Verweerders zijn in deze brief verzocht en zo nodig gesommeerd om een bericht te sturen naar de KBC Bank, waarin melding zou moeten worden gemaakt van het feit dat in de brief van 11 december 2017 onjuistheden zijn opgenomen.
2.7 Mr. D heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek om rectificatie van mr. S.
2.8 V heeft de rechter-commissaris in de onder 2.2 vermelde faillissementen meerdere
keren aangeschreven en daarbij onder andere aangekaart dat mr. H ten onrechte in zijn
correspondentie aan banken klaagsters heeft vermeld en dat mr. D hier niets tegen
heeft ondernomen.
2.9 Bij brief van 26 maart 2021 is namens de rechter-commissaris als volgt hierop
gereageerd:
“Ik heb uw hiervoor genoemde eerdere brieven niet inhoudelijk beantwoord (als het goed is heeft u wel een ontvangstbevestiging ontvangen), omdat die informatief bedoeld leken, geen concreet aan mij gericht verzoek bevatten en de inhoud daarvan voor mij geen aanleiding vormde om in te grijpen in het afwikkelen van deze faillissementen door de curator.”
3 KLACHT
in klachtzaken 22-293 en 22-295
3.1 Tijdens de zitting van de raad is in overleg met V vastgesteld dat de klachten
tegen mr. H, zakelijk weergegeven, inhouden dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door als curator in het faillissement
van drie B.V.’ s in een brief aan de KBC Bank klaagsters te vermelden, terwijl klaagsters
niet failliet zijn verklaard en ook niet tot dezelfde groep behoren als de drie failliet
verklaarde ondernemingen.
Toelichting
Klaagsters hebben niets te maken met de gefailleerde besloten vennootschappen. Door
deze brief van mr. H aan de KBC Bank van 11 december 2017 is de naam van beide klaagsters
ernstig geschaad. Voor klaagsters is het nagenoeg onmogelijk om zakelijke relaties
aan te gaan met banken en/of klanten en dit bedreigt de continuïteit van klaagsters.
in klachtzaken 22-294 en 22-296
3.2 Tijdens de zitting van de raad is in overleg met V vastgesteld dat de klachten
tegen mr. D, zakelijk weergegeven, inhoudt dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door als opvolgend curator in het
faillissement van drie B.V.’ s de brief van zijn voorganger van 11 december 2017 niet
te rectificeren, ondanks dat hij ervan op de hoogte was dat in deze brief klaagsters
zijn vermeld terwijl klaagsters niet failliet zijn verklaard en ook niet tot dezelfde
groep behoren als de drie failliet verklaarde ondernemingen.
4 VERWEER
in alle klachtzaken
4.1 Verweerders hebben primair aangevoerd dat de klachten wegens verjaring niet ontvankelijk
dienen te worden verklaard. De klachten over de brief van mr. H aan de KBC Bank van
11 december 2017 zijn via het webformulier op 15 januari 2021 bij de deken ingediend.
Dat V al vóór 15 januari 2018 op de hoogte was van het bestaan van deze brief blijkt
uit de brief die mr. S op 15 januari 2018 aan verweerders heeft gezonden. Hierin heeft
mr. S vermeld dat hij de bewuste brief van mr. H ter hand gesteld heeft gekregen.
De brief van mr. S is gestuurd onder meer namens zijn cliënt R AG, waarvan de heer
V bestuurder is. Kennis van R AG is daarom ook kennis van Uv B.V, waarvan V eveneens
bestuurder is. Dit geldt ook voor A, nu Uv B.V. bestuurder is van A. Klaagsters hebben
dus al vóór 15 januari 2018 kennis genomen van de inhoud van de brief van 11 december
2017, althans zij hadden met V als (in)direct bestuurder van al deze rechtspersonen
in ieder geval van de brief redelijkerwijs kennis kunnen nemen.
4.2 Verweerders hebben tegen de klachten inhoudelijk onder meer het volgende verweer
gevoerd.
4.3 Mr. D heeft de brief van 11 december 2017 niet verstuurd, noch enige betrokkenheid
daarbij gehad. Door mr. D is dus niet gehandeld, zodat hem niet kan worden verweten
dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.4 De klacht van klaagsters over de verzending van de brief van 11 december 2017
door mr. H is reeds voorgelegd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris
heeft echter in het handelen van mr. H geen aanleiding gezien om in te grijpen in
de afwikkeling van de faillissementen. Het functioneren van een advocaat als curator
is reeds onderworpen aan het toezicht van de rechter-commissaris, waardoor grote terughoudendheid
is geboden bij de rechterlijke controle van de tuchtrechter.
4.5 Verder hebben klaagsters onvoldoende onderbouwd op welke wijze het vertrouwen
in de advocatuur zou zijn geschaad als gevolg van het handelen van verweerder(s) in
de hoedanigheid van curator.
5 BEOORDELING
in alle klachtzaken
De beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagsters in hun klachten
5.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerders is dat klaagsters vanwege verjaring
niet-ontvankelijk zijn in hun klachten.
5.2 Op grond van artikel 46 g lid 1 Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk
verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop
de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is
bepaald dat niet ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege
blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken
van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor
het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs
als bekend geworden zijn aan te merken. De raad zal aan de hand van deze maatstaf
beoordelen of klaagsters ontvankelijk zijn in hun klachten tegen verweerders.
5.3 V heeft gesteld dat hij niet door de KBC Bank noch door mr. S op de hoogte is
gesteld van de brief van mr. H van 11 december 2017 en dat hij pas na 15 januari 2018
van het bestaan van de brief op de hoogte is geraakt. Tijdens de zitting van de raad
heeft V met nadruk ontkend betrokken te zijn bij de drie bedrijven - C Europe B.V.,
C USA Inc. en R AG - namens wie mr. S de brief van 15 januari 2018 heeft geschreven.
Hij heeft hieraan toegevoegd dat zijn zoon mr. S de opdracht heeft gegeven om de brief
aan de rechter-commissaris te schrijven, maar dat hij hiermee geen bemoeienis heeft
gehad.
5.4 Gelet op het voorgaande, is voor de raad niet komen vast te staan dat de kennis
van de drie bedrijven namens wie mr. S zijn brief heeft geschreven, kan worden toegerekend
aan V, waardoor hij vóór 15 januari 2018 kennis heeft genomen dan wel kunnen nemen
van de bewuste brief aan de KBC Bank. Nu de klacht via het webformulier op 15 januari
2021 is ingediend, zijn de klachten tijdig ingediend en kunnen klaagsters in hun klachten
worden ontvangen.
De inhoudelijke beoordeling van de klachten
5.5 Allereerst stelt de raad vast dat het in de klachten gaat om het handelen van
verweerders als faillissementscurator. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van
Discipline blijft het advocatentuchtrecht ook gelden voor een advocaat die in een
andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van zijn taak in die
andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur
wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd
met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt.
5.6 Tijdens de zitting van de raad heeft V verklaard dat hij weliswaar aandeelhouder
is van zowel de drie gefailleerde bedrijven als van klaagsters, maar dat klaagsters
niet tot dezelfde groep behoren als waar de drie gefailleerde ondernemingen toe behoren
en dat klaagsters om die reden niet in de brief vermeld hadden mogen worden.
5.7 Wat er ook zij van de vraag of de failliete vennootschappen tot dezelfde operationele
groep als klaagsters behoren, nu vaststaat dat V aandeelhouder is van zowel de failliete
bedrijven als van klaagsters is de raad van oordeel dat mr. H als faillissementscurator
in het licht van alle omstandigheden van de betreffende faillissementen niet dusdanig
heeft gehandeld dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd, als bedoeld
in 5.5, door in zijn brief van 11 december 2017 klaagsters in verband te brengen met
de drie gefailleerde bedrijven.
5.8 Gelet op dit oordeel over het handelen van mr. H, is mr. D niet tuchtrechtelijk
te verwijten dat hij als opvolgend curator de brief van 11 december 2017 niet heeft
gerectificeerd.
5.9 De klachten tegen beide verweerders zullen ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
in alle klachtzaken
De raad van discipline:
- verklaart de klachten van klaagsters tegen verweerders ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 6 februari 2023