ECLI:NL:TADRARL:2023:17 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-883/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:17
Datum uitspraak: 24-01-2023
Datum publicatie: 14-02-2023
Zaaknummer(s): 22-883/AL/MN
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk niet ontvankelijk omdat er eerder over het onderwerp is geklaagd (ne bis in idem) en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2023
in de zaak 22-883/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 november 2022 met kenmerk Z 2054451/FB/SD, door de raad van discipline (hierna: de raad) ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
De voorzitter heeft verder kennis genomen van de stukken die klager op 8 november 2022 naar de raad heeft gestuurd.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft eerder klachten ingediend over verweerder.
1.2 De eerste klacht is bij de raad bekend onder nummer 22-153. Bij beslissing van 21 november 2022 is de klacht ongegrond verklaard.
1.3 De tweede klacht is bij de raad bekend onder nummer 22-530. Bij voorzittersbeslissing van 19 september 2022 is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft tegen de beslissing verzet ingesteld.
1.4 De derde klacht is bij de raad bekend onder nummer 22-559. Bij voorzittersbeslissing van 10 oktober 2022 is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Tegen de beslissing is verzet ingesteld. Volgens de voorzittersbeslissing is de klacht dat verweerder aangifte heeft gedaan tegen klager van stalking.
1.5 Op 23 augustus 2022 heeft klager bij de deken deze klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de tegen klager gerichte aangifte van stalking niet ingetrokken.
b) Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
4.2 Klacht 22-559/AL/MN betrof het doen van aangifte van stalking door verweerder tegen klager. Klachtonderdeel a in deze zaak betreft het verwijt dat verweerder de aangifte niet heeft ingetrokken. Er zit dus een summier verschil in de formulering van de beide verwijten. Naar het oordeel van de voorzitter ziet klacht a in deze zaak echter op dezelfde feiten als de eerder ingediende klacht tegen verweerder die bij de raad bekend is onder nummer 22-559/AL/MN. Het summiere verschil in formulering – aangifte doen versus aangifte niet intrekken – roept daarom geen nieuwe bevoegdheid om te klagen in het leven. Het ne bis in idem-beginsel staat eraan de weg dat opnieuw door de tuchtrechter wordt geoordeeld over – in de kern - hetzelfde onderwerp. Klager is in klachtonderdeel a daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Klager heeft gesteld dat alle processtukken en het vonnis van de rechtbank vallen onder de op verweerder rustende geheimhoudingsverplichting. Verweerder had deze informatie niet mogen delen met derden, ook niet toen hij niet meer optrad als advocaat van klager.
4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij de stukken heeft ingebracht in het hoger beroep. Hij heeft de belangen van klager gediend met het inbrengen van deze stukken. Verweerder heeft met de stukken de grieven van het hoger beroep onderbouwd. Verweerder wijst erop dat geheimhouding niet betekent dat stukken niet ingebracht mogen worden in een gerechtelijke procedure.
4.5 De voorzitter overweegt dat een advocaat met het inbrengen van documenten in een procedure in relatie tot zijn cliënt of de wederpartij de geheimhouding in beginsel niet schendt. Dit kan anders zijn als het gaat om, bijvoorbeeld, stukken uit mediation. Gesteld noch gebleken is dat er in deze zaak sprake is van zo’n uitzondering. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.6 Voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat verweerder ook op andere wijze zijn plicht tot geheimhouding heeft geschonden heeft klager deze stelling niet voldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet ontvankelijk;
- klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 24 januari 2024