ECLI:NL:TADRARL:2023:159 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-736/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:159
Datum uitspraak: 19-06-2023
Datum publicatie: 03-07-2023
Zaaknummer(s): 22-736/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager op 27 juli 2021 geen kopie van het verzoekschrift aan hem te sturen. Er is geen (proces)regel die verweerder daartoe verplicht. Gedragsregel 21 is hier niet van toepassing, omdat nog geen sprake was van een aanhangig geding over het ontslag van de executeurs toen verweerder zijn verzoekschrift bij de kantonrechter indiende. Dat geding werd pas aanhangig door indiening van het verzoekschrift en niet door de eerder jegens de cliënte van verweerder uitgebrachte dagvaarding, die immers zag op verdeling van de nalatenschap en niet op het ontslag van de executeurs testamentairs. Er is ook geen (proces) regel die verweerder verplicht om in het verzoekschrift te vermelden dat tussen dezelfde partijen een dagvaardingsprocedure aanhangig was gemaakt. Klacht in beide onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 19 juni 2023
in de zaak 22-736/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 14 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1524520 HH/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en verweerder hebben hun cliënten bijgestaan in een erfeniskwestie. In deze erfeniskwestie zijn een kort geding en twee bodemprocedures gevoerd.
2.3 Op 1 juli 2021 hebben de cliënten van klager de cliënte van verweerder gedagvaard over de verdeling van een nalatenschap. Het exploot van de dagvaarding is op de rol van 21 juli 2021 aangebracht op de rol van de rechtbank Gelderland. Een kopie daarvan is aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft zich op 21 juli 2021 namens zijn cliënte gesteld.
2.4 Op 27 juli 2021 heeft verweerder namens zijn cliënte een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter te Midden-Nederland over – kort gezegd – het ontslag van de executeurs van de nalatenschap. In het verzoekschrift is vermeld dat de verweerders worden bijgestaan door klager. Verweerder heeft niet per gelijke post een kopie van het verzoekschrift aan klager gestuurd.
2.5 Op 12 augustus 2021 heeft de griffie van de rechtbank Gelderland aan klager bericht dat de kantonrechter te Midden-Nederland op 6 augustus 2021 een beschikking heeft afgegeven waarin het verzoekschrift is verwezen naar de rechtbank Gelderland. Op 17 augustus 2021 heeft deze griffie het verzoekschrift en de verwijzingsbeschikking aan klager gestuurd.
2.6 Op 18 augustus 2021 heeft klager van verweerder een kopie van het verzoekschrift en van de verwijzingsbeschikking ontvangen.
2.7 Op 2 december 2021 heeft de rechtbank Gelderland het verzoekschrift mondeling behandeld.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft verzuimd gelijktijdig met de verzending van het verzoekschrift aan de griffie van de rechtbank Midden-Nederland een kopie daarvan aan klager te sturen waardoor geen rekening is gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de cliënten van klager;
b) verweerder heeft verzuimd in het verzoekschrift te vermelden dat tussen (dezelfde) partijen een procedure bij de rechtbank Gelderland aanhangig is, waarvan de dagvaarding op de rol van 21 juli 2021 is aangebracht. Hierdoor is de rechter willens en wetens verstoken van informatie die wezenlijk is voor de oordeelsvorming.
3.2 De door klager bij de deken ingediende klacht over verweerder bestond oorspronkelijk uit drie klachtonderdelen. Ter zitting heeft klager klachtonderdeel c) laten vallen, zodat de raad daarop niet meer hoeft te beslissen.
3.3 In het kader van zijn klacht beroept klager zich op gedragsregels 20 (eerlijk proces), 21 (mededelingen aan de rechter in een aanhangig geding), 24 (onderlinge verhoudingen tussen advocaten) en 8 (geen onjuiste informatie verstrekken).
3.4 De raad zal hierna, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder is het maar de vraag of hij een verplichting had om een kopie van het ingediende verzoekschrift aan klager toe te zenden, omdat het landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbank/kanton die verplichting niet kent. Volgens verweerder stuurt de rechtbank een dergelijk processtuk altijd door. Verweerder voert aan dat hij direct na zijn vakantie een kopie van het verzoekschrift aan klager heeft verstuurd. Volgens verweerder is geen enkel belang geschonden en hebben partijen voldoende tijd gehad, omdat de zitting gepland stond op 2 december 2021. Verder voert verweerder aan dat de inhoud van de procedure in de dagvaardingszaak van geheel andere aard is dan waar het verzoekschrift over gaat.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De raad beoordeelt toetst de klacht over verweerder aan artikel 46 Advocatenwet

5.1 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond

5.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij heeft verzuimd gelijktijdig met verzending van het verzoekschrift op 27 juli 2021 aan de griffie van de kantonrechter te Midden-Nederland een kopie daarvan aan hem te sturen. Volgens klager is hierdoor geen  rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënten.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door aan klager op 27 juli 2021 geen kopie van het verzoekschrift te sturen. Er is geen (proces)regel die verweerder daartoe verplicht. De in dat verband door klager aangehaalde gedragsregel 21 is hier niet van toepassing, omdat nog geen sprake was van een aanhangig geding over het ontslag van de executeurs toen verweerder zijn verzoekschrift bij de kantonrechter indiende. Dat geding werd pas aanhangig door indiening van het verzoekschrift en niet door de eerder jegens de cliënte van verweerder uitgebrachte dagvaarding, die immers zag op verdeling van de nalatenschap en niet op het ontslag van de executeurs-testamentairs. Het is de raad niet gebleken dat de belangen van de cliënten van klager door de handelwijze van verweerder zijn geschaad. Klager heeft immers van de griffie van de rechtbank en van verweerder zelf een kopie van het verzoekschrift ontvangen, waarna klager ruim drie maanden de tijd had om een verweerschrift in te dienen. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond

5.4 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij heeft verzuimd in het verzoekschrift te vermelden dat tussen (dezelfde) partijen een procedure bij de rechtbank Gelderland aanhangig is, waarvan de dagvaarding op de rol van 21 juli 2021 is aangebracht. Hierdoor is de rechter volgens klager willens en wetens verstoken geweest van informatie die wezenlijk is voor de oordeelsvorming.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in het verzoekschrift niet te vermelden dat al een dagvaardingsprocedure tussen dezelfde partijen aanhangig was gemaakt. Er is geen (proces)regel die verweerder daartoe verplicht. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
5.6 De raad merkt tot slot nog op dat op grond van gedragsregel 24 advocaten dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, en dat wellicht de bovenstaande discussies eenvoudig hadden kunnen worden voorkomen door eerder over en weer contact op te nemen en gebruik te maken van het bemiddelingsgesprek dat door de deken is aangeboden. Dit enkele gegeven brengt echter – tegen de achtergrond van de kernwaarde partijdigheid – nog niet met zich dat het handelen van verweerder daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing, E.J.C. de Jong, P.Th. Mantel en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.

Griffier                                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 19 juni 2023