ECLI:NL:TADRARL:2023:213 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-023/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:213 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-09-2023 |
Datum publicatie: | 06-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 20-023/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft zich op de mogelijk laatste dag van de verzettermijn na een verstekvonnis tot verweerder gewend. De raad is gebleken dat verweerder zich tussen die intake en in de periode daarna niet ervan heeft vergewist of klager had begrepen onder welke omstandigheden verweerder alsnog verzet zou instellen en wat de risico's van de door verweerder voorgestelde aanpak waren (informeren bij de wederpartij naar de mogelijk eerdere aanvangsdatum van de verzettermijn). Dat had gezien de financiële gevolgen van het verstekvonnis voor klager wel van verweerder verwacht mogen worden. Gezien de aanwezige tijdsdruk had verweerder de opdracht niet moeten aannemen. Daarnaast heeft verweerder klager niet op deskundige wijze bijgestaan, onder meer door hoger beroep tegen het verstekvonnis in te stellen, terwijl dat niet mogelijk is. Ook heeft verweerder zijn zorgplicht voor klager verzaakt door niet in zijn belang te handelen en hem niet op de hoogte te houden van de voortgang. Ook is verweerder vaak onbereikbaar geweest voor klager. Daarnaast heeft verweerder excessief gedeclareerd. Hij heeft uren gedeclareerd voor werkzaamheden die hij niet voor klager had moeten verrichten omdat zij geen meerwaarde voor klager hadden. Na diens aansprakelijkstelling had verweerder uren moeten crediteren, ook voor niet door klager verzochte werkzaamheden, en daarover ook transparant moeten zijn. Berisping en toewijzing van artikel 48 lid 9 Aw. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 september
2023
in de zaak 20-023/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
tot 31 december 2021 advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 mei 2019, aangevuld op 15 mei 2019, heeft klager bij de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend
over verweerder. Verweerder heeft zich op 31 december 2021 laten uitschrijven als
advocaat.
1.2 Op 10 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/67 van de
deken ontvangen. Vanwege mogelijke intrekking van deze klacht en vanwege alsnog toe
te sturen samenhangende klachtzaken en een mogelijk dekenbezwaar, heeft de raad op
verzoek van de deken de planning van deze klachtzaak uitgesteld.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juli 2023. Op deze zitting
zijn gelijktijdig andere klachtzaken (23-086/AL/GLD; 23-357/AL/GLD) en een dekenbezwaar
(23-087/AL/GLD/D) tegen verweerder behandeld. Op de zitting waren de gemachtigde van
klager namens hem, alsmede verweerder en de deken aanwezig. Van de behandeling is
proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is verwikkeld geraakt in een auteursrechtelijk geschil met V. Bij verstekvonnis
van 15 november 2018 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, in dat geschil
een voor klager nadelige uitspraak gedaan.
2.2 Het verstekvonnis is op 4 december 2018 (niet in persoon) aan klager betekend
aan zijn woonadres. Op 19 december 2018 heeft klager daarom telefonisch contact gezocht
met de deurwaarder.
2.3 Op 14 januari 2019 heeft mr. L namens de wederpartij een kopie van het vonnis
aan klager toegestuurd en gesommeerd de uitspraak na te komen.
2.4 Op 16 januari 2019 heeft klager een intakegesprek gehad bij verweerder op kantoor.
Diezelfde dag heeft verweerder telefonisch contact gezocht met de deurwaarder in verband
met vragen over de aanvang van de verzettermijn. Ook heeft verweerder geprobeerd om
mr. L telefonisch te spreken. Omdat dat niet lukte heeft verweerder aan mr. L onder
meer gemaild:
(…) Cliënt heeft het exploot vlak voor de kerst gevonden, maar beschikt niet over
de dagvaarding. (…)
Namens client wil ik namelijk verzet instellen, (…). Mag ik er van uitgaan dat ook u een verzetprocedure prefereert boven een reeds nu in te stellen hoger beroep. (…)
2.5 In zijn e-mail van 17 januari 2019 heeft klager aan verweerder gevraagd of verweerder de dag ervoor nog contact heeft kunnen leggen met de advocaat van de wederpartij. Daarbij heeft klager de door hem op 14 januari 2019 van de advocaat van de wederpartij ontvangen e-mail met bijlagen gevoegd. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail aan klager laten weten:
Gistermiddag heb ik veelvuldig gebeld, maar er werd niet opgenomen. Ik heb ook een
e-mail gezonden. Die zend ik zo dadelijk nog aan u door.
Ook vanochtend werd de telefoon niet beantwoord, tot zojuist. Ik sprak kort de secretaresse
van mr. [L] en zij had de e-mail gezien. Mr. [L] zal in de loop van de dag reageren
op mijn e-mail en dan weten we of een praktische weg (alsnog verzet) mogelijk is.
Ik wacht de dagvaarding af en als we alsnog in verzet gaan, moeten we morgen snel handelen, maar daarover houden wij contact.
2.6 Verweerder heeft telefonisch contact met mr. L gehad die ermee bekend was dat
klager op 19 december 2018 inhoudelijk op de hoogte was van het verstekvonnis van
15 november 2018. Verweerder heeft daarom, wegens het verstrijken van de verzettermijn,
geen verzet tegen dat vonnis ingesteld.
2.7 Op 1 februari 2019 heeft de wederpartij van klager beslag laten leggen op zijn
woning voor een bedrag van ruim € 100.000,-. Klager heeft de beslagstukken bij verweerder
op kantoor afgegeven.
2.8 In de e-mail van 4 februari 2019:
– om 6:59 uur: heeft klager onder meer aan verweerder gevraagd of een schikking met de wederpartij een optie is omdat hij behoorlijk last van de spanning heeft.
– om 15:40 uur: heeft verweerder daarop als volgt gereageerd:
Zoals inmiddels telefonisch besproken, zal ik (ter dekken van de termijn) het hoger beroep eerdaags instellen (de termijn om hoger beroep te gaan loopt 15 februari 2019 af).
Alsdan behoeven wij nog niet u hele verweer op schrift te zetten. Dat kan later. (…)
Zo hebben wij dan nog tot die tijd sowieso de mogelijkheid om te proberen om de zaak in der minne te regelen. (…)
De opdrachtbevestiging en voorschotnota heb ik opnieuw geprint en een scan daarvan
treft u bijgaand aan. Zowel de getekende opdrachtbevestiging (die ondertekening kunt
u woensdag ook tijdens ons gesprek bij mij op kantoor doen) als uw betaling zie ik
graag omgaand tegemoet.
In de - niet door klager ondertekende - opdrachtbevestiging van verweerder staat onder
meer vermeld:
De door mij in verband met de opdracht te verrichten werkzaamheden beogen tot het resultaat te leiden, dat zo mogelijk verzet, doch anders hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank Gelderland wordt ingesteld. Heden heb ik getracht de advocaat van [V], [mr. L], te bereiken, maar mijn herhaalde telefonische oproepen werden niet beantwoord en ik heb ook nog geen reactie gekregen op mijn e-mail aan hem.
Immers, als wij er van uitgaan dat u op 19 december 2018 kennis heeft genomen van het vonnis van 15 november 2018, en u toen ook de hoofdlijnen van het vonnis wist, betekent dat dat vandaag de verzet termijn afliep.
Omdat u pas hedenmiddag contact met mij heeft opgenomen en ik vervolgens wel het vonnis, maar niet de dagvaarding heb ontvangen is het – los van de onmogelijkheid binnen enkele uren een verzetdagvaarding op te stellen, niet mogelijk nog heden de verzetdagvaarding op te stellen.
Als de termijn dus vandaag afloopt is verzet tegen het vonnis geen mogelijkheid meer
en is alleen hoger beroep nog mogelijk.
Als de wederpartij niet ageert tegen de verzettermijn, ik vandaag nog de dagvaarding
van hem ontvang, u en ik morgen snel schakelen en zorgen dat de verzetdagvaarding
vrijdag 18 januari 2019 wordt uitgebracht, is verzet alsnog mogelijk.
Dit heb ik in alle openheid aan mr. [L] voorgelegd, nu wij daarmee immers enkel wat (het verzet) te winnen hebben. (…)
In verband met de door mij in uw opdracht te verrichten werkzaamheden treft u bijgaand een voorschotnota van € 2.500,- excl. BTW aan. (…)
Het voorschot kan ik depot worden gehouden, dan wel tussentijds worden verrekend. (…)
Klager heeft de helft van de voorschotnota betaald.
2.9 Op 14 februari 2019 heeft verweerder namens klager de wederpartij gedagvaard in
hoger beroep. Verweerder heeft deze dagvaarding niet aangebracht bij het gerechtshof
waardoor deze later is ingetrokken.
2.10 Op 25 februari 2019 heeft verweerder namens klager aan mr. L een nieuw schikkingsaanbod
gedaan.
2.11 In zijn e-mail van 5 maart 2019 heeft verweerder aan klager zijn excuses aangeboden
voor de vertraging van zijn kant door grote drukte. Verweerder heeft hierin toegezegd
dat hij, zoals telefonisch besproken, de volgende dag een voorstel voor een plan van
aanpak aan klager zal toesturen, waarin de nog enige optie, een kort geding, zal worden
uitgewerkt om schorsing van de executie te voorkomen.
2.12 Op 7 maart 2019 heeft klager aan verweerder gevraagd waar zijn plan van aanpak
blijft. Daarop heeft verweerder diezelfde dag per e-mail gereageerd en opnieuw zijn
excuses aangeboden en toegezegd binnen een aantal dagen met een voorstel te komen.
Als bijlage heeft verweerder het exploot van de deurwaarder van 14 februari 2019 meegestuurd.
2.13 Kort daarna heeft klager zijn vertrouwen in verweerder opgezegd omdat verweerder
hem niet, ondanks verzoeken daartoe, goed en snel op de hoogte hield van de gang
van zaken.
2.14 De opvolgend advocaat van klager, zijn gemachtigde in deze procedure, heeft op
13 maart 2019 het dossier van klager bij verweerder opgevraagd. De opvolgend advocaat
heeft meermaals aangedrongen op toezending van de eindbrief en de declaratie.
2.15 Op 26 maart 2019 heeft verweerder aan klager een - tot het door klager betaalde
voorschot gematigde - einddeclaratie gestuurd voor 8,40 uur voor een bedrag van €
1.525,- en de declaratie met het voorschot verrekend. Volgens zijn urenspecificatie
heeft verweerder onder meer 1,05 uur voor het opstellen van de hogerberoepdagvaarding,
1,40 uur voor onderzoek naar en het opstellen van een kortgedingdagvaarding en 0,40
voor literatuuronderzoek aan tijd geschreven.
2.16 Bij brief van 3 september 2019 heeft de opvolgend advocaat verweerder aansprakelijk
gesteld voor de schade die klager door het handelen/nalaten van verweerder stelt te
hebben geleden. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
a) tekort te schieten in zijn dienstverlening doordat verweerder:
(i-a) heeft verzuimd om in verzet te gaan tegen het verstekvonnis van 15 november
2018 en (i-b) de verzettermijn zelfs heeft bekort en daarmee de positie van klager
verzwakt, en
(ii-a) op 14 februari 2019 een appeldagvaarding heeft laten uitbrengen, terwijl hij
wist, althans had moeten weten, dat hoger beroep tegen een verstekvonnis niet mogelijk
is en klager vervolgens (ii-b) niet te laten weten dat hij de dagvaarding had ingetrokken,
en
(iii) in strijd met de met klager gemaakte afspraken niet op 6 maart 2019 met een
uitgewerkt plan van aanpak te komen om executie van de woning van klager te voorkomen
via mogelijk een executie kort geding, en
(iv) niet heeft geprobeerd om op een adequate manier met de wederpartij in overleg
te gaan om tot een minnelijke regeling te komen;
b) onvoldoende met klager te communiceren door:
- klager niet op de hoogte te houden van zijn plan van aanpak en door hem verrichte
werkzaamheden,
- belangrijke stukken niet of heel laat aan klager door te sturen, en
- zonder kenbare reden niet of niet tijdig te reageren op vragen van klager of zijn
opvolgend advocaat, en
- aan de opvolgend advocaat van klager niet het complete dossier te sturen;
c) tekort te schieten in de (communicatie over de) financiële kant van de zaak doordat verweerder:
(I) ondanks zijn beroepsfout en nalatig handelen voor zijn werkzaamheden toch kosten
aan klager in rekening heeft gebracht en daarom excessief heeft gedeclareerd, en
(II-a) bij zijn declaraties onduidelijke specificaties aan klager heeft gestuurd terwijl
(II-b) klager voor een aantal posten geen opdracht heeft gegeven,
(III) klager tussentijds onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de oplopende
kosten, terwijl hij bekend was met de financiële problemen van klager, en
(IV) zonder toestemming van klager over gegaan is tot verrekening met het door klager
betaalde voorschot.
3.2 Daarnaast verzoekt klager de raad op grond van artikel 48 lid 9 Aw te bepalen
dat verweerder jegens hem niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke
rechtshulpverlening betaamt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Van wanprestatie of ander verwijtbaar handelen is geen sprake geweest. Klager
is op de laatste dag van de verzettermijn, op 16 januari 2019, op kantoor gekomen
en dat bleek te laat te zijn. Tijdens die bespreking werd verweerder duidelijk dat
klager al op 19 december 2018 met de deurwaarder had gebeld na ontvangst van het verstekvonnis.
Toen heeft hij klager ook meteen gezegd dat hij geen tijd meer had om nog die dag
verzet in te stellen. Wel heeft hij met klager afgesproken dat hij voor de zekerheid
bij de advocaat van de wederpartij, mr. L, zou nagaan of die op de hoogte was van
de datum van bekendheid met het vonnis van klager. Bij navraag bleek dat mr. L daarvan
op de hoogte was, zodat het instellen van verzet geen zin meer had. Zonder succes
heeft hij nog geprobeerd om een regeling met de wederpartij te bereiken, maar dat
bleek door de voor klager ongunstige situatie niet mogelijk. Na het einde van de verzettermijn
was hoger beroep niet meer mogelijk. Dat heeft hij eerst telefonisch, daarna ook nog
schriftelijk op 11 maart 2019, aan klager meegedeeld en aangegeven dat alleen nog
een executie kort geding een optie was. Klager is daarna overgestapt naar zijn opvolgend
advocaat, die die door verweerder geadviseerde route in gang heeft gezet.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder erkent dat hij niet telkens bereikbaar was en ook niet altijd snel
heeft gereageerd op vragen of correspondentie van klager of van zijn opvolgend advocaat.
Dat kwam omdat hij in die periode te maken heeft gehad met een tweetal heftige ziekte/zorg
gevallen in zijn naaste familie. Om klager tegemoet te komen, heeft hij minder uren
aan klager in rekening gebracht dan daadwerkelijk besteed.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder betwist dat hij ten onrechte kosten aan klager in rekening heeft gebracht.
De door hem gefactureerde uren heeft hij gespecificeerd. De einddeclaratie heeft hij
uit coulance gematigd tot de helft van de door klager betaalde voorschotnota. Door
de ondertekening van de opdrachtbevestiging heeft klager ermee ingestemd dat verweerder
mocht verrekenen.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klager in zijn
geschil met V met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet
(Aw).
5.2 De raad stelt daarbij voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening
door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met
de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan
de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld.
Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende
professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Aw volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Aw.
Eén van de kernwaarden is deskundigheid (artikel 10a lid 1 sub c Aw). Van een advocaat
wordt verwacht dat deze bij uitoefening van zijn beroep deskundig is op het rechtsgebied
waarvoor zijn rechtsbijstand wordt gevraagd. Ook moet een advocaat beschikken over
voldoende kennis en vaardigheden.
5.4 De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels
zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen
wel van belang.
5.5 In de relatie met de cliënt is onder meer Regel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit
volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie,
feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke
informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen.
5.6 Bij het vaststellen van de declaratie van een advocaat is het uitgangspunt dat
een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening wordt
gebracht (zie Regel 17 lid 1). In het kader van de te hanteren tuchtnorm beperkt de
raad zich bij de beoordeling van declaraties van advocaten tot een marginale toets.
Beoordeeld wordt of er sprake is van excessief declareren. Daarbij gaat het om de
verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden.
5.7 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf toetsen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.8 Gelet op samenhang van deze verwijten zal de raad deze gelijktijdig beoordelen.
5.9 Naar het oordeel van de raad is verweerder op verschillende punten tekortgeschoten
in de zorg voor de belangen van klager in de zin van artikel 46 Aw.
5.10 Vast staat dat verweerder op de dag van de intake met klager, op 16 januari 2019,
contact met de deurwaarder en ook met mr. L, de advocaat van de wederpartij, heeft
gezocht om te achterhalen of die ervan op de hoogte waren dat klager al op 19 december
2018 bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. Vast staat ook dat verweerder
geen verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis van 15 november 2018. Volgens
verweerder was dit een met klager afgesproken aanpak en heeft hij dat zo ook aan klager
bevestigd in zijn opdrachtbevestiging van 16 januari 2019. Klager heeft ontkend dat
hij die opdrachtbevestiging op 16 januari 2019 heeft ontvangen en stelt dat hij die
pas op 4 februari 2019 voor het eerst heeft gekregen. Alhoewel verweerder in zijn
e-mail van 4 februari 2019 schrijft dat hij de opdrachtbevestiging en voorschotnota
opnieuw aan klager stuurt, is volgens diezelfde e-mail de opdracht nog niet door klager
voor akkoord ondertekend en heeft klager ook nog niets betaald. Daaruit leidt de raad
af dat verweerder tussen 16 januari 2019 en tot dat moment zich niet ervan heeft vergewist
of klager wel had begrepen onder welke omstandigheden hij alsnog verzet zou instellen
en wat de risico’s van de voorgestelde aanpak waren. Gezien de financiële gevolgen
van het verstekvonnis voor klager had dat van verweerder wel verwacht mogen worden.
Zoals verweerder tijdens de zitting van de raad terecht heeft verklaard, had hij die
opdracht onder de tijdsdruk niet moeten aannemen. Door dat uit coulance wel te doen
en bij de wederpartij te informeren naar de aanvangsdatum van de verzettermijn heeft
verweerder onnodige risico’s genomen en daarmee niet in het belang van klager gehandeld.
5.11 Daarnaast heeft verweerder klager ook niet op deskundige wijze bijgestaan. Zoals
blijkt uit de onder de feiten opgenomen correspondentie is verweerder, ook richting
mr. L, ervan overtuigd geweest dat hij na het verstrijken van de verzettermijn alsnog
in hoger beroep zou kunnen. Hij heeft daarom ook een appeldagvaarding laten uitbrengen,
die uiteindelijk is ingetrokken. Dit terwijl verweerder had moeten weten dat hoger
beroep niet mogelijk is in het geval van een verstekvonnis. Daarnaast had van verweerder
verwacht mogen worden dat hij klager in alle openheid had geïnformeerd dat hij ten
onrechte een appeldagvaarding had laten uitbrengen en daarom de procedure in hoger
beroep werd ingetrokken. Dat hij dit heeft gedaan is de raad uit de stukken niet gebleken.
5.12 Door in de voor verweerder bekende penibele financiële situatie, waarin klager
na de beslaglegging op zijn woning verkeerde, de door hem op 5 maart 2019 met klager
gemaakte afspraak niet na te komen, heeft verweerder ook daarin zijn zorgplicht voor
zijn cliënt verzaakt. Uit de correspondentie tussen verweerder en mr. L is de raad
wel gebleken dat hij namens klager schikkingsvoorstellen heeft gedaan. Gezien de omstandigheden
dat de verzettermijn toen al was verstreken en het door verweerder aangekondigde hoger
beroep zinloos was, kan naar het oordeel van de raad niet worden gesproken van zinvolle
onderhandelingen door verweerder met de wederpartij. De raad neemt het verweerder
daarbij kwalijk dat hij hierover ook niet eerlijk is geweest richting klager.
5.13 Verweerder heeft daarnaast, ondanks herhaalde verzoeken van klager, hem onvoldoende
op de hoogte gehouden van de voortgang en is voor klager en voor zijn opvolgend advocaat
regelmatig onbereikbaar geweest. De raad is niet gebleken dat verweerder op enig moment
aan klager of zijn advocaat heeft gemeld dat zijn communicatie door ernstige privé
omstandigheden beperkt werd. Ook dat had van verweerder verwacht mogen worden, dan
wel had verweerder een waarnemer voor hem kunnen laten communiceren. Verweerder heeft
dit allemaal niet gedaan, ten nadele van klager.
5.14 Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, heeft verweerder naar het oordeel
van de raad niet gehandeld zoals van een deskundig en zorgvuldig handelend advocaat
mag worden verwacht. De raad zal dan ook klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaren.
Daarnaast zal de raad het verzoek van klager tot toepassing van artikel 48 lid 9 Aw
toewijzen.
Klachtonderdeel c)
5.15 Over de vraag of verweerder een beroepsfout heeft gemaakt waardoor klager schade
heeft geleden zal de civiele rechter moeten oordelen, niet de tuchtrechter. De raad
kan wel als volgt oordelen over de verschillende verwijten in dit klachtonderdeel.
5.16 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder volgens de urenspecificatie uren
gedeclareerd voor werkzaamheden die hij, zoals hiervoor al is overwogen, niet had
moeten verrichten omdat zij geen meerwaarde voor klager hadden. Zodra verweerder zich
het foutieve van zijn handelen realiseerde, wat na de aansprakelijkstelling door klager
het geval moet zijn geweest, had het op zijn weg gelegen om die uren te crediteren
en daarover ook transparant naar klager te zijn. Uit coulance had verweerder de declaratie
daarna nog verder kunnen matigen. Nu klager bovendien onweersproken heeft gesteld
dat hij geen opdracht heeft gegeven voor alle in de urenspecificatie bij de declaratie
verwerkte werkzaamheden en dat hij ook daarin onduidelijke specificaties heeft aangetroffen,
leidt dat ertoe dat verweerder, die dat niet concreet heeft weerlegd, naar het oordeel
van de raad excessief heeft gedeclareerd.
5.17 Dat verweerder klager tussentijds over de kosten heeft geïnformeerd, is de raad
uit de stukken niet gebleken. Tot slot heeft verweerder in strijd met de vaste rechtspraak
van het Hof van Discline zonder uitdrukkelijke toestemming van klager de declaratie
verrekend met het door klager betaalde voorschot.
5.18 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder ook is tekortgeschoten
in zijn financiële zorgplicht richting klager en heeft hij daarin tuchtrechtelijk
laakbaar gehandeld. Dat betekent dat de raad ook klachtonderdeel c) gegrond zal verklaren.
Slotsom
5.19 Gelet op het voorgaande, in samenhang beschouwd, is de raad van oordeel dat verweerder richting klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt in de zin van artikel 48 lid 9 Aw.
6 MAATREGEL
6.1 Omdat de klacht gegrond wordt verklaard komt aan de orde of aan verweerder een
maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft door zijn handelen
de kernwaarde deskundigheid geschonden. Het schenden van een kernwaarde impliceert
handelen met een laakbaar karakter. Daarom is in beginsel volgens vaste rechtspraak
van het Hof van Discipline de maatregel van berisping passend.
6.2 De handelwijze van verweerder en de opstelling van verweerder tijdens de zitting,
die geen inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen en juist het optreden
van klager ter discussie stelde, is zeker ernstig. Echter, omdat verweerder in zijn
19-jarige loopbaan als advocaat een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, zal de
raad volstaan met de maatregel van een berisping.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en
b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- bepaalt dat verweerder richting klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die
bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt in de zin van artikel 48 lid 9 Aw.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, W.W. Korteweg en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 4 september 2023