ECLI:NL:TADRARL:2023:171 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-837/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:171
Datum uitspraak: 17-07-2023
Datum publicatie: 18-07-2023
Zaaknummer(s): 22-837/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening voormalig eigen advocaat in strafzaak. Verweerder heeft een kwetsbare cliënt die de Nederlandse taal niet beheerst en die in beperkingen zat onvoldoende bijgestaan. Dit gebrek aan bijstand ten opzichte van klager raakt aan de kernwaarde deskundigheid. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Als verweerder nog als advocaat actief was geweest, bestond voldoende aanleiding om verweerder een voorwaardelijke schorsing op te leggen. Omdat verweerder inmiddels geen advocaat meer is en aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, wordt volstaan met de oplegging van een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 17 juli 2023
in de zaak 22-837/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. P, advocaat te [plaats]
over:
verweerder
voorheen advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 mei 2022 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/58 digitaal van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. Daarbij waren klager, de gemachtigde van klager, een tolk Russisch-Nederlands en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 04.1.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 24 december 2020 is klager door de politie aangehouden op verdenking van een misdrijf. Klager verblijft sinds die tijd in een huis van bewaring en klager is ook een tijd opgenomen geweest in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: PPC). Verweerder was de advocaat van klager.
2.3 Op 25 en 26 december 2020 is klager door de politie gehoord. Voorafgaand aan het verhoor op 25 december 2020 hebben klager en verweerder telefonisch met elkaar overlegd. In het proces-verbaal van het verhoor is vermeld dat klager heeft verklaard dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en verstaat en dat hij last heeft van geheugenverlies. Verweerder heeft klager tijdens de verhoren op 25 en 26 december 2020 telefonisch bijstand verleend.
2.4 Op 28 december 2020 is klager via een videoverbinding voorgeleid aan de rechter-commissaris en is hij gehoord. Daarbij was verweerder in persoon aanwezig.
2.5 Van 28 december 2020 tot 5 januari 2021 heeft de officier van justitie bevolen dat klager zonder uitdrukkelijke toestemming vrijwel geen bezoek mag ontvangen, geen contact met medegedetineerden mag hebben, geen brieven mag verzenden of ontvangen en geen telefoon en internet mag gebruiken.
2.6 Op 7 januari 2021 heeft een zitting over de gevangenhouding van klager plaatsgevonden bij de raadkamer. Vanwege een corona-uitbraak in de penitentiaire inrichting waar klager verbleef, is klager telefonisch door de raadkamer gehoord. Verweerder was hierbij aanwezig.
2.7 Op 9 februari 2021 is klager opnieuw verhoord. Voorafgaand aan dit verhoor heeft verweerder niet met klager overgelegd. Het verhoor is om 12:38 uur begonnen en om 16:00 uur beëindigd. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt dat klager heeft verklaard volledig bereid te zijn mee te werken en te verklaren wat hij zich herinnerde. Ook heeft klager opnieuw verklaard dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en verstaat en dat hij last heeft van geheugenverlies. Ook blijkt uit het proces-verbaal dat verweerder vanaf 15:08 uur, met toestemming van klager, niet meer bij het verhoor aanwezig was.
2.8 Op 25 februari 2021 heeft de gemachtigde van klager de zaak van klager van verweerder overgenomen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk en samengevat weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door onvoldoende zorg voor klager te betrachten in de periode dat verweerder als advocaat van klager heeft opgetreden.
3.2 In het kader van zijn klacht heeft klager gesteld dat verweerder hem niet heeft bezocht of op andere wijze met hem heeft overlegd en hem van rechtsbijstand heeft voorzien. Volgens klager heeft hij verweerder voor het eerst en het laatst gezien bij de rechter-commissaris op 28 december 2020 en heeft er voorafgaand aan die voorgeleiding geen overleg tussen hem en verweerder plaatsgevonden. Verder stelt klager dat verweerder niet bij hem is langsgekomen in het huis van bewaring om het dossier te bespreken en de zitting van de raadkamer voor te bereiden, ook niet via digitale weg en dat verweerder ook voorafgaand aan het verhoor op 9 februari 2021 niet met hem heeft overlegd. Volgens klager heeft verweerder niet gereageerd op diverse verzoeken van een medewerker van het PPC om hem te komen bezoeken. Dit is volgens klager te meer ernstig omdat hij werd verdacht van een zeer ernstig feit, hij kwetsbaar was, hij alleen Russisch spreekt en verstaat, hij voor het eerst in Nederland gedetineerd was en van 28 december 2020 tot 5 januari 2021 in beperkingen heeft gezeten. Tot slot stelt klager dat verweerder, tot en met de overdracht van het dossier aan zijn gemachtigde, niet de moeite heeft genomen het dossier met hem door te nemen en om naar aanleiding daarvan in overleg een verdedigingsstrategie te bepalen.
3.3 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de stellingen en stukken van klager ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en doet in dat verband allereerst een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht, omdat de klacht volgens verweerder ontijdig is ingediend. Volgens verweerder had de klacht kort na de overname van de zaak in februari 2021 door de gemachtigde van klager kunnen worden ingediend.
4.2 Verder betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder voert aan dat er ernstige bezwaren tegen klager bestonden en dat het politieonderzoek nog in volle gang was, zodat er voor hem toen geen reden was om een schorsings- dan wel opheffingsverzoek voorlopige hechtenis in te dienen. Verder voert verweerder aan dat hij klager tijdens de telefonische verhoren steeds heeft gevraagd wat hij in privé voor hem kon doen, dat hij klager op zijn rechten heeft gewezen en dat hij klager uitleg heeft gegeven over de gang van zaken en mogelijke vervolgacties. In dat verband wijst verweerder erop dat klager volledig wilde meewerken aan het onderzoek en dat die houding voor hem inhield dat hij een apart gesprek met klager voorafgaand aan de zitting bij de rechter-commissaris en aan de raadkamerzitting niet nodig vond. Volgens verweerder is het binnen de advocatuur een feit van algemene bekendheid dat het zeer moeilijk was om van buitenaf telefonisch contact te krijgen met een PPC-gedetineerde cliënt en heeft hij gelet op de stand van het onderzoek en de taalbarrière besloten om te wachten met het opnemen van contact met klager. Ook wijst verweerder erop dat een fysiek bezoek aan klager uitgesloten was vanwege de destijds geldende coronamaatregelen en de omstandigheid dat hij medisch tot een risicogroep behoorde.
4.3 Als door de raad wordt geoordeeld dat sprake is geweest van een gebrek aan zorg, dan is dat gebrek volgens verweerder verschoonbaar vanwege de zich destijds voordoende omstandigheden.
4.4 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De raad verklaart de klacht ontvankelijk

5.1 Het beroep van verweerder op de niet-ontvankelijkheid van de klacht slaagt niet. De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder in de periode van 25 december 2020 tot 25 februari 2021. Door de klacht op 2 mei 2021 bij de deken in te dienen, is de klacht ingediend binnen de daarvoor geldende vervaltermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. De klacht is dan ook ontvankelijk en de raad zal de klacht hierna inhoudelijk beoordelen.

De raad toetst de kwaliteit van dienstverlening van verweerder

5.2 De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als voormalig advocaat van klager. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Daarom toetst de raad of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

De raad verklaart de klacht gegrond

5.3 De raad is op grond van de overgelegde stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder ten opzichte van klager niet met de zorgvuldigheid heeft gehandeld die van hem in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden. De raad verklaart de klacht dan ook gegrond en overweegt daartoe als volgt.
5.4 Uit de stukken blijkt dat klager, die het Nederlands niet beheerst, werd verdacht van een ernstig misdrijf, dat klager tijdens de verhoren bij de politie, waar verweerder telefonisch (voor een deel) bij aanwezig is geweest, heeft verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren wat er was gebeurd en dat klager volledig wilde meewerken aan het politieonderzoek. Juist vanwege deze omstandigheden had verweerder de stukken die al beschikbaar waren, zoals het proces-verbaal van voorgeleiding, met klager moeten doornemen voorafgaand aan de zittingen bij de rechter-commissaris en de raadkamer. Verweerder heeft dat niet gedaan en dat is kwalijk. Als verweerder vond dat een gesprek met klager voorafgaand aan deze zittingen niet nodig was vanwege de meewerkende houding van klager in het politieonderzoek dan had verweerder dat ook aan klager moeten uitleggen. Het is de raad echter niet gebleken dat verweerder hierover contact met klager heeft opgenomen.
5.5 Verder blijkt uit de stukken dat klager van 28 december 2020 tot 5 januari 2021 in beperkingen zat en dat klager vanwege medische redenen in het PPC opgenomen was. Gelet op deze omstandigheden had verweerder klager moeten bezoeken, omdat verweerder op dat moment vrijwel de enige persoon was met wie klager contact mocht hebben en van wie klager bezoek mocht ontvangen. Daarbij benadrukt de raad dat verweerder als advocaat ook vertrouwenspersoon van klager was en er in dat opzicht alle aanleiding was om klager te bezoeken. Van een verschoonbaar gebrek aan verleende zorg, zoals verweerder heeft aangevoerd, is geen sprake. Voor zover de persoonlijke omstandigheden van verweerder hem belemmerden om klager te bezoeken, had het op de weg van verweerder gelegen om een alternatief te regelen, bijvoorbeeld het inschakelen van een kantoorgenoot of het overdragen van klagers zaak aan een andere advocaat. Dat heeft verweerder echter niet gedaan. Met het verweer dat hij ervan uitgaat dat klager de nodige niet-juridische zorg destijds wel heeft ontvangen van de inrichting waar klager verbleef, miskent verweerder zijn eigen zorgplicht die hij als advocaat-vertrouwenspersoon ten opzichte van klager had.

6 MAATREGEL
De raad legt aan verweerder een berisping op
6.1 Verweerder heeft een kwetsbare cliënt die de Nederlandse taal niet beheerst en die in beperkingen zat onvoldoende bijgestaan. Dit gebrek aan bijstand ten opzichte van klager raakt aan de kernwaarde deskundigheid. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Als verweerder nog als advocaat actief was geweest, had de raad voldoende aanleiding gezien om verweerder een voorwaardelijke schorsing op te leggen. Omdat verweerder inmiddels geen advocaat meer is en aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, volstaat de raad met de oplegging van een berisping.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 17 juli 2023