ECLI:NL:TADRARL:2023:188 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-732/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:188
Datum uitspraak: 17-07-2023
Datum publicatie: 08-08-2023
Zaaknummer(s): 22-732/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een familierechtkwestie. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door een verzoekschrift in te dienen. Hoewel in het ouderschapsplan is opgenomen dat partijen bij meningsverschillen een mediator inschakelen, stond het verweerder vrij om namens en in overleg met zijn cliënt een verzoekschrift in te dienen. Mediation is geen verplichting en ligt ook alleen voor de hand als beide partijen daartoe bereid zijn. In dit geval heeft de cliënt van verweerder niet voor mediation gekozen. Niet gebleken van onnodig procederen. Het stond verweerder vrij om een wijziging van de alimentatie in het belang van zijn cliënt aan de rechter voor te leggen. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 17 juli 2023
in de zaak 22-732/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over:
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 februari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 12 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1345361/FM/SD digitaal van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn verwikkeld geweest in een rechtszaak over de wijziging van een tussen hen in juli 2018 opgesteld convenant en ouderschapsplan. Verweerder heeft de ex-echtgenoot hierin bijgestaan.
2.3 Bij beschikking van 27 augustus 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken.
2.4 Bij brief van 18 september 2020 heeft verweerder namens de ex-echtgenoot aan klaagster bericht dat zijn cliënt een wijziging van de omgangsregeling en de kinderalimentatie wenst.
2.5 Bij brief van 1 oktober 2020 heeft klaagster verweerder onder meer bericht:

‘Met grote verbazing ontving ik uw brief van 18 september. In artikel 8 van ons ouderschapsplan staat dat ouders met elkaar evalueren en daar waar nodig aanpassen, en wanneer ouders meningsverschillen hebben over de uitvoering of invulling zij zich zullen wenden tot een mediator.
(…)
Alimentatie

Mijn inkomsten zijn minder dan in het verleden. Door de scheiding heb ik ook een schuld opgebouwd welke nog lang niet is afgelost. Daarnaast heeft [de ex-genoot] van januari t/m medio november 2017 geen alimentatie betaald en zijn alle kosten voor de kinderen voor mijn rekening gekomen. Verder kan ik op geen enkele financiële steun van [de ex-echtgenoot] rekenen wanneer er bijzondere uitgaven zijn voor onze kinderen. Financiële stukken kan ik niet overleggen en mocht u hierover vragen hebben dan kunt u Dhr. (…) bellen (…).’

2.6 Op 16 oktober 2020 heeft verweerder namens zijn cliënt een verzoek tot wijziging omgangsregeling en wijziging van de alimentatie (hierna: het verzoekschrift) bij de rechtbank ingediend.
2.7 Op 19 oktober 2020 heeft de rechtbank een afschrift van het verzoekschrift aan klaagster gestuurd.
2.8 Op 11 december 2020 heeft een advocaat namens klaagster een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
2.9 Op 18 december 2020 heeft de rechtbank het verzoekschrift op zitting behandeld. Tijdens deze zitting hebben partijen een minnelijke regeling over de alimentatie getroffen.
2.10 De rechtbank heeft de tussen partijen getroffen regeling over de alimentatie vastgelegd in een beschikking van 7 april 2021.
2.11 In de periode december 2020 tot en met 7 april 2021 heeft de advocaat van klaagster drie declaraties aan haar gestuurd van in totaal € 1.365,- ex btw.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft niet gereageerd op de brief van klaagster van 1 oktober 2020. Verweerder heeft direct een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend en aldus niet gestreefd naar een regeling in der minne;
b) verweerder is een procedure gestart tot wijziging van de alimentatie, terwijl er bij beide partijen geen inkomstenwijzigingen waren opgetreden;
c) verweerder heeft klaagster onnodig op kosten gejaagd.
3.2 In verband met klachtonderdeel a) wijst klaagster op artikel 8 van het ouderschapsplan waarin is opgenomen dat wanneer de ouders meningsverschillen hebben over de uitvoering of invulling zij zich eerst zullen wenden tot een mediator. Verder stelt klaagster ten aanzien van klachtonderdeel b) dat zij de gevraagde stukken niet heeft kunnen overleggen omdat die er niet zijn en dat zij bovendien de mogelijkheid heeft geboden contact op te nemen met haar accountant. Tot slot stelt klaagster ten aanzien van klachtonderdeel c) dat verweerder zijn cliënt erop had kunnen attenderen dat eerst overleg gepleegd moet worden voordat een verzoekschrift kan worden ingediend.
3.3 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder geldt artikel 8 van het ouderschapsplan niet als een verplichte route en gold voor hem als advocaat geen verplichting nader met een wederpartij in onderhandeling te treden als de cliënt dat niet wenst. Daarbij benadrukt verweerder dat hij met de indiening van het verzoekschrift in het belang van zijn cliënt heeft gehandeld en dat er daarna nog voldoende ruimte was om te bemiddelen, maar dat er van de zijde van klaagster niets is vernomen. Verder voert verweerder aan dat het aan klaagster is om te bewijzen dat geen sprake was van een inkomenswijziging en dat in dat kader een enkele verwijzing naar een boekhouder niet hoeft te worden geaccepteerd. Tot slot voert verweerder aan dat klaagster haar kosten tot een minimum had kunnen beperken als zij direct open kaart had gespeeld over haar financiën en open had gestaan voor ideeën van zijn cliënt over de omgang tijdens de vakanties.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De raad toetst het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster

5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 In familiezaken moet een advocaat daarnaast waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.

De raad verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond

5.3 Klachtonderdelen a) en c) gaan in de kern over de door verweerder namens zijn cliënt gestarte verzoekschriftprocedure tot wijziging van de alimentatie en de omgangsregeling. Daarom lenen deze klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.4 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij niet heeft gereageerd op haar brief van 1 oktober 2020 en direct een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, waardoor verweerder niet heeft gestreefd naar een regeling in der minne. Met klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerder dat hij haar onnodig op advocaatkosten heeft gejaagd door te gaan procederen.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen. Hoewel in het ouderschapsplan is opgenomen dat partijen bij meningsverschillen een mediator inschakelen, stond het verweerder vrij om namens en in overleg met zijn cliënt een verzoekschrift in te dienen. Mediation is geen verplichting en ligt ook alleen voor de hand als beide partijen daartoe bereid zijn. In dit geval heeft de cliënt van verweerder niet voor mediation gekozen. Het had de voorkeur verdiend als verweerder deze proceshouding van zijn cliënt duidelijk naar klaagster had gecommuniceerd in reactie op haar brief van 1 oktober 2020. Door in plaats daarvan een verzoekschrift in te dienen, heeft verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster echter niet overschreden. Van onnodig procederen is de raad ook niet gebleken. Het feit dat klaagster dit wel zo heeft ervaren, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdelen a) en c) zijn dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond

5.6 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij een procedure is gestart tot wijziging van de alimentatie, terwijl er bij beide partijen geen inkomstenwijzigingen waren opgetreden.
5.7 De raad is van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij namens zijn cliënt een procedure is gestart om onder meer de alimentatie te wijzigen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klaagster geen financiële stukken aan verweerder heeft overgelegd voor een (her)berekening van de alimentatie, maar dat zij verweerder heeft verwezen naar haar accountant als onderbouwing van haar stelling dat haar inkomen niet is gewijzigd. De enkele verwijzing van klaagster naar haar accountant is echter onvoldoende om de juistheid van het standpunt over niet gewijzigd inkomen aan te tonen en verweerder hoefde die verwijzing, zoals hij terecht heeft aangevoerd, ook niet te accepteren. Het stond verweerder dan ook vrij om een wijziging van de alimentatie in het belang van zijn cliënt aan de rechter voor te leggen. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 10 juli 2023