ECLI:NL:TADRARL:2023:187 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-226/AL/MN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:187
Datum uitspraak: 26-06-2023
Datum publicatie: 03-08-2023
Zaaknummer(s): 23-226/AL/MN/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Voortzetting klachtonderdelen in het algemeen belang. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door wezenlijke afspraken met zijn cliënte over het afstand doen van het recht op gefinancierde rechtsbijstand niet schriftelijk vast te leggen. Dit nalaten van verweerder raakt aan de kernwaarde (financiële) integriteit. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Voor de bepaling van de hoogte van de maatregel houdt de raad rekening met alle omstandigheden van deze in het algemeen belang voortgezette klachtzaak, waaronder de door verweerder op de zitting getoonde zelfreflectie en het feit dat aan verweerder niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 26 juni 2023
in de zaak 23-226/AL/MN/D
naar aanleiding van de klacht van:

deken
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 maart 2021 heeft mevrouw G. bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1353750/HH/sd van de deken ontvangen.
1.3 Op 24 februari 2023 heeft mevrouw G. de raad bericht dat zij haar klacht over verweerder intrekt, omdat zij met verweerder een minnelijke regeling heeft getroffen.
1.4 Op 2 maart 2023 heeft verweerder de raad bericht geen behoefte te hebben aan een voortzetting van de klacht.
1.5 Op 7 maart 2023 heeft de deken de raad bericht dat zij de behandeling van de klacht over verweerder wenst voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend. Daarbij vindt de deken de aard van de gestelde normschending en de mate waarin deze raakt aan onder meer de kernwaarde (financiële) integriteit bepalend. Daarbij heeft de deken betrokken de wijze waarop verweerder volgens haar gedragsregel 18 niet goed heeft toegepast en de niet transparante wijze waarop verweerder in de opdrachtbevestiging het vaste tarief en het uurtarief heeft beschreven.
1.6 Bij tussenbeslissing van 27 maart 2023 heeft de raad beslist dat de behandeling van klachtonderdelen a), b) en c) zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang en dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland als klager zal worden aangemerkt.
1.7 De voortgezette klachtonderdelen a), b) en c) zijn behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.8 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 klachtdossier en de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van verweerder van 10 april 2023.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft mevrouw G. in 2019 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Mevrouw G. heeft de opdrachtbevestiging op 17 mei 2019 voor akkoord ondertekend.
2.3 Verweerder heeft bij de intake van de zaak geen toevoeging voor mevrouw G. aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR). Hierover heeft verweerder in de opdrachtbevestiging het volgende opgemerkt:

‘Gesubsidieerde rechtsbijstand (toevoeging)
Met u is besproken dat u voor bovengenoemde zaak niet in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand aangezien uw inkomen de inkomstensnormen uit de inkomenstabel van de Raad voor Rechtsbijstand overschrijdt en voor dit jaar naar verwachting ook de peiljaarverlegging geen soelaas biedt.’

2.4 Verder over het tarief van verweerder het volgende in de opdrachtbevestiging vermeld:

‘Vast tarief
Het honorarium bedraagt € 1.225,-- exclusief omzetbelasting (btw), 6% kantoorkosten en belaste en onbelaste verschotten. (…)
Het vaste tarief is uitdrukkelijk onderworpen aan de bijgevoegde algemene voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat dit tarief geldt 14 uren, waarna het uurtarief van €
 200,-- geldt. Dit uurtarief is exclusief omzetbelasting (btw), 6% kantoorkosten en belaste en onbelaste verschotten.

2.5 In de opdrachtbevestiging heeft verweerder geen inschatting gegeven van de omvang van zijn werkzaamheden, en daarmee van zijn kosten. Verweerder heeft die inschatting ook later niet aan mevrouw G. verstrekt.
2.6 Verweerder heeft bij mevrouw G. een totaalbedrag van € 14.432,45 (inclusief btw) en griffierecht aan voorschot- en aan einddeclaraties in rekening gebracht.
2.7 De eerste declaratie van 17 mei 2019 is voor het door verweerder gehanteerde vaste tarief van € 1.225,00. Daarna heeft verweerder voor zijn honorarium alleen voorschotdeclaraties naar mevrouw G. verstuurd zonder specificatie, waarna verweerder op 9 juni 2020 zijn einddeclaratie naar mevrouw G. heeft verstuurd.
2.8 Nadat verweerder zich op 4 juni 2020 heeft onttrokken aan de zaak vanwege onbetaalde declaraties heeft mevrouw G. verweerder op 5 juni 2020 verzocht alsnog een toevoeging voor haar aan te vragen door middel van peiljaarverlegging.
2.9 Op 9 juni 2020 is verweerder akkoord gegaan met een betalingsregeling voor de door mevrouw G. onbetaalde declaraties.
2.10 Op 4 februari 2021 heeft mevrouw G. van de RvR bericht ontvangen dat een toevoeging is afgegeven op grond van haar inkomen in het peiljaar 2019 naar aanleiding van een aanvraag van haar nieuwe advocaat.

3 VOORTGEZETTE KLACHTONDERDELEN
3.1 De voortgezette klachtonderdelen houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, omdat hij:
a) mevrouw G. in 2019 heeft bericht dat zij geen recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand zonder daartoe een verzoek in te dienen bij de RvR;
b) mevrouw G. niet of niet deugdelijk heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van peiljaarverlegging;
c) heeft geweigerd om tussentijds, in de lopende zaak, een toevoeging aan te vragen, al dan niet door middel van een peiljaarverlegging.
3.2 In het kader van de voortgezette klachtonderdelen in het algemeen belang heeft de deken gewezen op gedragsregel 18 over gefinancierde rechtsbijstand en op de toelichting op deze gedragsregel. 
3.3 De raad zal hierna, waar nodig, op de stellingen en stukken over de voortgezette klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de voortgezette klachtonderdelen. Volgens verweerder heeft hij mevrouw G. erop gewezen dat zij op basis van haar inkomensgegevens niet in aanmerking kwam voor een toevoeging en dat hij mevrouw G. heeft uitgelegd dat hij haar zaak sowieso niet op basis van een toevoeging in behandeling zou nemen. Verder voert verweerder aan dat mevrouw G. meermaals is gewezen op de regels over gesubsidieerde rechtsbijstand en peiljaarverlegging. Verweerder erkent dat in de opdrachtbevestiging niet is vermeld dat de zaak van mevrouw G. hoe dan ook niet wordt behandeld op basis van een toevoeging. Ook bevestigt verweerder dat hij tussentijds heeft geweigerd om de zaak van mevrouw G. verder te behandelen op basis van een toevoeging, omdat de zaak daar volgens verweerder van meet af aan te bewerkelijk voor was en dit ook tijdens het eerste adviesgesprek aan mevrouw G. is verteld.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De raad toetst het handelen van verweerder aan artikel 46 Advocatenwet

5.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

De raad verklaart het voortgezette klachtonderdeel a) ongegrond

5.2 Met het voortgezette klachtonderdeel a) verwijt de deken verweerder dat hij mevrouw G. in 2019 heeft bericht dat zij geen recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand zonder daartoe een verzoek in te dienen bij de RvR.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk niet kan worden verweten dat hij voor mevrouw G. geen toevoeging bij de RvR heeft aangevraagd. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hij voor de inkomensnorm heeft gekeken naar de door de RvR gehanteerde tabel voor een alleenstaande moeder en dat mevrouw G. op grond van die tabel niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Deze toelichting wordt ondersteund door de opdrachtbevestiging. Op het moment dat verweerder de zaak van mevrouw G. in behandeling nam, bestond er voor verweerder dan ook geen noodzaak om bij de RvR een toevoeging voor mevrouw G. aan te vragen. Het voortgezette klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

De raad verklaart de voortgezette klachtonderdelen b) en c) gegrond

5.4 De voortgezette klachtonderdelen b) en c) gaan in de kern over de informatievoorziening aan mevrouw G. over de mogelijkheid van een toevoeging en een peiljaarverlegging. De raad zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk beoordelen.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet schriftelijk vast te leggen dat hij mevrouw G. heeft geïnformeerd over het niet behandelen van haar zaak op basis van een toevoeging, ook niet via peiljaarverlegging, en dat mevrouw G. bewust afstand heeft gedaan van het recht op gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft erkend dat hij deze wezenlijke afspraken met mevrouw G. niet schriftelijk heeft vastgelegd. Klachtonderdelen b) en c) zijn daarom gegrond.

6 MAATREGEL
 
De raad legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door wezenlijke afspraken met zijn cliënte mevrouw G. over het afstand doen van het recht op gefinancierde rechtsbijstand niet schriftelijk vast te leggen. Dit nalaten van verweerder raakt aan de kernwaarde (financiële) integriteit. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Voor de bepaling van de hoogte van de maatregel houdt de raad rekening met alle omstandigheden van deze in het algemeen belang voortgezette klachtzaak, waaronder de door verweerder op de zitting getoonde zelfreflectie en het feit dat aan verweerder niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. De raad ziet op grond daarvan aanleiding om in deze zaak te volstaan met de maatregel van een waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad en maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het voortgezette klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart de voortgezette klachtonderdelen b) en c) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op; 
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E.H. de Vries, P.Th. Mantel, E.J.C. de Jong en F.E.J. Janzing, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.


Griffier                                                                                                                    Voorzitter

Verzonden d.d. 26 juni 2023