ECLI:NL:TADRARL:2023:162 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-1034/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:162 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-06-2023 |
Datum publicatie: | 06-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 21-1034/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder het concreet vragen van advies daarover aan de deken aangifte te doen tegen haar voormalige cliënt ter zake van bedreiging. Dat is in strijd met de daarvoor door het Hof van Discipline gegeven aanwijzingen. In het voordeel van verweerster houdt de raad er rekening mee dat zij wel contact heeft gezocht met de deken naar aanleiding van de gestelde bedreiging. Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 26 juni
2023
in de zaak 21-1034/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 april 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 23 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1382506/BD/SD
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 oktober 2022. Daarbij
waren klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft bij tussenbeslissing van 19 december 2022 de zaak naar de deken
terugverwezen met het verzoek om de raad schriftelijk te informeren over alle (schriftelijke
en telefonische) communicatie die de deken en de medewerkers van het ordebureau met
verweerster hebben gehad over de door verweerster gestelde bedreigingen door klager
en de aangifte ter zake van bedreiging die verweerster heeft gedaan.
1.5 Bij e-mail van 26 januari 2023 heeft de deken de raad nader ingelicht.
1.6 Bij brief van 3 februari 2023 heeft klager op deze nadere informatie van de deken
gereageerd.
1.7 Bij e-mail van 20 februari 2023 heeft de gemachtigde van verweerster op de nadere
informatie van de deken gereageerd.
1.8 Na deze reacties heeft de raad de beide partijen laten weten dat de raad zonder
een nadere mondelinge behandeling een uitspraak zal doen.
1.9 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de brief met bijlage van klager van 31 december 2021, de brief met bijlagen van
klager van 17 oktober 2022 en de hierboven genoemde stukken na de tussenbeslissing
van de raad.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen een voormalig advocaat. Verweerster heeft
klager in die klachtprocedure bijgestaan.
2.2 Op 15 juli 2020 heeft verweerster aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd.
De opdrachtbevestiging luidt, voor zover relevant, als volgt:
Hierbij bevestig ik u naar aanleiding van telefoongesprek d.d. woensdag 15 juli 2020 dat u mij de opdracht heeft gegeven uw belangen te behartigen en u te adviseren over uw rechtspositie jegens mr. Van [E] die u had ingeschakeld in een geschil met uw (voormalig) werkgever. In verband met mijn op handen zijnde vakantie hebben wij eerst op vrijdag 4 september om 14.00 uur een bespreking op mijn kantoor aan de [adres]. (…) De door mij in verband met de opdracht te verrichten werkzaamheden beogen tot het resultaat te leiden dat een tuchtrechtelijke procedure jegens mr. Van [E] wordt gevoerd zodat haar handelen tuchtrechtelijk kan worden getoetst en mogelijk tot oplegging van een tuchtmaatregel leidt. (…) Daarnaast wilt u mij inschakelen als advocaat voor de belangenbehartiging in een door mr. Van [E] jegens u te starten incassoprocedure (onbetaald gebleven declaraties).
2.3 Op 11 december 2020 heeft er contact plaatsgevonden tussen klager en verweerster,
waarna klager verweerster per sms-bericht heeft laten weten dat hij de samenwerking
per direct beëindigt.
2.4 Per brief van 11 december 2020 heeft verweerster aan klager bevestigd dat hij
zijn opdracht aan haar kantoor per direct heeft beëindigd. Verweerster heeft klager
geschreven dat zij zich zal onttrekken aan de lopende tuchtprocedure en dat zij de
Orde en de Raad van Discipline daarvan in kennis zal stellen.
2.5 Op 11 december 2020 heeft verweerster telefonisch contact gehad met een stafjurist
van het ordebureau en gemeld dat zijzelf, een stafmedewerkster van het ordebureau
en klagers voormalige advocaat door klager zijn bedreigd en dat zij niet langer zijn
gemachtigde is.
2.6 Bij e-mail van 17 december 2020 heeft verweerster aan de deken het telefoongesprek
van 11 december 2020 bevestigd.
2.7 Bij e-mail van 17 december 2020 heeft de deken verweerster bericht dat het ordebureau
van de bedreiging melding heeft gemaakt in het dossier en de stafmedewerkster op de
hoogte heeft gesteld. Tevens heeft de deken benadrukt dat bij ernstige bedreigingen
de geheimhouding (in het levensbelang) voor wat betreft de bedreigingen geschonden
kan worden en dat verweerster de bewuste personen, die ook bedreigd worden, kan informeren.
2.8 Op 18 december 2020 heeft verweerster aangifte van bedreiging gedaan. In die aangifte
heeft verweerster verklaard dat klager haar, een medewerkster van het ordebureau en
zijn vorige advocaat heeft bedreigd. In haar aangifte noemt zij (onder meer) de inhoud
van communicatie tussen klager en haar in de klachtprocedure waarin zij hem heeft
bijgestaan.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) het niet nakomen van de opdrachtbevestiging van 15 juli 2020 waarin is opgenomen
dat verweerster zijn belangen zal behartigen met betrekking tot een incassoprocedure
tegen hem;
b) excessief te declareren door:
- na 9 november 2020 werkzaamheden te verrichten en te declareren terwijl hij bij
brief van 9 november 2020 had gezegd de zaak “on hold” te zetten;
- na het afgeven van het declaratieoverzicht van 14 december 2020 op 14 januari 2021
een declaratieoverzicht met nieuwe en dezelfde werkzaamheden op te voeren;
- op 11 december 2020 een telefoongesprek van 15 minuten te hebben gevoerd met de
Orde van Advocaten terwijl hij zelf al met de Orde van Advocaten had gebeld die dag.
c) in haar aangifte van 18 december 2020 haar geheimhouding te schenden.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen,
onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of
nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen.
Klachtonderdeel a)
5.2 In de opdrachtbevestiging staat dat klager verweerster ‘wilt inschakelen voor de belangenbehartiging in een door mr. Van [E] jegens [klager]
te starten incassoprocedure’. Verweerster heeft hierover verklaard dat zij klager tijdens het eerste gesprek heeft
uitgelegd dat ze hem zou bijstaan in de tuchtprocedure en dat ze het incassogeschil
nog zouden bespreken en dat zij klager op een later moment te kennen heeft gegeven
dat zij hem in het incassogeschil niet zou bijstaan. Deze gang van zaken wordt door
klager bevestigd. De raad overweegt dat verweerster duidelijker in de opdrachtbevestiging
had kunnen zetten wat zij met klager over haar eventuele bijstand in het incassogeschil
had besproken. Dat wordt ook door verweerster erkend. De raad is echter van oordeel
dat niet vast is komen te staan dat zij een toezegging heeft gedaan om klager ook
in het incassogeschil bij te staan. Haar beslissing om klager daarin niet bij te staan,
is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.3 Bij het vaststellen van de declaratie van een advocaat is het uitgangspunt dat
een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening wordt
gebracht (zie regel 17 lid 1 van de Gedragsregels 2018). In het kader van de te hanteren
tuchtnorm beperkt de tuchtrechter zich bij de beoordeling van declaraties van advocaten
tot een marginale toets. Beoordeeld wordt of er sprake is van excessief declareren.
Daarbij gaat het om de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte
werkzaamheden. Van excessief declareren is de raad op grond van de stukken in deze
zaak niet gebleken. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel
van de raad in verhouding tot de in de overgelegde urenspecificaties door verweerster
verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager
in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn niet gebleken. Dat betekent
dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.4 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrijstaat om tegen eenieder aangifte
te doen van een strafbaar feit, ook als het een (voormalig) cliënt betreft. De raad
is zich ervan bewust dat de veiligheid van advocaten in het huidige tijdsgewricht
onder druk staat en dat advocaten steeds vaker worden bedreigd in de uitoefening van
hun praktijk. In dit verband is door (de deken van) de Orde van Advocaten een protocol
bedreigde advocaten opgesteld, waarbij advocaten die worden bedreigd bij de uitvoering
van hun werkzaamheden, door of namens wederpartijen dan wel door de eigen (al dan
niet voormalige) cliënten, hiervan melding kunnen maken. Alvorens een advocaat aangifte
doet, dient hij voorafgaand overleg te plegen met de deken en diens advies in te winnen
op basis van het door hem geschetste beeld over de aard, de oorzaak en de gevolgen
van die melding. De deken dient de advocaat hierin ook bij te staan en hem van gepast
advies te voorzien. Ook de beantwoording van de vraag of het beroepsgeheim in concrete
gevallen mag worden doorbroken, teneinde een directe dreiging van ernstig, toekomstig
gevaar voor de advocaat of een betrokkene af te wenden, dient in samenspraak met de
deken plaats te vinden. Naar aanleiding van het overleg tussen de advocaat en de deken
kan vervolgens worden besloten om de kwestie te melden bij de Hoofdofficier van Justitie
en aangifte te doen bij de politie. De Hoofdofficier van Justitie meldt de kwestie
door aan het hoofd van de unit BB&C, zodat zij dit verder kunnen oppakken met de betreffende
advocaat en een risicoanalyse kunnen maken (zie ook Hof van Discipline 13 januari
2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:7).
5.5 Vast staat dat voordat verweerster aangifte heeft gedaan, er contact is geweest
tussen klager enerzijds en de deken en medewerksters van het ordebureau anderzijds.
Verweerster heeft op 11 december 2020 telefonisch en op 17 december 2020 schriftelijk
bij de deken gemeld dat zij werd bedreigd door klager. Bij e-mail van 17 december
2020 heeft de deken verweerster bericht dat het ordebureau van die bedreiging melding
heeft gemaakt in het dossier en dat de (ook bedreigde) stafmedewerkster op de hoogte
is gesteld. Ook heeft de deken in die e-mail benadrukt dat bij ernstige bedreigingen
de geheimhouding (in het levensbelang) voor wat betreft de bedreigingen geschonden
kan worden en dat verweerster de bewuste personen, die ook bedreigd worden, kan informeren.
5.6 De raad is van oordeel dat, hoewel verweerster met de deken contact heeft gehad,
zij daarmee niet heeft voldaan aan de hierboven genoemde verplichting. Verweerster
heeft immers voorafgaand aan haar aangifte geen overleg gepleegd met de deken en niet
haar advies ingewonnen over de aard, de oorzaak en de gevolgen van de aangifte. In
het bijzonder had naar het oordeel van de raad moeten worden besproken of de inhoud
van de uitlatingen door klager een aangifte bij de politie rechtervaardigden en zo
ja, op welke wijze die aangifte had moeten worden gedaan en welke (vertrouwelijke)
informatie bij die aangifte had kunnen worden genoemd. Door niet aan deze verplichting
te voldoen, heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.7 De raad had zich kunnen voorstellen dat de deken naar aanleiding van de melding
van verweerster dat zij werd bedreigd, verweerster actiever had begeleid en had geadviseerd
over de stappen die zij had kunnen nemen, waaronder het doen van aangifte. Dit neemt
echter niet weg dat verweerster een eigen verantwoordelijkheid heeft als het aankomt
op het zich laten begeleiden door de deken bij het doen van een aangifte.
5.8 Gelet op het voorgaande zal de raad dit klachtonderdeel gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder het concreet
vragen van advies daarover aan de deken aangifte te doen tegen haar voormalige cliënt
ter zake van bedreiging. Dat is in strijd met de daarvoor door het Hof van Discipline
gegeven aanwijzingen. In het voordeel van verweerster houdt de raad er rekening mee
dat zij wel contact heeft gezocht met de deken naar aanleiding van de gestelde bedreiging.
Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter
is veroordeeld. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van
oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-1034/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, M.H. Pluymen, W.W. Korteweg en F.E.J. Janzing, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 juni 2023