ECLI:NL:TADRARL:2023:201 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-902/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:201 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-08-2023 |
Datum publicatie: | 24-08-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-902/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Partijen zijn het er over eens dat de advocaat-stagiaire van verweerder de zaak feitelijk behandelde en dat verweerder daarbij alleen op de achtergrond betrokken was. Gelet hierop dient de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat-stagiaire en niet die van verweerder beoordeeld te worden. Klacht ten aanzien van verweerder om die reden (deels) ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 7 augustus
2023
in de zaak 22-902/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 april 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/55 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 juni 2023. Daarbij waren
de heer [H] en mevrouw [K] namens klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.3.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 De heer [H] (“H”) en mevrouw [K] ([“K”]) zijn sinds september 2014 aandeelhouders
en bestuurders van klaagster.
2.2 Klaagster is een zorginstelling die intensieve zorg verleent aan terminale patiënten.
2.3 Op 30 december 2019 hebben [H] en [K] verweerder benaderd met het verzoek klaagster
bij te staan in een geschil tussen klaagster en zorgverzekeraar Zilveren Kruis (hierna
verder: ZK) in verband met de resultaten van een materiële controle over het jaar
2017 uit hoofde waarvan ZK een bedrag van € 400.000,- van klaagster vorderde.
2.4 Verweerder heeft de opdracht van klaagster samen met zijn kantoorgenote mr. [B]
uitgevoerd. Mr. [B] - die op dat moment nog advocaat-stagiaire was - verrichtte de
meeste feitelijke werkzaamheden en deed dat onder verantwoordelijkheid van verweerder.
Verweerder heeft een en ander in zijn opdrachtbevestiging aan klaagster met zoveel
woorden opgenomen en daarin ook verschillende uurtarieven vermeld.
2.5 In de tweede helft van 2020 is mr. [B] met zwangerschapsverlof gegaan.
2.6 Op 21 februari 2021 heeft via Teams een overleg plaatsgevonden tussen [H], [K],
mr. [B] en verweerder.
2.7 Op 13 juli 2021 heeft via Teams een overleg plaatsgevonden tussen ZK, mr. [B],
[H] en [K]. Doel daarvan was om te bezien of tot een regeling kon worden gekomen.
2.8 Bij e-mail van 27 september 2021 heeft ZK aan mr. [B] laten weten haar vordering
op klaagster te handhaven. Daarop hebben mr. [B] en verweerder op 29 november 2021
een uitgebreide reactie aan ZK gezonden, waarin de vordering namens klaagster gemotiveerd
werd betwist. Deze brief is eerst in concept aan [H] en [K] voorgelegd.
2.9 In de loop van 2021 ontstond tussen klaagster en ZK een discussie over de overschrijding
van het omzetplafond in 2019, op grond waarvan ZK ruim EURO 250.000,- terugvorderde.
Ook over deze kwestie hebben verweerder en mr. [B] op verzoek van klaagster met ZK
gecorrespondeerd.
2.10 Per e-mail van 5 januari 2022 heeft ZK mr. [B] uitgenodigd om uiterlijk 24 januari
2022 namens klaagster met een voorstel te komen voor een oplossing om uit de impasse
te geraken. Deze e-mail heeft mr. [B] per abuis over het hoofd gezien.
2.11 Op 31 januari 2022 hebben [H] en [K] aan verweerder het volgende geschreven:
Resumerend kunnen wij stellen dat de behandeling van onze zaak door [P] in geen enkel geval geleid heeft tot een feitelijke oplossing. MHC is in een uitzichtloze positie geraakt en uitgehold door een advocaten gevecht. Wij zijn nu precies 24 maanden verder, veel kosten gemaakt veel tijd geïnvesteerd om de zaak uit te leggen aan [P] en tot nu toe geen enkele progressie geboekt. Dit is de rede dat wij de twee laatste facturen niet voldaan hebben. Wij beschouwen deze brief dan ook als een klacht en daarbij is het vertrouwen in [P] tot het nulpunt gezakt, zeker naar aanleiding van de misser op 5 januari j.l.
2.12 Verweerder heeft daarop per e-mail van 31 januari 2022 als volgt gereageerd:
Jullie brief heb ik in goede orde ontvangen. Zoals jullie weten is [P] deze week met vakantie. Ik zal daarom even wachten totdat zij weer terug is en ik haar gesproken heb, voordat ik er bij jullie op terugkom.
2.13 Op 21 februari 2022 heeft via Teams een gesprek plaatsgevonden tussen [H], [K],
mr. [B] en verweerder. Tijdens dit gesprek is gesproken over de juridische positie
van klaagster ten opzichte van ZK in de beide lopende kwesties, over de haalbaarheid
van eventuele procedures, over het feit dat de administratie van klaagster van groot
belang was voor de positie van klaagster in de zaak over de materiële controle en
over de openstaande declaraties.
2.14 Per aangetekende brief van 2 maart 2022 hebben [H] en [K] aan de klachtenfunctionaris
van het kantoor van verweerder onder meer het volgende bericht:
Naar aanleiding van ons laatste telefoongesprek, via teamviewer, met onze advocate
[P.B.] en [L.A.] deel ik u het volgende mede.
Sinds het eerste telefoongesprek met [L.A.] in december 2019, waarin ik om rechtshulp
vroeg in de afhandeling van een materiële controle over 2017 door het Zilveren Kruis
met een terugvordering van 380 K, zijn wij doorverwezen naar [P.B.] als onze behandelaar/specialist.
Tot op de dag van vandaag heeft zij deze zaak en een tweede zaak hieraan gelinkt in
behandeling en tracht zij met het [ZK] een dialoog aan te gaan met als doel aanzienlijke
vermindering van de 1e terugvordering te komen en een volledige terugvordering van
de 2e z.g.n budgetoverschrijding van 250 K over 2019.
Zij heeft diverse brieven, rapellen telefoongespreken en een presentatie gevoerd.
Inmiddels staat de teller bij [D] op 25 K.
Met name de laatste twee brieven van [P] aan ZK en de stoïcijnse beantwoording of
juist geen beantwoording door ZK, hebben ertoe geleid dat wij de laatste twee facturen
niet hebben voldaan en een klachtenbrief via de mail hebben geschreven naar [L.A.]
de verantwoordelijke vennoot van [P].
Op deze mail is een team viewer gesprek gearrangeerd wat tot doel had, na later bleek
voor [L.A,], dat het over de onbetaalde facturen zou gaan. [L] geeft 4 aan dat hij
weinig tijd heeft want er zijn nog twee belangrijke zaken die hij moet doen. (afspraak
was twee weken van te voren ingepland door de secretaresse)
[L] was zeer kort over de facturen: ‘’er is voorgewerkt dus er moet betaald worden”.
Dit lijkt ons niet logisch als er 5 K in rekening wordt gebracht voor een brief aan
ZK tot op de dag van vandaag niet beantwoord heeft.
Ook deelde [L] mede dat het ongebruikelijk is bij [D] om klachten via de mail te doen
en kregen wij het dwingende verzoek dit voortaan via de telefoon af te handelen. Onze
insteek van het gesprek was dat er wederom stoïcijns dan wel niet was gereageerd door
ZK, waarbij notabene de twee verschillende zaken bewust samengevoegd waren door ZK
met als voorstel om uit de impasse te komen “ doe maar een redelijke voorstel”.
Om niet nog verder in het oerwoud van vage toezeggingen en harde feiten te verdwalen
en duizenden euro’s aan advocaatkosten verder, wensen wij een opstelling van onze
advocaat die hout snijdt en niet de opmerking van een onderuitgezakte [L.A.] “jullie
administratie is niet op orde ‘’, ‘’ik zeg niet dat jullie de boel geflest hebben’’,
‘’maar jullie moeten gewoon betalen. !!!’’
[L] weet dit te verkondigen, met zijn kat strelend op zijn schoot, na twee jaar [P]
met de zaak te laten aanmodderen, zonder feitelijk de dossiers door hem inhoudelijk
te hebben ingezien, dit te beweren, in tegenstelling tot [P] die een andere mening
is toegedaan, na uiteindelijk fysieke inzage van onze dossiers. Lees brief van [P]
in oktober aan ZK.
Wij merken op dat de manier waarop [L] zich presenteerde, zeer ongepast, respectloos
en niet zakelijk was. Hij sloot af met dat hij ons echt wel aardig vindt en dat als
wij alsnog iets goeds konden aanleveren, de zaken er misschien wel weer heel anders
uit kunnen gaan zien. Ook een inschatting van prijsopgave voor opnieuw een onderhandeling
met ZK, is niet mogelijk voor [L], “Je weet nooit hoelang dat duurt”.
Voor ons is dit aanleiding genoeg om uitgaande van de klachtenbrief met daarop reactie
van onze advocaten, nu de zaak door u te laten beoordelen.
2.15 Per e-mail van 3 maart 2022 heeft [K] aan mr. [B] het volgende geschreven:
Wij hebben een antwoord voor ZK.
1 De vermeende budget overschrijding in 2019 gaat van tafel. Er is geen enkele aanneembare
reden dat dit heeft plaats gevonden. Hetgeen door [P.B.] is onderbouwd en gemotiveerd
in haar correspondentie hierover.
2 De maximale uren boven 16 uur in de 14 gecontroleerde dossiers van de materiële
controle over 2017 worden terug betaald met een betaalregeling. Het zoekgeraakte dossier
dat geheel is gereconstrueerd wordt geaccepteerd en gaat uit de terugvordering.
3 De aangekondigde materiele controles over 2018,2019,2020,2021 door [R van G] blijven
achterwege zijn niet conform de regelgeving daaromtrent.
4 De eis van 1 “terminale” client per postcode komt te vervallen in het contract van
2022 wat aanleiding zou zijn als deze productie-eis niet gehaald word dat dan er geen
contract wordt aangeboden voor 2023.
De nog niet betaalde facturen zijn wij nog aan het bestuderen en komen wij aanstaande
week op terug.
2.16 In reactie op deze e-mail heeft mr [B] per e-mail van dezelfde datum aan [K]
bericht in afwachting van de behandeling van de klacht de werkzaamheden te staken.
2.17 Bij brief van 16 maart 2022 aan de klachtenfunctionaris hebben verweerder en
mr. [B] op de klachtbrief gereageerd en daarin tevens aangegeven te moeten vaststellen
dat er vanuit [H] en [K] onvoldoende vertrouwen was in hen als hun advocaten waardoor
het voor hen onvermijdelijk was de advocaat-cliëntrelatie te beëindigen.
2.18 Op 17 maart 2022 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de klachtenfunctionaris
en [H] en [K]. In dit telefoongesprek hebben zij de klachtenfunctionaris gevraagd
te bemiddelen zodat verweerder en mr. [B] hun werkzaamheden voor klaagster weer konden
voortzetten. Er heeft geen bemiddelingspoging plaatsgevonden.
2.19 Bij brief van 30 maart 2022 aan [H] en [K] heeft de klachtenfunctionaris toegelicht
waarom een bemiddelingspoging zinloos was en heeft hij zijn visie op de klacht(en)
kenbaar gemaakt. In die brief heeft hij het volgende geconcludeerd:
3.1 Naar mijn mening is het onvermijdelijk dat de advocaat-cliëntrelatie eindigt en
dat [D] haar werkzaamheden voor MHC-Care B.V. beëindigt. [L.A.] zal u daarover verder
informeren. [L.A.] zal u ook berichten over de openstaande declaraties die u naar
mijn mening zult moeten betalen.
3.2 Ik vind het oprecht jammer dat u ontevreden bent over de adviezen van [P.B.]
en de wijze waarop zij uw belangen heeft behartigd maar als ik objectief naar uw zaken
kijk is dat naar mijn overtuiging onterecht. Met de conclusie dat uw klachten (met
uitzondering van uw klacht over de te laat doorgestuurde reactie van [(ZK)] naar mijn
oordeel ongegrond zijn sluit ik de klachtenbehandeling af.
2.20 Per 1 april 2022 heeft mr. [B] zich als advocaat uitgeschreven van het tableau
en sinds die datum vervult zij een andere functie binnen het kantoor van verweerder.
Dit is na 17 maart 2022 aan klaagster medegedeeld.
2.21 Op 26 april 2022 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de
deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de geschillen met het ZK niet voortvarend te beslechten en de geschillen te onderschatten;
b) zich tijdens het online gesprek op 21 februari 2021 ongepast uit te laten;
c) nadat de klacht aan hem kenbaar was gemaakt, mede te delen dat mr. [B] niet meer
werkzaam was als advocaat;
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klaagster dat mr. [B] 36 maanden lang tevergeefs bezig is geweest om schot
in de zaak te krijgen. Verweerder heeft haar aan het lijntje gehouden en nam soms
andere standpunten in dan mr. [B].
Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klaagster dat verweerder tijdens het online overleg op 21 februari 2021 onder
meer heeft gezegd: “Er is geen zaak, jullie moeten gewoon betalen en wij zeggen niet dat jullie de boel
hebben geflest.”
Ter toelichting op klachtonderdeel c) stelt klaagster dat mr. [B] anderhalf jaar lang intensief contact heeft gehad met
[H] en [K] maar niet uit zichzelf aan hen heeft verteld dat zij niet meer werkzaam
was / zou zijn als advocaat.
4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig,
op dat verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het
bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met
betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling
van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking
tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te
staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met
zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari
2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde
belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Partijen zijn het er over eens dat mr. [B] de zaak voor klaagster feitelijk behandelde
en dat verweerder daarbij alleen op de achtergrond betrokken was. Gelet hierop dient
de kwaliteit van haar dienstverlening en niet die van verweerder beoordeeld te worden.
Dat betekent dat de beoordeling over de voortvarendheid en de aanpak van de zaak getoetst
dient te worden aan de hand van het optreden van mr. [B]. Nog daargelaten dat gesteld
noch gebleken is dat klaagster haar daar tijdens de behandeling van de zaak in de
jaren 2019 tot en met 2021 op heeft aangesproken en verweerder van dit verwijt dus
niet op de hoogte kon zijn, is de onderhavige klacht niet ingediend tegen mr. [B]
maar tegen verweerder. Ten aanzien van hem is dit klachtonderdeel naar het oordeel
van de raad dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Verweerder betwist dat hij tijdens het Teams-overleg op 21 februari 2021 de door
klaagster gestelde uitlatingen heeft gedaan en op basis van de zich in het dossier
bevindende stukken kan de raad de gegrondheid van de ter zake aan verweerder gemaakte
verwijten niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.4 Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken blijkt
naar het oordeel van de raad niet wie aan klaagster heeft medegedeeld dat mr. [B]
vanaf 1 april 2022 niet meer als advocaat werkzaam was. Dat kan ook in het midden
blijven. De mededeling als zodanig is immers gedaan nadat mr. [B] en verweerder naar
aanleiding van de tegen hen ingediende klacht de advocaat-cliënt relatie hadden beëindigd.
Mr. [B] zou dus ook wanneer zij advocaat was gebleven, niet meer voor klaagster hebben
opgetreden. Voor zover de mededeling als zodanig niet door mr. [B] maar door verweerder
aan klaagster zou zijn gedaan, valt niet in te zien waarom verweerder daarvan een
verwijt zou kunnen worden gemaakt. Het lag immers op de weg van mr. [B] klaagster
daar zelf van op de hoogte te brengen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Conclusie
5.5 Gelet op het voorgaande zal de raad de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en M.H. Pluymen, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2023.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. M.M.C. van der Sanden
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 7 augustus 2023