ECLI:NL:TADRARL:2023:214 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-086/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:214
Datum uitspraak: 04-09-2023
Datum publicatie: 06-09-2023
Zaaknummer(s): 23-086/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat en de cliënt als wederpartij van verweerder (voormalig advocaat). Naar het oordeel van de raad heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar onjuiste informatie aan de rechtbank verstrekt op het B4-formulier. Verweerder heeft niet vooraf aan klagers gevraagd om instemming met het uitstelverzoek, dus had om die reden niet het B4-formulier (eenstemmig uitstelverzoek) mogen gebruiken. Door dat wel te doen en door in strijd met de waarheid aan te geven dat het een eerste uitstelverzoek betrof en een kopie aan de wederpartij was gestuurd, heeft verweerder de rechtbank onjuist geïnformeerd. Daarnaast heeft hij de procedure op oneigenlijke gronden vertraagd ten nadele van de wederpartij en heeft voor zijn handelen nooit excuses aangeboden. Verweerder heeft de onderlinge verhouding als advocaten verstoord en het vertrouwen van de wederpartij in de advocatuur geschaad. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 september 2023
in de zaak 23-086/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager 1 of Van M
gemachtigde: klager 2
en
klager 2
samen ook: klagers
over   
verweerder
tot 31 december 2021 advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 september 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Verweerder heeft zich per 31 december 2021 laten uitschrijven als advocaat.
1.2 Op 31 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/131 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juli 2023. Op deze zitting zijn gelijktijdig andere klachtzaken (20-023/AL/GLD; 23-357/AL/GLD) en een dekenbezwaar (23-087/AL/GLD/D) tegen verweerder behandeld. Op de zitting waren klager 2 mede namens klager 1, verweerder en de deken aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Begin januari 2019 heeft Van M, die ook klager is in klachtzaak 20-023/AL/GLD, zich tot verweerder gewend voor rechtsbijstand.
2.2 In januari en februari 2019 heeft Van M meermaals bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken en aangedrongen op meer voortvarendheid.
2.3 Op 14 februari 2019 heeft verweerder namens Van M een appeldagvaarding laten uitbrengen. Deze dagvaarding is - wegens het niet aanbrengen daarvan bij het gerechtshof - ingetrokken. Verweerder is namens Van M daartegen niet in verzet gegaan.
2.4 Van M heeft begin maart 2019 het vertrouwen in verweerder opgezegd en heeft zich tot klager 2 als zijn opvolgend advocaat gewend.
2.5 Bij brief van 3 september 2019 heeft klager 2 verweerder namens Van M aansprakelijk gesteld en daarin onder meer geschreven:

De reden dat ik u thans wederom aanschrijf, is gelegen in het feit dat cliënt van mening is dat u beroepsfouten hebt gemaakt gedurende de tijd dat u het dossier [Van M/V] door hem als advocaat hebt behartigd, waardoor cliënt schade heeft geleden. Ik stel u hierdoor aansprakelijk voor die schade en verzoek u omgaand uw verzekeraar in te lichten van deze aansprakelijkheidsstelling en uw verzekeraar te verzoeken mij z.s.m. te bevestigen dat zij deze brief in behandeling hebben genomen en wanneer zij inhoudelijk op deze brief zullen reageren.

Bij e-mail van 12 november 2019 heeft klager 2 verweerder gerappelleerd.
2.6 Wegens het uitblijven van een reactie van verweerder is klager 2 namens Van M een procedure tegen verweerder gestart bij de rechtbank Gelderland.
2.7 Op 26 augustus 2020 heeft verweerder bij de rechtbank een verzoek om uitstel voor zijn te nemen conclusie van antwoord gedaan. Op het B4-formulier (uitstelverzoek eenstemmig) heeft verweerder vermeld dat de wederpartij - klagers - is geïnformeerd en dat het een eerste verzoek om uitstel betreft.
2.8 In zijn e-mail van 1 september 2020 heeft klager 2 onder meer aan verweerder geschreven:

Bijgaand treft u aan mijn B11-formulier dat ik zojuist indiende bij de rechtbank.

Ik zag vandaag op de rol dat u uitstel hebt gekregen tot 7 oktober 2020 voor CvA.

Aangezien mij dat verbaasde, omdat ik van u niks heb vernomen over de behoefte aan enig nader uitstel danwel de reden daarvoor heb ik met de griffie gebeld en vernam ik dat u een nader uitstel hebt gevraagd en daarbij hebt aangegeven dat u mijn toestemming had. Om die reden hebt u uitstel gekregen.

U hebt echter geen contact met mij opgenomen, geen enkel verzoek tot nader uitstel aan mij gericht (laat staan op grond waarvan) en mij evenmin een kopie van uw verzoek aan de rechtbank doen toekomen.

Graag ontvang ik alsnog (en direct) een kopie van uw verzoek aan de rechtbank.

2.9 Verweerder heeft hierop als volgt gereageerd in zijn e-mail van 7 september 2020 aan klager 2:

Er was sprake van een dringende reden, maar (naar nu blijkt) was er geen sprake van een eerste uitstelverzoek mijnerzijds en had ik het uitstelverzoek op dringende reden moeten vragen. Mijn excuses dat ik bij de rolrechter de indruk heb gewekt dat ik u zou hebben benaderd voor instemming, ik ging er vanuit dat dit mijn eerste uitstelverzoek was.

3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) bij de rechtbank te suggereren dat hij toestemming van klager 2 had verkregen voor een nader uitstel voor zijn conclusie van antwoord, terwijl klager 2 die toestemming niet heeft verleend;
b) niet gelijktijdig een kopie van deze correspondentie met de rechtbank aan klager 2 te sturen.

4 VERWEER
Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad aangevoerd dat hij destijds wel telefonisch toestemming van klager 2 moet hebben gekregen om nader uitstel bij de rechtbank te vragen voor het indienen van zijn conclusie van antwoord. Hij heeft dat daarom ook zo ingevuld op zijn B4-formulier aan de rechtbank. Als hij geen toestemming had gekregen, dan had hij dat niet zo vermeld.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren (Gedragsregel 24).
5.2 Een advocaat moet zich zowel in als buiten rechte onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is (Gedragsregel 8).
5.3 Ook is het een advocaat niet toegestaan om zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter te wenden aan wiens oordeel een zaak is onderworpen, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft daarop te reageren (Gedragsregel 21 lid 1).
5.4 Handelen in strijd met genoemde gedragsregels is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.

Klachtonderdelen a) en b)

5.5 Gelet op de samenhang van deze verwijten zal de raad deze gelijktijdig beoordelen.
5.6 Vaststaat dat verweerder op 26 augustus 2020 een B4-formulier bij de rechtbank heeft ingediend in de procedure waarin klager 2 optrad als advocaat van Van M, zijn wederpartij. Dit formulier kan alleen door een advocaat worden ingediend als sprake is van een eenstemmig uitstelverzoek van de partijen. Vanaf een tweede eenstemmig uitstelverzoek moet dat verzoek op het formulier worden toegelicht. Verweerder heeft op het B4-formulier vermeld dat sprake was van een eerste eenstemmig uitstelverzoek en dat hij klagers daarover heeft geïnformeerd.
5.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder op het B4-formulier tuchtrechtelijk verwijtbaar onjuiste informatie aan de rechtbank verstrekt. Zoals verweerder in zijn e-mail van 7 september 2020 aan klager 2 heeft geschreven, was immers geen sprake van een eerste maar van een tweede uitstelverzoek van zijn kant. Ook heeft verweerder op datzelfde formulier verklaard dat hij gelijktijdig aan klager 2 een kopie van dat verzoek heeft gestuurd, terwijl hij dat pas, zo is de raad uit de stukken gebleken, later op verzoek van klager 2 heeft toegestuurd. Specifiek met toezending van het B4-formulier heeft verweerder bij de rechtbank de indruk gewekt dat klager 2 met zijn uitstelverzoek had ingestemd, waarna aan verweerder door de rechtbank automatisch uitstel tot 7 oktober 2020 is verleend. Klager 2 heeft betwist dat hij aan verweerder die toestemming mondeling of schriftelijk heeft gegeven. Verweerder heeft over het al dan niet verlenen van toestemming door klager 2 in zijn e-mail van 7 september 2020 aan klager 2 en tijdens de zitting van de raad tegenstrijdige standpunten ingenomen die lijnrecht tegenover elkaar staan en ook niet met stukken zijn onderbouwd. De raad houdt het er daarom op dat klager 2 namens Van M geen toestemming aan verweerder heeft gegeven voor het uitstelverzoek van verweerder. Met deze handelwijze heeft verweerder niet alleen de rechtbank onjuist geïnformeerd, maar ook de procedure op oneigenlijke gronden vertraagd ten nadele van Van M terwijl hij daarvoor ook nooit zijn excuses heeft aangeboden aan klager 2. Daarmee heeft verweerder de onderlinge verhouding als advocaten verstoord en tevens het vertrouwen van Van M in de advocatuur geschaad.
5.8 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet door in strijd te handelen met voornoemde gedragsregels. De raad zal de klacht dan ook in alle onderdelen gegrond verklaren.

6 MAATREGEL
6.1 Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft met zijn handelen niet alleen onbetamelijk gehandeld in de zin van artikel 46 Advocatenwet door schending van genoemde gedragsregels. Hij heeft daarbij naar het oordeel van de raad ook niet integer gehandeld en daarmee die kernwaarde geschonden als bedoeld in artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter.
6.2 Verweerder heeft geen zelfinzicht van het laakbare van zijn handelen getoond. In plaats van tijdens de zitting alsnog aan klagers zijn excuses aan te bieden, is verweerder met een ander verweer gekomen en heeft hij klagers uitgemaakt voor leugenaar. Met een dergelijke houding richting klagers heeft verweerder niet de goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend, wat van verweerder, ook nu hij geen advocaat meer is, wel mocht worden verwacht. Temeer met zijn 19-jarige ervaring als advocaat. De raad is van oordeel dat het handelen van verweerder dusdanig ernstig is dat een maatregel van berisping passend en geboden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager 2 geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager 2,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager 2. Klager 2 geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager 2, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, W.W. Korteweg en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.

griffier                                                                                                                                         voorzitter
 
Verzonden d.d. 4 september 2023