ECLI:NL:TADRARL:2023:223 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-116/AL/GLD 23-117/AL/GLD 23-118/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:223
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 07-09-2023
Zaaknummer(s):
  • 23-116/AL/GLD
  • 23-117/AL/GLD
  • 23-118/AL/GLD
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen twee advocaten en een advocatenkantoor. De voorzitter verklaart de klachten kennelijk niet-ontvankelijk, onder meer omdat over deze klacht al eerder door de raad van discipline is geoordeeld.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 mei 2023
in de zaken 23-116/AL/GLD, 23-117/AL/GLD, 23-118/AL/GLD
naar aanleiding van de klachten van:

klaagster 1.
klaagster 2.
klaagster 3.

tezamen ook: klaagsters
gemachtigde: mr. [F], advocaat te [plaats]
over
verweerder 1 (23-116/AL/GLD)
verweerder 2 (23-117/AL/GLD)
verweerster 3 (23-118/AL/GLD)
tezamen ook: verweerders
gemachtigde: mr. [B], advocaat te [plaats]

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 6 februari 2023 met kenmerken K 21/64, K 21/65 en K 22/157, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op de klachtdossiers, uit van de volgende feiten.
1.1 De gemeente Nijmegen en klaagsters hebben sinds 2016 een geschil. Dat geschil heeft tot diverse gerechtelijke procedures geleid. Verweerders 1. en 2. traden op als advocaat van de gemeente Nijmegen. Zij zijn beiden werkzaam (geweest) bij verweerster 3., het advocatenkantoor D.
1.2 In augustus 2016 hebben klaagsters klachten ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland. In een beslissing van 19 november 2018 (17-1053, 17-1054, 17-1055 en 17-1056) heeft de raad op die klachten geoordeeld.
1.3 Klaagsters hebben vervolgens een civiele procedure aangespannen tegen onder meer verweerders in deze zaak waarbij zij (onder meer) een verklaring voor recht vorderden dat verweerder onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, onder meer door schending van hun geheimhoudingsplicht en, ondanks een tegenstrijdig belang, op te treden voor de gemeente Nijmegen tegen klaagsters.
1.4 Door de rechtbank Amsterdam zijn de vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 12 november 2019 het eindoordeel van de rechtbank in stand gelaten, maar – anders dan het oordeel van de rechtbank en de beslissing van de Raad van Discipline – heeft het hof overwogen dat verweerders 1. en 2. niet hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
1.5 Op 23 september 2020 is namens klaagster een verzoek tot herziening van de beslissing van de Raad van Discipline van 19 november 2018 gedaan. Dat verzoek is bij voorzittersbeslissing van 21 december 2020 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.6 Bij brief van 18 maart 2021 zijn de onderhavige klachten bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klachten luiden, zakelijk weergegeven, als volgt.
 
Klacht 1. (tegen alle drie de verweerders)

Verweerders hebben niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door op 16 maart 2016 beslag te doen leggen onder SN Retail. Door het leggen van dat beslag onder SN Retail is gehandeld in strijd met regel 7 lid 4 Gedragsregels 1992. Het gaat hier blijkens de toelichting om een binnen de beroepsgroep algemeen aanvaarde norm dat het advocaten, behoudens bijzondere omstandigheden, niet is toegestaan tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten op te treden. Daarbij zijn ook de gedragsregels 1 lid 3, 4, 3 lid 1 en 6 overtreden.

Klacht 2. (tegen verweerster 3.)

Verweerster 3. - het advocatenkantoor waar verweerders 1. en 2. werkzaam zijn (geweest) - heeft na de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 12 november 2019 geen teken van leven gegeven. Voor dit advocatenkantoor geldt dus dat zij geen lering wenst te trekken uit hetgeen zich heeft voorgedaan en kennelijk de eigen belangen laat prevaleren. Die opstelling past niet bij een kantoor dat een grote invloed heeft in de omgeving waar zij gevestigd is.

3 VERWEER
3.1 Verweerders hebben tegen de klachten verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Klacht 1.

4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
4.2 De voorzitter is op grond van het klachtdossier en (in het bijzonder) de beslissing van de raad van 19 november 2019 van oordeel dat de klacht die klaagsters nu hebben ingediend, ziet op hetzelfde feitencomplex als de klacht waarover de raad in de beslissing van 19 november 2019 al heeft geoordeeld. De klacht van klaagsters kan dan ook niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een nieuwe klachtzaak. Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel.
4.3 Het door klaagsters genoemde arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin (deels) een ander oordeel is gegeven over het handelen van verweerders 1. en 2., levert niet een nieuw feit op dat dat het doorbreken van de ne bis in idem-regel rechtvaardigt. Andere feiten of omstandigheden die maken dat dat anders zou moeten zijn, zijn de voorzitter ook niet uit de stukken gebleken
4.4 Ook de omstandigheid dat de oude klacht alleen was ingediend door klaagster 3. en de nieuwe klacht ook door klaagsters 1. en 2. is ingediend, maakt het oordeel van de voorzitter niet anders. Ook in dat geval moet een advocaat er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Bovendien zijn klaagsters 1. en 2. bestuurders van klaagster 3. Zij waren daarom ook op de hoogte van de oude klacht.
4.5 Uit het voorgaande volgt dat klaagsters kennelijk niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in deze klacht.

Klacht 2.

4.6 Deze klacht is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerders 1. en 2. werkzaam zijn (geweest). De voorzitter stelt voorop dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van die vennootschap. Slechts in bepaalde gevallen kan een klacht tegen het kantoor ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig.
4.7 Dit laatste is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken. De klacht van klaagsters ziet op het (gestelde) nalaten van het advocatenkantoor om te reageren op het bovengenoemde arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dat nalaten ziet niet op de organisatie van het advocatenkantoor. Als er al op dat arrest gereageerd had moeten worden in de richting van klaagsters, dan hadden de behandelde advocaten dat moeten doen en niet (het bestuur van) het advocatenkantoor. Bovendien is niet gebleken dat klaagsters het bestuur van het advocatenkantoor om een reactie op het arrest hadden verzocht.
4.8 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster 3. niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken door klaagsters. Klaagsters zullen dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in deze klacht.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.

Griffier                                                                                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 15 mei 2023