ECLI:NL:TADRARL:2023:147 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-242/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:147 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-06-2023 |
Datum publicatie: | 12-06-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-242/AL/MN |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over het (niet) verstrekken van het dossier aan een voormalige cliënt door een advocaat kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 5 juni 2023
in de zaak 23-242/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 31 maart 2023 met kenmerk 2226257, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager met bijlagen van 31 maart 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is op 12 maart 2021 veroordeeld door de meervoudige strafkamer in de rechtbank
Zeeland-West-Brabant, locatie Breda.
1.2 Op 15 maart 2021 heeft klager zelf hoger beroep ingesteld tegen het vonnis bij
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Op 6 april 2021 heeft mr. K. zich als raadsman van
klager gesteld in de strafzaak in hoger beroep. Begin december 2021 heeft mr. K. aan
verweerder verzocht het strafdossier in hoger beroep over te nemen. Op 10 december
2021 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Op 10 december 2021 heeft
verweerder zich als raadsman van klager gesteld bij het gerechtshof en het ressortsparket.
1.3 In de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof stond op 21 juni 2022 een getuigenverhoor
gepland bij het kabinet van de raadsheer-commissaris. Op 18 juni 2022 heeft klager
aan verweerder en aan voornoemd kabinet laten weten dat verweerder niet meer als zijn
raadsman mag optreden. Na telefonisch contact met de klager waarin deze aangaf dat
hij zijn opdracht tot rechtsbijstand introk, heeft verweerder op 20 juni 2022 per
e-mail aan klager bericht dat hij zich heeft onttrokken vanwege een vertrouwensbreuk
en klager nader geïnformeerd over het geplande getuigenverhoor. In die e-mail heeft
verweerder het volgende aan klager geschreven:
Uw eventuele nieuwe raadsman/-vrouw kan mij een overnameverzoek toesturen, waarna ik het dossier direct zal overdragen. Desgewenst kan ik ook de door u toegezonden correspondentie naar deze advocaat opsturen.
1.4 Op 6 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door het strafdossier (in hoger
beroep) niet aan klager te verstrekken, ook niet na de beëindiging van de opdracht.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Klager
heeft hem op geen enkel moment expliciet en ondubbelzinnig gevraagd om het strafdossier
aan hem te sturen. Verweerder heeft zich op 20 juni 2022 onttrokken als raadsman van
klager en wel op diens uitdrukkelijke verzoek. Verweerder heeft in zijn e-mail aan
klager van 20 juni 2022 aangegeven dat hij het dossier op eerste verzoek van een opvolgende
advocaat direct zou verstrekken waarbij verweerder er vanuit is gegaan dat klager
zich tot een andere advocaat zou wenden. Klager heeft hier nooit op gereageerd.
4 BEOORDELING
4.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient
te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig
wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten
dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met
de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat
moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend
beroepsbeoefenaar mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 30 augustus 2019,
ECLl:NL:TAHVD:2019:125 en Hof van Discipline 28 september 2020, ECLl:NL:TAHVD:2020:200).
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij hem na de beëindiging van de opdracht het dossier
niet heeft gestuurd. De voorzitter overweegt dat een advocaat verplicht is om op verzoek
van een voormalig cliënt het dossier aan de opvolgende advocaat te verstrekken. Verweerder
heeft klager ook aangeboden om het dossier aan de opvolgende advocaat over te dragen.
Uit de stukken is niet gebleken dat klager – of een nieuwe advocaat – een dergelijk
verzoek heeft gedaan en verweerder was niet verplicht om dit ongevraagd op eigen initiatief
te doen. Dat betekent dat het gestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet vast
is komen te staan. De klacht wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 5 juni 2023