ECLI:NL:TADRARL:2023:161 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-248/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:161 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-06-2023 |
Datum publicatie: | 06-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-248/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 juni 2023
in de zaak 23-248/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 3 april 2023 met kenmerk 2023KNN002/2196884, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 11 mei 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft op enig moment een foto op zijn website geplaatst van een medewerkster
van Brink Bewindvoering B.V.
1.2 Verweerder heeft Brink Bewindvoering B.V. bijgestaan en heeft klager op 1 december
2022 aangeschreven en gesommeerd die foto vóór 5 december 2022, 10:00 uur te verwijderen
van de website.
1.3 Klager heeft de foto vervolgens binnen de termijn verwijderd. Daarna heeft klager
verweerder in e-mails van 2 december en 4 december 2022 diverse vragen gesteld en
opmerkingen gemaakt. Verweerder heeft een deel van de vragen in een e-mail van 9 december
2022 beantwoord.
1.4 Op 13 januari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht bestaat uit de volgende
onderdelen.
a) De e-mail van 1 december 2022 van verweerder aan klager is sterk intimiderend en
klachtwaardig. Ten eerste is in de e-mail van verweerder niet duidelijk vermeld of
verweerder een bevoegde advocaat is. Ten tweede schreef verweerder dat als klager
in gebreke zou blijven, verweerder een kort geding zou starten. Verweerder verzocht
klager in dat geval alvast verhinderdata door te geven. Ten derde gaf verweerder klager
vanwege de korte sommatietermijn onvoldoende gelegenheid om juridisch advies in te
kunnen winnen en was het voor klager ook niet mogelijk om via de reguliere post te
reageren op zijn e-mail.
b) Verweerder heeft klager niet de gelegenheid gegeven tot een minnelijke schikking.
c) Verweerder wilde niet antwoorden op de in de e-mails van 2 en 4 december 2022 door
klager gestelde vragen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager klaagt over de inhoud van de e-mail van verweerder van 1 december 2022.
De voorzitter volgt klager niet in zijn verwijten. Verweerder schrijft in deze e-mail
dat hij de wederpartij van klager bijstaat en onderaan deze e-mail staat dat verweerder
een advocaat is. Over de hoedanigheid van verweerder kan dan ook geen misverstand
bestaan. Verder is de voorzitter van oordeel dat de gestelde termijn niet onredelijk
kort was en het vragen van verhinderdata gebruikelijk is, onder meer om een mogelijk
verzoek van een wederpartij om uitstel van een gepland kort geding te voorkomen. Gelet
op het voorgaande is niet gebleken dat de inhoud van deze e-mail intimiderend of klachtwaardig
is. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klager verwijt verweerder ook dat hij klager niet de gelegenheid heeft gegeven
om tot een minnelijke regeling te komen. De voorzitter constateert dat verweerder
met zijn e mail een in de ogen van zijn cliënt onrechtmatige situatie heeft willen
beëindigen. Het stond klager vrij om als reactie daarop een voorstel tot een minnelijke
regeling te doen. Dat heeft klager echter niet gedaan. Bovendien kan een wederpartij
niet verlangen dat een advocaat in elke situatie een regeling in der minne probeert
te treffen. Als een advocaat en zijn cliënt vinden dat dat niet haalbaar is, dan kan
die advocaat niet door de wederpartij worden verplicht om dat alsnog te proberen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond
is.
Klachtonderdeel c)
4.4 Klager verwijt verweerder tot slot dat verweerder niet heeft geantwoord op enkele
door hem in zijn e-mails van 2 december en 4 december 2022 gemaakte opmerkingen en
gestelde vragen naar aanleiding van de e-mail van verweerder van 1 december 2022.
De voorzitter stelt voorop dat een advocaat niet de verplichting heeft om op alle
e-mails van een wederpartij te reageren. Bovendien heeft verweerder wel degelijk -
in een e-mail van 9 december 2022 - op deze e-mails gereageerd. Dat klager het niet
eens is met de inhoud van die reactie, betekent vanzelfsprekend nog niet dat verweerder
om die reden een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter is van
oordeel dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 26 juni 2023