ECLI:NL:TADRARL:2023:234 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-996/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:234 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-09-2023 |
Datum publicatie: | 20-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-996/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat. Klaagster heeft verweerster benaderd om haar bij te staan in een procedure tussen haar en haar ex-partner. Na een jaar is de samenwerking en communicatie tussen klaagster en verweerster stroef gaan verlopen, maar na enige tijd is het vertrouwen weer hersteld. Toch gaat een tijd later de samenwerking weer haperen. Uiteindelijk legt verweerster de opdracht neer wegens gezondheidsproblemen. De klacht valt uiteen in vijf klachtonderdelen. Het gaat klaagster erom dat verweerster slecht bereikbaar was, toezeggingen met betrekking tot de voortgang van de zaak niet nakwam, de opdracht op onzorgvuldige wijze heeft neergelegd, niet reageerde op een bij verweerster ingediende klacht en na afloop het dossier niet aan klaagster verstrekte. De raad overweegt dat uit de stukken en de verklaringen van klaagster en verweerster blijkt dat zij een ‘knipperlicht samenwerking’ hadden. Op momenten liep de samenwerking stroef en werden er verwijten gemaakt en dreigde klaagster klachten in te dienen. Ondanks dit alles ging de samenwerking, soms met tussenpozen, toch steeds weer verder en werd het vertrouwen hersteld. Niettemin heeft verweerster ten aanzien van een voorlopig getuigenverhoor en al dan niet te starten bodemprocedure verwarrend gehandeld jegens klaagster. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Ook het klachtonderdeel ten aanzien van het niet verstrekken van het dossier aan klaagster is gegrond. Klaagster heeft daar meerdere malen om verzocht en eerst na tussenkomst van de Orde van Advocaten is het dossier – ruim een half jaar na het eerste verzoek – aan klaagster gezonden. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 18 september
2023
in de zaak 22-996/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 maart 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 20 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1847539 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 juni 2023. Daarbij waren
klaagster en verweerster aanwezig, beiden bijgestaan door hun gemachtigde. Van de
behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Van de zijde van verweerster
is nog een email van 2 januari 2023 binnengekomen met enkele aanvullende stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft verweerster benaderd om haar bij te staan in een procedure tussen
haar en haar ex partner. Tussen klaagster en haar ex partner spelen verschillende
zaken, waaronder aansprakelijkstelling, seksueel misbruik van de dochter, (psychische)
mishandeling en smaad en laster.
2.2 Op 1 juli 2018 heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat zij haar zal bijstaan
als advocaat en is een toevoeging aangevraagd.
2.3 In de periode oktober/november 2019 begint de samenwerking en communicatie tussen
klaagster en verweerster stroef te lopen. Dit wordt opgelost en het vertrouwen wordt
hersteld. Op 5 december 2019 laat verweerster aan klaagster per email weten dat zij
een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor zal indienen en om een zitting zal vragen.
Begin 2020 begint de communicatie weer te haperen en stroef te lopen. Klaagster geeft
in een e-mail bericht van 12 februari 2020 aan verweerster aan te overwegen een klacht
tegen verweerster in te dienen bij de deken. Dat gebeurt niet. In september 2020 wordt
het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor ingediend, waarna verweerster aan klaagster
bericht dat de zitting op 7 april 2021 zal plaatsvinden. In de aanloop naar het getuigenverhoor
corresponderen klaagster en verweerster over de insteek en te stellen vragen, maar
er ontstaat discussie over het verstrekken van een kopie van het dossier. Op 25 maart
2021 dient klaagster een klacht in bij het kantoor van verweerster, waarna verweerster
aan klaagster vraagt of de samenwerking al dan niet beëindigd moet worden. Dat gebeurt
niet en op 7 april 2021 vindt het eerste voorlopig getuigenverhoor plaats en op 17
juni 2021 een tweede. In de periode daarna informeert klaagster bij verweerster naar
het vervolg. Daarop laat verweerster weten begin oktober 2021 te zullen starten met
de bodemprocedure. In januari 2022 bericht verweerster aan klaagster dat zij de opdracht
om medische redenen moet neerleggen en verwijst haar door. Op 2 maart 2022 dient klaagster
wederom een klacht in bij het kantoor van verweerster en op 9 en 10 maart 2022 verzoekt
klaagster aan verweerster haar het dossier toe te sturen. Per e-mail van 11 augustus
2022 laat een medewerker van verweerster aan klaagster weten dat het dossier wordt
opgestuurd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) slecht bereikbaar te zijn;
b) toezeggingen met betrekking tot de voortgang van de zaak niet na te komen;
c) op onzorgvuldige wijze de verstrekte opdracht neer te leggen;
d) niet te reageren op de door klaagster bij haar ingediende klacht;
e) het dossier niet aan haar te verstrekken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en – kort samengevat – het volgende
aangevoerd.
4.2 Volgens verweerster past haar in dezen geen (tuchtrechtelijk) verwijt. Mogelijk
dat er twee maanden geen contact is geweest, maar dat heeft te maken met de coronatijd
en lange wachttijden bij de rechtbank. Middels het voorlopig getuigenverhoor heeft
verweerster onderzocht in hoeverre de ex-partner van klaagster aansprakelijk zou kunnen
worden gesteld voor het door hem gepleegde onrechtmatig handelen, waaronder seksueel
misbruik van de dochter. Het probleem was echter dat de dochter niet in de procedure
betrokken wilde worden. Verweerster heeft aan klaagster daarom ook meerdere keren
uitgelegd dat zij niet optreedt voor de dochter. Klaagster stond er echter op dat
het seksueel misbruikt aangepakt zou worden. Het voorlopig getuigenverhoor bood geen
nieuwe inzichten. De samenwerking met klaagster is diverse malen opgezegd en daarna
weer opgepakt. Recentelijk heeft verweerster echter om medische redenen moeten besluiten
te stoppen. Terugkijkend echter komt verweerster tot de conclusie dat er ook geen
vertrouwen meer was. Verweerster heeft klaagster echter wel verwezen naar twee gespecialiseerde
kantoren voor eventuele voortgang van de zaak. Verweerster heeft overigens tijdens
de samenwerking wel vaker geroepen dat zij verweerster een slechte advocaat vond en
dat ze een klacht tegen verweerster zou indienen. Dat ging er echter voornamelijk
om dat verweerster aan klaagster duidelijk maakte niet voor de dochter te kunnen procederen.
Klaagster beschikt over het gehele dossier, omdat verweerster klaagster altijd een
kopie stuurde van de stukken die zij ontving. Niettemin heeft zij toch aan klaagster
het dossier gezonden, zowel digitaal als per post.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht richt zich tegen de eigen advocaat en valt uiteen in een aantal klachtonderdelen.
Die zal de raad hierna afzonderlijk beoordelen.
5.2 Het eerste klachtonderdeel betreft de communicatie tussen klaagster en verweerster.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de communicatie tussen klaagster en verweerster
niet altijd soepel verliep. Niettemin werd er wel gecommuniceerd. Op zichzelf is het
begrijpelijk dat iemand tijdens zijn vakantie minder goed of niet bereikbaar is en
ook ziekte kan de communicatie verstoren. Wellicht dat verweerster ten aanzien van
klaagster wat duidelijker in haar communicatie geweest zou kunnen zijn, maar hetgeen
is overgelegd en ter zitting is toegelicht maken niet dat verweerster op dit punt
naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals hiervoor
al vermeld; er werd wel gecommuniceerd. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.3 Ten aanzien van de toezeggingen met betrekking tot de voortgang van de zaak is
een aantal gebeurtenissen naar het oordeel van de raad opmerkelijk. Vooral die waar
het betreft het voorlopig getuigenverhoor. Het is de raad, ook met de toelichting
van verweerster ter zitting, niet geheel duidelijk geworden waarom verweerster om
een voorlopig getuigenverhoor heeft verzocht. Weliswaar heeft verweerster aan klaagster
voldoende duidelijk gemaakt dat zij niet voor de dochter kon optreden, maar gelet
daarop is onduidelijk waarom een voorlopig getuigenverhoor is gehouden waar het seksueel
misbruik van de dochter kennelijk (ook) aan de orde was. Hoewel het volgens verweerster
niet de bedoeling was een bodemzaak betreffende het seksueel misbruik te starten,
bericht verweerster in een Whats-app bericht van 24 september 2021 aan klaagster in
oktober te gaan beginnen met de bodemprocedure. Ter zitting heeft verweerster toegelicht
dat dit bericht wellicht wat cryptisch was, maar dat dit zag op de psychische mishandeling
van klaagster en niet op het seksueel misbruik van de dochter. Door verweerster is
ter zitting verder nog verklaard dat er een periode was dat er weinig contact was
en de zaak inzake smaad/laster was afgesloten, maar dat klaagster toch een procedure
wilde voeren. Het maximale wat verweerster volgens haar kon doen was een voorlopig
getuigenverhoor, omdat klaagster bleef aandringen en verweerster sympathie voor klaagster
had. De raad kan zich echter de verwarring bij klaagster op dit punt voorstellen.
Op dit punt heeft verweerster niet gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat
mag worden verwacht. Verweerster is er hierbij aan voorbij gegaan dat zij als advocaat
de regie voert in de te voeren procedure en de processtrategie bepaalt. Dit klachtonderdeel
is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond.
5.4 De raad is niet van oordeel dat verweerster op onzorgvuldige wijze de verstrekte
opdracht heeft neergelegd. Zij heeft dit gedaan om medische redenen en dit ook aan
klaagster medegedeeld. Verder heeft zij klaagster verwezen naar twee gespecialiseerde
kantoren. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.5 Uit de stukken en uit de verklaringen van klaagster en verweerster is de raad
gebleken dat zij een ‘knipperlicht samenwerking’ hadden. Op momenten liep de samenwerking stroef, werden er verwijten gemaakt en dreigde
klaagster een klacht in te dienen. Op andere momenten heeft verweerster kennelijk
de samenwerking weer beëindigd of gaf zij aan klaagster aan dat het wellicht beter
was dat zij een andere advocaat zou zoeken. Ook heeft klaagster tot tweemaal een klacht
bij het kantoor van verweerster ingediend. Ondanks dit alles ging de samenwerking
toch steeds weer verder. Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat verweerster
niet direct op de klachten van klaagster reageerde en dit is naar het oordeel van
de raad dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.6 Klaagster heeft op 9 en 10 maart 2022 aan verweerster verzocht haar het dossier
toe te zenden. Eerst op 11 augustus 2022 is daar daadwerkelijk gevolg aan gegeven.
Zulks echter eerst na tussenkomst van de Orde van Advocaten; in een e-mail van verweerster
aan de Orde van 2 november 2022 geeft verweerster aan dat klaagster al het dossier
moet hebben, maar dat zij het niettemin toch digitaal en per post zal zenden. Dat
is naar het oordeel van de raad echter veel te laat. Het is de raad niet duidelijk
geworden waarom verweerster niet al veel eerder - kort na het verzoek daartoe - het
dossier aan klaagster heeft gezonden. Dat klaagster het dossier al in kopie zou moeten
hebben, zoals verweerster stelt, staat daar niet aan in de weg. Ook overigens zijn
er geen belemmeringen aangevoerd. Deze onwelwillende houding rekent de raad verweerster
aan en dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat is geen houding die een redelijk handelend
advocaat betaamt.
6 MAATREGEL
De raad is van oordeel dat in dit geval, mede gelet op de aard van de gegronde klachtonderdelen,
de maatregel van waarschuwing passend is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht (deels) gegrond verklaart, moet verweerster op grond van
artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,-
aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 22-996/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen b) en e) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, E.M.G. Pouls, A.C.H. Jansen en N.C. Milani, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 18 september 2023