ECLI:NL:TADRARL:2023:19 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-305/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-01-2023 |
Datum publicatie: | 14-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-305/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 januari
2023
in de zaak 22-305/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 december 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21/37 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2022. Daarbij
waren klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De klacht betreft het optreden van verweerder in de periode van medio 2018 tot
en met medio 2021 toen hij als advocaat van de buren van klagers optrad in een civielrechtelijke
procedure tegen klagers..
2.3 Bij brief van 20 juli 2018 heeft verweerder klagers voor de eerste maal aangeschreven.
In zijn brief heeft verweerder onder andere het volgende geschreven:
Door u zijn de afgelopen weken meerdere vernielingen aangebracht op en rond de erfafscheiding tussen uw perceel en dat van cliënten. Dit heeft er enkele malen toe geleid dat de politie ter plaatse is geweest en op de hoogte is gesteld van uw activiteiten. Er is beeldmateriaal en er zijn getuigen die uw acties bevestigen. (…) Intussen sommeer ik u namens cliënten om op geen enkele wijze meer hun grond te betreden en/of hun eigendom te vernielen. Dit verbod geldt zowel voor u als voor degenen die namens u handelen. Overtreding hiervan is een strafbaar feit en vormt tevens een civielrechtelijke inbreuk op het eigendomsrecht van cliënten. Cliënten stellen u aansprakelijk voor alle schade en overlast die zij reeds hebben geleden en/of nog zullen lijden door uw eigenmatig optreden. Zaken die vernield zijn, dienen overeenkomstig de wet te worden hersteld in de oude toestand. Elk nadeel dient conform de wet te worden vergoed. Dit betreft zowel materiële als immateriële schade.
2.4 Bij brief van 19 februari 2019 heeft verweerder klagers nogmaals aangeschreven. Verweerder heeft onder andere het volgende geschreven:
Helaas zijn uw activiteiten na bovengenoemd schrijven onveranderd doorgegaan. Er zijn door u, zonder enig overleg en zonder toestemming van cliënten, allerlei werkzaamheden uitgevoerd op de grond van cliënten. Er is beeldmateriaal aanwezig waarop aantoonbaar is dat de door cliënten geplaatste haag is verwijderd, een struik is verwijderd, graafwerk op perceel 625 is uitgevoerd, enzovoort. Er is een paal verdwenen en deze is aangetroffen op uw perceel 623. De politie is opnieuw ingeschakeld en ter plaatste geweest. Mochten er verdere vernielingen en/of diefstal van goederen plaats vinden, dan wordt daarvan volgens afspraak met de politie aangifte gedaan.(…)
2.5 Op 11 april 2019 heeft verweerder een e-mail gezonden naar zijn cliënten, met
een kopie ter informatie (cc) aan klagers en een medewerker van het Kadaster.
2.6 Bij brief van 1 juli 2019 heeft verweerder klagers nogmaals aansprakelijk gesteld
en een voorstel gedaan om tot een oplossing van het geschil te komen. Verweerder heeft
de door zijn cliënten geleden schade vastgesteld op een bedrag van € 16.293,18. Daarbij
heeft verweerder tevens aangegeven dat indien er geen vaststellingsovereenkomst tot
stand komt, zijn cliënten zich tot de civiele rechter zullen wenden.
2.7 Vervolgens is er geen vaststellingovereenkomst tot stand gekomen. Verweerder heeft
klagers namens zijn cliënten gedagvaard.
2.8 Op 27 december 2020 hebben klagers een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.
2.9 Op 10 maart 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland eindvonnis
gewezen.
2.10 Bij brief van 26 maart 2021 heeft verweerder namens zijn cliënten aan de advocaat
van klagers geschreven dat zij willen voldoen aan het bepaalde in het vonnis en daarmee
zullen afzien van hoger beroep.
2.11 Bij brief van 1 april 2021 heeft de advocaat van klagers aan verweerder een voorstel
gedaan om tot een oplossing te komen en daarbij geschreven dat indien de cliënten
van verweerder hier niet mee kunnen instemmen, klagers zich genoodzaakt zien om hoger
beroep in te stellen.
2.12 Bij brief van 19 april 2021 heeft de advocaat van klagers aan verweerder geschreven
dat zij nog geen reactie hebben ontvangen van verweerder. De advocaat van klagers
heeft verweerder verzocht om alsnog uiterlijk op 23 april 2021 te reageren. Een reactie
van verweerder is niet ontvangen. Wel hebben de cliënten van verweerder contact gezocht
met klagers.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klagers met zijn eerste twee brieven - van 20 juli 2018 en 19 februari 2019 - te
intimideren. Daarnaast heeft verweerder valse beschuldigingen en beweringen over klagers
gedaan;
b) de privacy van klagers te schenden;
c) onterecht kosten bij klagers in rekening te brengen;
d) klaagster onterecht als gedaagde op te roepen;
e) een zware mishandeling van klager door zijn cliënt af te doen als een vervelend
incident en klager als dader aan te duiden;
f) vanaf maart 2021 niet meer te reageren op de advocaat van klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De Raad van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen
van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het
Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van
belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
Klachtonderdeel a)
5.3 De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om deze twee brieven aan
klagers te sturen. Het mag zo zijn dat klagers zijn geschrokken van de toon en inhoud
van deze brieven maar gelet op de inhoud van de brieven is van het intimideren van
klagers in objectieve zin geen sprake. Ook is niet gebleken dat verweerder (op een
andere wijze) de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder
redelijk doel. Ten slotte is ook niet gebleken dat verweerder in die brieven feiten
naar voren heeft gebracht, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze
in strijd met de waarheid zijn. Het feitenmateriaal dat door verweerder is genoemd,
hebben zijn cliënten hem verschaft en vormden in grote mate ook het onderwerp van
geschil, te weten waar de erfgrens tussen de percelen van de buren ligt. Verweerder
mocht uitgaan van de juistheid daarvan en hij was gezien het karakter van het feitenmateriaal
niet gehouden om de juistheid daarvan te verifiëren. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond
verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 Klagers verwijten verweerder dat hij hun privacy heeft geschonden omdat hij (zonder
hun toestemming) een e-mail van klagers aan zijn cliënten heeft doorgestuurd, waardoor
zijn cliënten de beschikking hebben gekregen over het e-mailadres van klager. Ook
verwijten klagers verweerder dat zijn e-mailadres ook is genoemd in een e-mailbericht
die ter informatie gelijktijdig ook aan een medewerker van het Kadaster werd gestuurd.
Ten slotte verwijten klagers verweerder dat hij foto’s en video’s, die zijn cliënten
zonder toestemming van klagers zouden hebben gemaakt, in de procedure heeft gebracht.
5.5 De raad is van oordeel dat het de taak van een advocaat is om belangrijke informatie,
zoals in dit geval een e-mail van de wederpartij van zijn cliënten, met zijn cliënten
te delen. Klagers hadden niet om geheimhouding van hun e-mailadres gevraagd. Het stond
verweerder vrij om dat te doen en daarvoor had hij niet de toestemming van klagers
nodig. Datzelfde geldt voor zijn e-mailbericht aan zijn cliënten, die hij in cc ook
aan klagers en een medewerker van het Kadaster heeft gestuurd. Niet is gebleken dat
verweerder de belangen van klagers daarmee onevenredig of onnodig heeft geschaad.
5.6 De raad is ten slotte van oordeel dat ook niet is gebleken dat verweerder zijn
(grote) vrijheid van handelen heeft overschreden door de door zijn cliënten gemaakte
foto’s en video’s, ter onderbouwing van de standpunten van zijn cliënten, in de procedure
te brengen. Ook hierbij is niet vast komen te staan dat verweerder bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënten, de belangen van klagers onnodig of onevenredig
heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad acht daarbij
nog van belang dat niet is gebleken dat deze foto’s en video’s door verweerder zelf
of in overleg met verweerder zijn gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.7 Dit klachtonderdeel ziet op de inhoud van de brief van 1 juli 2019 waarbij verweerder
klagers aansprakelijk heeft gesteld. De raad overweegt dat het niet aan de tuchtrechter
is om inhoudelijk over die aansprakelijkheidstelling te oordelen. Het behoort niet
tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te
geven; dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat verweerder
de hierboven onder 5.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is niet gebleken.
Feiten of omstandigheden die dat standpunt onderbouwen, ontbreken. Dit klachtonderdeel
wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.8 Klagers verwijten verweerder dat hij klaagster ten onrechte als gedaagde heeft
opgeroepen, omdat zij volgens klagers geen eigenaar was van de grond die onderwerp
van het geschil tussen de buren was. De raad is van oordeel dat zonder nadere toelichting
– die ontbreekt – niet valt in te zien waarom verweerder in dezen een tuchtrechtelijk
verwijt treft. Ook als vast zou staan dat dat ten onrechte was en verweerder klaagster
ten onrechte in de procedure had betrokken dan is er meer nodig om tot de slotsom
te komen dat verweerder in tuchtrechtelijke zin iets te verwijten valt. Daarbij wijst
de raad nog op het in de onderliggende procedure gewezen vonnis van de kantonrechter
in de rechtbank Gelderland van 10 maart 2021, waarin klaagster ook als mede-gedaagde
is aangemerkt. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.9 Het is de raad niet duidelijk geworden in welke brief of in welk processtuk verweerder
de door klagers genoemde stellingen zou hebben ingenomen. Voor zover klagers doelen
op één van de in het klachtdossier opgenomen brieven en processtukken, is de raad
van oordeel dat uit geen van die stukken blijkt dat verweerder zich onnodig grievend
over klagers heeft uitgelaten, of anderszins hun belangen onnodig of onevenredig heeft
geschaad. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.10 Klagers verwijten verweerder dat hij vanaf maart 2021 niet meer heeft gereageerd
op de berichten van hun advocaat. De raad volgt klagers niet in dit verwijt. Verweerder
heeft na het vonnis van 10 maart 2021 - bij brief van 26 maart 2021 - contact opgenomen
met de advocaat van klagers en geschreven dat zijn cliënten genegen zijn om uitvoering
te geven aan het vonnis en af te zien van hoger beroep. De advocaat van klagers heeft
vervolgens bij brief van 6 april 2021 op die brief gereageerd. Na die brief hebben
de cliënten van verweerder – zo blijkt uit de reactie van verweerder op de klacht
– er voor gekozen om zelf de uitvoering van het vonnis ter hand te nemen en rechtstreeks
met klagers te communiceren. Zij hebben verweerder verzocht om niet meer met klagers
en hun advocaat te corresponderen en niet opnieuw in debat te geraken. Nu verweerder
na het vonnis wel degelijk contact met de advocaat van klagers heeft opgenomen en
vervolgens op verzoek van zijn cliënten niet meer heeft gecommuniceerd, is de raad
van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake
is. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 januari 2023