ECLI:NL:TADRARL:2023:21 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-611/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-02-2023 |
Datum publicatie: | 16-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 21-611/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. De raad verklaart verschillende klachten over de advocaat van de wederpartij ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 6 februari
2023
in de zaak 21-611/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1234101/LF/sd van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2022. Daarbij
waren klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van verweerster van 18 februari 2022.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is gescheiden in 2011 en hij en zijn ex-partner zijn sindsdien in verschillende
gerechtelijke procedures betrokken. Klager en zijn ex-partner zijn ouders van een
zoon. Klager heeft zijn zoon gedurende langere tijd niet meer gezien. Verweerster
is opvolgend advocaat en staat de ex-partner van klager bij. Verweerster heeft namens
haar cliënte procedures tegen klager gevoerd, waaronder tweemaal een kort geding tot
het opleggen van een contactverbod en laatstelijk in een gezags- en omgangsprocedure
Klager en zijn ex-partner hebben zonder succes aan diverse bemiddelingstrajecten deelgenomen.
2.2 In de gezagsprocedure heeft op 19 augustus 2020 een zitting bij de rechtbank Amsterdam
plaatsgevonden. Verweerster heeft ten behoeve van deze zitting bij brief van 10 augustus
2020 nadere producties aan de rechtbank toegezonden. Bij brief van 14 augustus 2020
aan de rechtbank heeft verweerster, vooruitlopend op haar pleitnota, een reactie op
het verweer van klager gegeven. Ter zitting heeft verweerster een pleitnotitie overgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich onnodig grievend jegens klager uit te laten, waardoor er geen sprake is van
een zich opstellen als een redelijk handelend advocaat en er niet meegewerkt wordt
aan het vinden van oplossingen;
b) beschuldigingen en leugens over klager te uiten en deze als feiten in de procedure
te presenteren;
c) onvoldoende rekening te houden met klager als wederpartij en ouder en daardoor
escalerend op te treden in plaats van de-escalerend;
d) de zaak op de spits te drijven in plaats van de-escalerend te werk te gaan;
e) intimiderend en escalerend op te treden door te blijven procederen en te dreigen
met procedures.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De Raad van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen
van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof
van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend.
Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken
voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde
mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die
procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. De in dit verband
door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het
doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als
kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen.
De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Minnelijke oplossing en voeren van procedures (klachtonderdelen a), c) en d) en e))
5.2 De raad begrijpt dat klager van mening is dat verweerster heeft nagelaten om haar
cliënte te overtuigen om in het belang van het kind naar minnelijke oplossingen te
zoeken, daartoe het initiatief te nemen en alles te doen om tot een oplossing te komen.
Verder verwijt klager verweerster dat zij escalerend heeft opgetreden en een aantal
onnodige procedures heeft gevoerd. De raad zal de klachtonderdelen a), c) d) en e)
gezamenlijk behandelen.
5.3 De raad stelt voorop dat een advocaat daar waar mogelijk en in het belang van
haar cliënt voor ogen moet houden om een geschil door middel van een schikking op
te lossen. Dat volgt ook uit gedragsregel 5. Deze gedragsregel behelst echter geen
verplichting om tot een schikking te komen. Het gaat erom dat een advocaat zich voldoende
inzet om tot een oplossing tussen partijen te komen. Een wederpartij kan niet verlangen
dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit
is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een
regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan
wel op grond van de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne
te beproeven. Indien het niet haalbaar lijkt om een regeling te bereiken en de cliënt
wil procederen, is het gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt
tegemoet komt. De raad is van oordeel dat in deze zaak niet is gebleken dat verweerster
zich in onvoldoende mate heeft ingespannen om dit geschil door middel van een schikking
op te lossen. Dat blijkt niet uit de stukken en dat wordt ook betwist door verweerster.
Bij dit oordeel acht de raad van belang dat verweerster betrokken is geweest bij een
mediation. Dat deze mediation niet heeft geleid tot het voor klager gewenste resultaat,
kan verweerster niet worden verweten. Bovendien heeft verweerster deze zaak van een
collega overgenomen. Op dat moment hadden de partijen al diverse (niet succesvolle)
mediationgesprekken en hulpverleningsprogramma’s achter de rug. Gelet daarop acht
de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerster niet nogmaals een poging tot mediation
heeft gedaan.
5.4 Uit de overgelegde stukken volgt niet - en dat is ook niet anderszins vast komen
te staan - dat verweerster escalerend heeft opgetreden of onnodig procedures heeft
gevoerd. Het is de raad niet gebleken dat verweerster door de door haar gevoerde procedures
onnodig of onevenredig de belangen van klager heeft geschaad zonder dat daarmee een
redelijk doel werd gediend. Klager heeft zijn standpunt onvoldoende onderbouwd.
Grievende en onjuiste uitlatingen (klachtonderdelen a) en b))
5.5 De raad ziet aanleiding om de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen.
Klager verwijt verweerster dat zij zich in verschillende procedures onnodig grievend
over hem heeft uitgelaten en beschuldigingen en leugens over hem heeft geuit. Naar
het oordeel van de raad mocht verweerster als partijdige belangenbehartiger de stellingen
en feiten namens haar cliënte aanvoeren zoals zij dat heeft gedaan in de diverse brieven
en processtukken. Niet is gebleken dat verweerster de vrijheid die haar daarbij toekomt,
heeft overschreden. De raad begrijpt dat de inhoud van de door klager genoemde brieven
en processtukken pijnlijk en onaangenaam is, maar niet gebleken is dat verweerster
daarmee de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk
doel. Ook is niet gebleken dat verweerster feiten naar voren heeft gebracht, waarvan
zij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Verweerster
mocht uitgaan van de juistheid daarvan en zij was gezien het karakter van het feitenmateriaal
niet gehouden om de juistheid daarvan te verifiëren. De raad overweegt ten slotte
dat het niet aan de tuchtrechter is om inhoudelijke over het tussen partijen bestaande
geschil te oordelen; dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk
is dat verweerster de hierboven onder 5.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Zoals
al is overwogen, is daarvan naar het oordeel van de raad niet gebleken.
Conclusie
5.6 Op grond van het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door verweerster geen sprake is. De klacht wordt daarom ongegrond
verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 6 februari 2023