ECLI:NL:TADRARL:2023:205 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-876/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:205
Datum uitspraak: 21-08-2023
Datum publicatie: 24-08-2023
Zaaknummer(s): 22-876/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad heeft vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij zijn vordering op zijn voormalige cliënt heeft verhaald op het moment dat die cliënt in de schuldsanering zat. Gelet op onder meer de beperkte ernst van dit feit en de omstandigheid dat verweerder in ruim 40 jaar advocatuur niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld en hij bovendien geen advocaat meer is, zal de raad volstaan met de gegrondverklaring van de klacht en bepalen dat er geen maatregel wordt opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 augustus 2023
in de zaak 22-876/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 januari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1679370 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 mei 2023. Daarbij was alleen verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft de heer Van Z. als advocaat bijgestaan.
2.2 De heer Van Z. stond sinds 25 januari 2016 onder (beschermings-)bewind waarbij de stichting CAV de beschermingsbewindvoerder was.
2.3 Bij e-mail van 5 januari 2017 heeft de beschermingsbewindvoerder opdracht aan verweerder gegeven om hoger beroep in te stellen tegen een alimentatiebeschikking van de rechtbank Midden-Nederland gericht tegen Van Z. De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven bijzondere bijstand voor de kosten daarvoor aan te vragen en heeft aan verweerder gevraagd om zijn facturen naar de beschermingsbewindvoerder te mailen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft 2 augustus 2018 de alimentatieverplichting op nihil gesteld.
2.4 Verweerder heeft op 3 augustus 2018 een declaratie op naam van de heer van Z. ter hoogte van € 600,- aan de beschermingsbewindvoerder gestuurd.
2.5 Bij beschikking van 19 november 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de heer Van Z. uitgesproken en Van der W. (werkzaam bij klaagster) als (WSNP)bewindvoerder benoemd.
2.6 Bij e-mail van 14 mei 2020 heeft verweerder zijn declaratie in het kader van de schuldsaneringsregeling bij klaagster ingediend.
2.7 Bij e-mail van 6 oktober 2020 heeft de beschermingsbewindvoerder aan verweerder geschreven dat hij de nota van 3 augustus 2018 niet eerder heeft ontvangen, althans deze niet heeft kunnen terugvinden in de administratie.
2.8 Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft de beschermingsbewindvoerder aan verweerder bericht, teneinde tot een oplossing te komen, dat het een mogelijkheid zou zijn om de nota met ingang van 1 februari 2021 in termijnen van € 50,= per maand te betalen. Daarna is er een bedrag van in totaal € 550 aan verweerder betaald ten laste van een rekening van Van Z.
2.9 Klaagster heeft nadien vastgesteld dat de vordering van verweerder al was voldaan door de beschermingsbewindvoerder. Om die reden heeft de (WSNP)bewindvoerder aan verweerder per e-mail van 4 januari 2022 gevraagd om het betaalde bedrag op de beheerrekening van Van Z. terug te storten.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door enerzijds een vordering in te dienen in de schuldsaneringsregeling van de heer Van Z. en anderzijds te stellen dat hij een vordering heeft op stichting CAV.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
5.2 Gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling is het een schuldeiser niet toegestaan om een voor de ingang van de WSNP reeds bestaande vordering proberen te verhalen op de debiteur die in schuldsanering zit. Een schuldeiser dient zijn vordering van voor de datum van de schuldsaneringsregeling in te dienen bij de bewindvoerder. Uitkering vindt dan eventueel en zo mogelijk (vaak deels) plaats vanuit de boedel. De raad is van oordeel dat verweerder, die als advocaat van deze wettelijke regeling op de hoogte moet worden geacht, in strijd met deze regeling heeft gehandeld. Verweerder is immers gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling (begin 2021) met de beschermingsbewindvoerder overeengekomen dat zijn aan de heer van Z. gerichte declaratie van 3 augustus 2018 in termijnen van € 50,- aan verweerder zou worden betaald. € 550,- van dat bedrag is ook daadwerkelijk aan verweerder betaald.
5.3 De omstandigheden dat de factuur van verweerder ten onrechte (door het nalaten van de beschermingsbewindvoerder, wiens handelen hier niet ter boordeling voorligt hoewel bepaalde verweren die indruk wekken) niet vóór de datum van de schuldsaneringsregeling is voldaan en dat zijn factuur (op initiatief van de beschermingsbewindvoerder) door deze beschermingsbewindvoerder alsnog is voldaan, maken dat niet anders. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat hij later, tijdens de schuldsanering, een (nieuwe) factuur heeft gestuurd. Ook onder die omstandigheden had hij zijn vordering alleen mogen indienen bij de bewindvoerder. Dat zijn werkzaamheden, strekkende tot nihilstelling van de alimentatieverplichting van zijn client zonder twijfel in diens belang waren en de hoogte van zijn declaratie gelet op de diens precaire financiële positie zeer gematigd was, maken - hoe zeer wellicht begrijpelijk - dit feitelijk handelen niet anders.
5.4 De raad is van oordeel dat verweerder met deze handelwijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht wordt daarom gegrond verklaard.

6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij zijn vordering op zijn voormalige cliënt heeft verhaald op het moment dat die cliënt in de schuldsanering zat. Gelet op de beperkte ernst van dit feit, de omstandigheden als in het slot van rov. 5.3 genoemd en de omstandigheid dat verweerder in ruim 40 jaar advocatuur niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld en hij bovendien geen advocaat meer is, zal de raad volstaan met de gegrondverklaring van de klacht en bepalen dat er geen maatregel wordt opgelegd. 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, J.J. Molenaar, H.K. Scholtens, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.

Griffier                                                                                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 21 augustus 2023