ECLI:NL:TADRARL:2023:163 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-417/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:163 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2023 |
Datum publicatie: | 18-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-417/AL/MN |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verzet gegrond. Klacht ongegrond. De raad stelt vast dat verweerder klager in 2006 en 2007 als advocaat heeft bijgestaan. In een e-mail in augustus 2021 heeft klager aan verweerder verzocht om een plan van aanpak te maken in verband met een volgens klager nog openstaande vordering van de Belastingdienst en met betrekking tot in beslag genomen zaken. De raad is van oordeel dat gelet op het grote tijdsverloop en omdat niet is gebleken dat er tussen 2007 en 2021 enig contact tussen klager en verweerder is geweest, verweerder niet was gehouden om deze zaak weer op te pakken. Bovendien heeft klager al twee weken na het sturen van de e-mail aan verweerder een klacht bij de deken ingediend, waardoor verweerder ook niet de gelegenheid heeft gehad om binnen een redelijke termijn op klagers e-mail te reageren. Dat betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 juli
2023
in de zaak 22-417/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 15 augustus 2022 op de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 augustus 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1509928HH/SD van
de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 15 augustus 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
1.4 Op 29 augustus 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 17 april 2023. Daarbij was
klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet zijn genoemd in het verzetschrift. Eén van de gronden
houdt in dat de klachttermijn niet is overschreden en dat de klacht daarom ten onrechte
niet-ontvankelijk is verklaard.
3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.2 Klager heeft in 2006 (of eerder) een geschil gehad met de Belastingdienst. Door
of namens de Belastingdienst zijn executoriale beslagen gelegd ten laste van klager.
In 2006 heeft klager zich tot verweerder gewend om hem bij te staan in het geschil
met de Belastingdienst.
3.3 Op 10 juli 2006 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd om verweer te voeren
tegen de beslaglegging. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoeging op 30 augustus
2006 verleend.
3.4 Op 11 april 2007 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd om verweer te voeren
tegen de openbare verkoop van de in beslag genomen zaken. De Raad voor Rechtsbijstand
heeft de toevoeging op 6 juni 2007 verleend.
3.5 Bij e-mail van 12 augustus 2021 heeft klager verweerder verzocht om in overleg
met klager tot een plan van aanpak te komen in verband met de nog immer openstaande
vordering van de Belastingdienst en te komen tot retournering van de in beslag genomen
zaken. Niet is gebleken dat verweerder op deze e-mail heeft gereageerd.
3.6 Op 26 augustus 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door geschonden rechten niet
te herstellen doordat hij na 12 augustus 2021 niet tot een aanpak komt, terwijl in
2006 en 2007 toevoegingen zijn verleend.
5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
Verzet
6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 De raad overweegt dat ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet een klacht
niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend
na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs
kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht
betrekking heeft.
6.3 De raad begrijpt op grond van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting
dat de klacht van klager inhoudt dat verweerder niet is ingegaan op zijn bij e-mail
van 12 augustus 2021 gedane verzoek om zijn zaak (verder) te behandelen. Het klachtwaardige
handelen of nalaten van verweerder heeft dus (kort) na het versturen van die e-mail
plaatsgevonden. Nu klager op 26 augustus 2021 zijn klacht heeft ingediend, is de raad
– anders dan de voorzitter – van oordeel dat de klacht binnen de klachttermijn is
ingediend. De klacht is daarom ontvankelijk. Op grond van het voorgaande wordt het
verzet gegrond verklaard.
Klacht
6.4 De raad stelt vast dat verweerder klager in 2006 en 2007 als advocaat heeft bijgestaan. In een e-mail van 12 augustus 2021 heeft klager aan verweerder verzocht om een plan van aanpak te maken in verband met een volgens klager nog openstaande vordering van de Belastingdienst en met betrekking tot in beslag genomen zaken. De raad is van oordeel dat gelet op het grote tijdsverloop en omdat niet is gebleken dat er tussen 2007 en 2021 enig contact tussen klager en verweerder is geweest, verweerder niet was gehouden om deze zaak weer op te pakken. Bovendien heeft klager al twee weken na het sturen van de e-mail aan verweerder een klacht bij de deken ingediend, waardoor verweerder ook niet de gelegenheid heeft gehad om binnen een redelijke termijn op klagers e-mail te reageren. Dat betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard.
Verzoek
6.5 Op de zitting van de raad heeft klager verzocht om de deken nader onderzoek te laten verrichten. De raad acht een ander onderzoek door de deken in deze klachtzaak niet noodzakelijk. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 10 juli 2023