ECLI:NL:TADRARL:2023:20 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-285/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:20
Datum uitspraak: 30-01-2023
Datum publicatie: 14-02-2023
Zaaknummer(s): 22-285/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Gelet op het verweer van verweerder, waarin hij heeft aangegeven op welke door zijn cliënt aangedragen feiten hij zijn stellingnames heeft gebaseerd, hoefde verweerder naar het oordeel van de raad deze niet op voorhand aan te merken als zodanig onaannemelijk dat hij daarvan zonder verder onderzoek niet mocht uitgaan. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerder op basis van het door zijn cliënt aangeleverde feitenmateriaal de standpunten in het verweerschrift innemen zoals hij heeft gedaan. Het is vervolgens aan de advocaat van klaagster om in de procedure deze standpunten te weerspreken. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 januari 2023
in de zaak 22-285/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 juli 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1488690/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 november 2022. Daarbij waren klaagster, vergezeld door haar gemachtigde, en verweerder, vergezeld door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft vanaf september 2020 de ex-echtgenoot van klaagster als opvolgend advocaat bijgestaan in de echtscheidingsprocedure tegen klaagster. Tevens heeft verweerder de besloten vennootschap M. B.V. bijgestaan, waarvan de ex-echtgenoot van klaagster 95% van de aandelen houdt en klaagster de resterende 5%. Tussen klaagster en de vennootschap is een arbeidsgeschil ontstaan.
2.3 De echtscheiding is in januari 2020 uitgesproken en op 19 mei 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in de overige geschilpunten, waarbij is geoordeeld dat klaagster een bedrag van € 19.000,- aan haar ex-echtgenoot diende terug te betalen. Deze uitspraak was uitvoerbaar bij voorraad.
2.4 Na correspondentie tussen de advocaat van klaagster en verweerder over het vrijwillig voldoen aan deze veroordeling, is door verweerder namens zijn cliënt op 2 juli 2021 beslag gelegd op de bankrekening van klaagster.
2.5 Op 5 juli 2021 heeft klaagster bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Alkmaar, een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag onder haarzelf als schuldeiser, ten laste van haar ex-echtgenoot. Verweerder heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend.
2.6 Bij beschikking van 21 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter te Alkmaar het verzoek van klaagster om conservatoir eigenbeslag afgewezen.
2.7 In de onder 2.2 vermelde arbeidszaak heeft klaagster een loonvordering ingesteld tegen de besloten vennootschap. De vennootschap heeft een tegenvordering ingesteld.
2.8 De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft in de arbeidszaak op 30 juni 2021 vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gewezen, waarin partijen ieder een deel van hun vordering toegewezen hebben gekregen.
2.9 Op 6 juli 2021 heeft verweerder klaagster via haar advocaat gevraagd binnen twee dagen vrijwillig aan het onder 2.8 vermelde vonnis te voldoen.
2.10 Omdat betaling uitbleef, is op 8 juli 2021 het vonnis betekend. In het exploot van de betekening is de volgende tekst opgenomen:

“waarop in mindering strekt hetgeen door executant aan geëxecuteerde is verschuldigd, namelijk de betaling van het loon van € 1.000,00 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, over de periode 1 januari 2019 tot en met 24 juni 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de loonbetalingen tot aan de dag van de gehele betaling (…)”

2.11 Op 9 juli 2021 heeft de advocaat van klaagster laten weten dat klaagster bereid is uitvoering te geven aan het vonnis, maar dat het gevorderde bedrag niet juist is.
2.12 Op 27 juli 2021 is door verweerder namens de vennootschap beslag gelegd op de bankrekeningen van klaagster.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te stellen dat er tegen haar een procedure voor valsheid in geschrifte loopt, waarvan hij weet of behoort te weten dat dit onjuist is.
Toelichting
Verweerder heeft in het verweerschrift betreffende het conservatoir eigenbeslag geschreven dat er tegen klaagster een procedure loopt voor smaad, laster en valsheid in geschrifte. De tenlastelegging behelst echter alleen smaad en laster, maar geen valsheid in geschrifte. De cliënt van verweerder was volledig op de hoogte van de strafzaak tegen klaagster, omdat hij zich als benadeelde partij heeft gevoegd in de strafzaak. Verweerder had dus eenvoudig zijn cliënt kunnen vragen naar de tenlastelegging toen hij het verweerschrift aan het schrijven was.
b) te stellen dat zijn cliënt nooit geld van haar familie heeft geleend, terwijl hij weet of behoort te weten dat dit onjuist is.
Toelichting
Verweerder heeft in zijn verweerschrift betreffende het conservatoir eigenbeslag geschreven dat zijn cliënt nooit geld van haar familie heeft geleend, terwijl in de aangifte IB 2017 en 2018 van zijn cliënt een schuld is opgevoerd aan de broer van klaagster voor een bedrag van € 12.570,- en € 5.000,-. Ook heeft de cliënt van verweerder in een andere, eerder gevoerde procedure tegen een andere ex-partner juist aangevoerd dat er sprake is van diverse leningen bij de familie van klaagster. Verweerder had dus behoren te weten dat zijn cliënt wel degelijk geld heeft geleend van haar familie.
c) te stellen dat de Mini eigendom van zijn cliënt is, altijd is geweest en op de naam van zijn cliënt staat, terwijl hij weet of behoort te weten dat dit onjuist is.
Toelichting
Verweerder wist dat de Mini van klaagster is en altijd is geweest of had dat kunnen weten, omdat de aanschafdatum van de Mini november 2015 is en het kentekenbewijs pas in 2019 op naam van haar ex-echtgenoot is komen te staan.
d) te stellen dat zij een truc uithaalt om met behulp van derden geld van zijn cliënt los te krijgen, dat ook vaker doet en dat deze dreigementen zijn gestopt na ingrijpen van een rechercheur, hetgeen niet alleen onnodig grievend is, maar waarvan hij ook weet of behoort te weten dat dit onjuist is.
Toelichting
Klaagster is ten onrechte afgeschilderd als iemand die zich van trucs bedient, terwijl zij een legitieme reden had om een factuur aan haar ex-echtgenoot te sturen. Klaagster heeft op 1 juni 2020 een uitnodiging ontvangen voor de Algemene vergadering van Aandeelhouders (AvA) van de vennootschap in verband met het vaststellen van de jaarrekening. Zij heeft haar gemachtigde ingeschakeld om voor haar de AvA bij te wonen. Hij heeft zich per e-mail aangemeld bij de ex-echtgenoot, maar kreeg geen reactie. Toen hij zich op de dag van de AvA bij de ex-echtgenoot meldde, werd er niet opengedaan. De dag erna heeft klaagster de notulen van de vergadering ontvangen en een brief van haar ex-echtgenoot, waarin hij heeft aangegeven dat zich een onbekend persoon bij hem heeft gemeld en dat hij dit heeft gemeld bij de politie. Achteraf is gebleken dat de jaarrekening al op 13 mei 2020 was vastgesteld en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Nu al het werk en de tijd van de gemachtigde van klaagster voor niets is geweest, heeft klaagster die bij haar ex-echtgenoot in rekening gebracht. Verder heeft de politie geen contact over deze feiten gehad met de gemachtigde van klaagster.
e) incorrect te handelen bij de afwikkeling van de arbeidszaak.
Toelichting
Verweerder wist dat er eerst door zijn cliënt een correcte eindafrekening moest worden gemaakt voordat er kon worden afgerekend dan wel verrekend. Zolang partijen nog in overleg zijn, zijn cliënt in gebreke blijft met een correcte eindafrekening en er al diverse procedures zijn gevoerd, kan verweerder niet overgaan tot het leggen van beslag. Het is niet gebruikelijk om alvast een deelbetaling te doen lopende een onderhandeling. Het beslag had bovendien geen ander doel dan klaagster te beschadigen. Er was immers reeds beslag gelegd door de ex-echtgenoot op haar huis, loon en bankrekening. Er bestond dan ook geen noodzaak om ook nog beslag te leggen vanuit de onderneming.
f) tijdens de zitting van de raad heeft klaagster desgevraagd bevestigd dat zij in haar klachtbrief er ook over heeft geklaagd dat zij door verweerder in zijn verweerschrift is afgeschilderd als een overspelige en leugenachtige echtgenote.
Toelichting
Verweerder heeft in zijn verweerschrift inzake het verzoek tot conservatoir eigenbeslag het volgende geschreven: “in juni 2019 heeft de man de scheiding opgestart nadat hij ontdekte dat de vrouw een betaald profiel had op een datingwebsite en eind augustus 2019 heeft hij een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend”. Verweerder had kunnen weten dat het anders is gegaan. Desondanks heeft hij in strijd met de waarheid geschreven dat klaagster een overspelige, leugenachtige vrouw is.
g) tijdens de zitting van de raad heeft klaagster desgevraagd bevestigd dat zij in haar klachtbrief er ook over heeft geklaagd dat verweerder zich niet professioneel en niet collegiaal heeft gedragen in zijn communicatie met de advocaten van klaagster door niet terug te bellen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder is afgegaan op de juistheid van de informatie die zijn cliënt hem heeft verstrekt. Verweerder heeft de strafzaak niet behandeld voor zijn cliënt, noch heeft hij de vordering benadeelde partij ingediend. Er was ten tijde van het opstellen van het verweerschrift geen enkele aanleiding om onderzoek te doen naar de juistheid van de mededeling van zijn cliënt.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft erop gewezen dat hij de stelling dat zijn cliënt nooit geld van haar familie heeft geleend niet zomaar heeft ingenomen, maar op basis van een in het verweer opgesomde groot aantal hem bekende feiten. Het enkele feit dat de leningen worden genoemd in de aangifte IB 2017 en 2018 zou gezien kunnen worden als een aanwijzing voor het bestaan ervan, maar dat brengt niet met zich dat verweerder wist of behoorde te weten dat zijn cliënt wel geld heeft geleend van de familieleden van klaagster. Daarbij is verweerder partijdig bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt en dat brengt met zich dat wanneer klaagster onvoldoende bewijs levert voor haar stelling, hij op basis van de informatie waarover hij beschikt de stelling mag en zelfs moet verdedigen dat zijn cliënt nooit gelden heeft geleend.
Klachtonderdeel c)
4.4 Voor de eigendom van de Mini is niet de tenaamstelling bepalend. Bovendien stond de Mini pas in 2018 op naam van klaagster, terwijl deze in 2015 is gekocht. Op basis van de door verweerder aangeleverde bewijsstukken is de voorzieningenrechter ook voorshands tot het oordeel gekomen dat zijn cliënt de eigenaar is van de Mini. Verweerder heeft derhalve geen feiten gesteld waarvan hij wist of behoorde te weten dat die onjuist waren en hij was niet gehouden de juistheid van het door zijn cliënt aangedragen feitenmateriaal nader te onderzoeken.
Klachtonderdeel d)
4.5 Met de ‘truc’ is door verweerder gedoeld op de poging van klaagster om door middel van het aan haar cederen van de vermeende vorderingen van haar familieleden een vordering op de cliënt van verweerder te creëren. Daardoor zou zijn cliënt het in de echtscheidingsprocedure toegewezen bedrag van € 19.000,- niet op klaagster kunnen verhalen. De voorzieningenrechter heeft de juistheid van deze stelling bevestigd, nu deze van oordeel is dat de cessie rechtsgeldig was maar dat daarmee feitelijk de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking werd gefrustreerd.
4.6 De stelling dat klaagster dergelijke trucs vaker uithaalt, berust op de factuur van een niet bestaand bedrijf gericht aan klaagster, die door de vennootschap diende te worden voldaan. Verweerder heeft in zijn verweer een zestal aanwijzingen opgesomd waaruit naar zijn mening blijkt dat sprake was van een zogenaamde factuur waarmee getracht werd geld van zijn cliënt te verkrijgen.
4.7 De correspondentie met de gemachtigde van klaagster over deze factuur is op de cliënt van verweerder dreigend overgekomen. In de voorbereiding van de mondelinge behandeling van de zaak heeft de cliënt van verweerder desgevraagd bevestigd dat de politieagent met wie hij deze kwestie had besproken, zou bellen met de gemachtigde van klaagster en dat het daarna rustig was geworden. 
Klachtonderdeel e)
4.8 De reden voor de betekening van het vonnis in de arbeidszaak was dat de vennootschap weinig fiducie had in betaling door klaagster omdat zij in de echtscheidingszaak had laten blijken niet te willen betalen. Tijdens de executie waren partijen weliswaar nog in gesprek over de hoogte van de loonvordering van klaagster, maar wat daar ook de uitkomst van zou zijn, klaagster zou altijd aan de cliënt van verweerder hebben moeten betalen. Verweerder heeft erop gewezen hij vanwege de nog lopende gesprekken de onder 2.10 van deze beslissing vermelde tekst in het exploot van betekening heeft opgenomen.
Klachtonderdeel f)
4.9 Verweerder mag de reden die zijn cliënt aanvoert om een echtscheiding aan te vragen als diens advocaat naar voren brengen. Hij heeft daarmee klaagster niet afgeschilderd als een overspelige en leugenachtige vrouw. Het is wellicht zo op haar overgekomen, maar dat is niet hetzelfde.
Klachtonderdeel g)
4.10 Verweerder heeft erop gewezen dat klaagster geen belang heeft bij deze klacht en tevens heeft hij betwist dat hij zich tegenover de advocaten van klaagster oncollegiaal heeft gedragen. In de zaak van de ene advocaat wilde zijn cliënt geen overleg meer en in de zaak van de andere advocaat is de executie doorgezet nadat verweerder niets meer had vernomen van de betreffende advocaat.

5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de  wederpartij van klaagster. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Verweerder wordt in dit klachtonderdeel verweten dat hij ten onrechte in zijn verweerschrift heeft gesteld dat klaagster ook werd vervolgd voor valsheid in geschrifte, terwijl haar alleen smaad en laster laste was gelegd. Vaststaat dat deze bewering feitelijk onjuist was. Verweerder dient als advocaat van de wederpartij bij uitingen over strafbare feiten extra terughoudendheid in acht te nemen. Gelet echter op het feit dat het wel correct was dat een strafrechtelijk onderzoek liep tegen klaagster naar smaad en laster, is de foutieve vermelding van valsheid in geschrifte naar het oordeel van de raad niet van dermate gewicht dat deze hem tuchtrechtelijk kan worden verweten. Om die reden zal klachtonderdeel a) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen b) en c)
5.3 De klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.4 De raad stelt voorop dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Gelet op het verweer van verweerder, waarin hij heeft aangegeven op welke door zijn cliënt aangedragen feiten hij zijn stellingnames heeft gebaseerd, hoefde verweerder naar het oordeel van de raad deze niet op voorhand aan te merken als zodanig onaannemelijk dat hij daarvan zonder verder onderzoek niet mocht uitgaan. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerder op basis van het door zijn cliënt aangeleverde feitenmateriaal de standpunten ten aanzien van de geldleningen en van de Mini in het verweerschrift innemen zoals hij heeft gedaan. Het is vervolgens aan de advocaat van klaagster om in de procedure deze standpunten te weerspreken. Klachtonderdelen b) en c) zullen ongegrond worden verklaard.             
Klachtonderdeel d)
5.5 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij heeft gesteld dat klaagster een truc heeft uitgehaald, terwijl hij wist of behoorde te weten dat dit onjuist was en dat deze stelling bovendien onnodig grievend was voor klaagster.
5.6 Zoals verwoord in 5.1, heeft de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid bij de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Dit betekent onder meer dat verweerder stellingen mag betrekken die klaagster onwelgevallig zijn en door haar als grievend worden opgevat. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat de stelling van verweerder dat klaagster een truc had uitgehaald onnodig grievend was, nu de voorzieningenrechter verweerder in zijn stelling heeft gevolgd door te oordelen dat de cessie rechtsgeldig was, maar daarmee feitelijke tenuitvoerlegging van de beschikking in de echtscheidingszaak werd gefrustreerd. Ook met zijn stellingen in het verweerschrift ten aanzien van de aan de vennootschap gerichte factuur heeft verweerder naar het oordeel van de raad de grenzen van de hem komende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet overschreden. Klachtonderdeel d) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.7 Verweerder heeft aangevoerd dat hij beslag heeft laten leggen, omdat klaagster in de echtscheidingsprocedure al had laten blijken niet bereid te zijn tot betaling over te gaan en klaagster ongeacht de uitkomst van de arbeidszaak toch altijd aan zijn cliënt zou hebben moeten betalen.
5.8 Mede gelet op dit verweer is de raad van oordeel dat verweerder door alvast beslag te leggen ondanks dat de onderhandelingen met klaagster over de hoogte van de loonvordering van klaagster nog gaande waren, de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. De raad neemt hierbij in aanmerking dat verweerder in het exploot van betekening heeft opgenomen dat de vordering van klaagster in mindering zou strekken op de vordering van de onderneming. Klachtonderdeel e) zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.9 Verweerder wordt in dit klachtonderdeel verweten dat hij klaagster in zijn verweerschrift als overspelige en leugenachtige echtgenote heeft afgeschilderd. Hoewel de opmerking van verweerder over de reden van zijn cliënt voor de echtscheiding zo op klaagster kan zijn overgekomen, stelt de raad vast dat verweerder niet in zijn verweerschrift heeft geschreven dat klaagster een overspelige en leugenachtige echtgenote is. Nu de feitelijke grondslag aan het gemaakte verwijt ontbreekt, zal klachtonderdeel f) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel g)
5.10 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij niet op een fatsoenlijke manier heeft gecommuniceerd met haar advocaten. De raad is met verweerder van oordeel dat klaagster geen belang heeft bij deze klacht. De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belangen is getroffen. Nu de raad niet is gebleken van een rechtstreeks, eigen belang van klaagster, zal klachtonderdeel g) niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel g);
- verklaard de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en F.B.M. van Aanhold, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.

Griffier                                                                                     Voorzitter

Verzonden d.d. 30 januari 2023