ECLI:NL:TADRARL:2023:135 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-002/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:135 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2023 |
Datum publicatie: | 09-06-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-002/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij met negen onderdelen. De klachtonderdelen zijn feitelijk niet onderbouwd. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 maart 2023
in de zaak 23-002/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 4 januari 2023 met kenmerk K 22/10, door deze raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 05.10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In 2015 heeft klaagster (letsel)schade opgelopen als gevolg van een verkeersongeval.
1.2 Naar aanleiding van het verkeersongeval heeft klaagster een schadevordering ingediend
tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea), de verzekeraar van degene
die de schade heeft veroorzaakt. Daarna is een rechtszaak over de (letsel)schade van
klaagster gevolgd.
1.3 Vanaf juni 2021 staat verweerder Achmea bij in de letselschadezaak.
1.4 Op 19 juli 2021 heeft verweerder namens Achmea bij de rechtbank een verzoekschrift
ingediend tot benoeming van een deskundige (hierna: het verzoekschrift). In het verzoekschrift
heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:
‘2. (…) Partijen zijn het er dus over eens dat de schadezaak spoedig naar een definitieve afhandeling moet worden gebracht. Ook Achmea is als aansprakelijke verzekeraar gebaat bij een adequate en efficiënte afhandeling. In dat kader is het noodzakelijk dat de klachten en beperkingen van [klaagster] en het causaal verband met het verkeersongeval voldoende wordt onderbouwd door middel van een gedegen en onafhankelijk medisch expertiseonderzoek, te meer nu er veel discussie en onduidelijkheid bestaat op medisch vlak. Thans weigert [klaagster] mee te werken aan een dergelijk onderzoek, hetgeen een vertraging oplevert in de schadeafwikkeling, om die reden ziet Achmea zich genoodzaakt om door middel van dit verzoekschrift een onafhankelijke deskundige benoemd te krijgen om onderzoek te verrichten en te rapporteren.
(…)
12. Op 17 september 2020 vond er een eerste gesprek plaats tussen Achmea, [klaagster] en haar achtste en tevens huidige belangenbehartiger om de voortgang van het dossier te bespreken. Achmea heeft gevraagd om het complete medisch dossier naar de medisch adviseur van Achmea te sturen, opdat Achmea in de gelegenheid wordt gesteld daarover hernieuwd advies in te winnen, hetgeen noodzakelijk is in verband met de voortgang van de behandeling van het schadedossier. Een weergave van het gesprek is verwoord in de brief van Achmea d.d. 18 september 2020 (…). [Klaagster] laat na om deze informatie te verstrekken. Dit heeft volgens [klaagster] te maken met het feit dat zij een tuchtklacht heeft ingediend tegen de heer V. Voor de volledigheid merkt Achmea op dat [klaagster] tevens een klacht heeft ingediend tegen een medisch adviseur van Achmea die voorheen bij het dossier was betrokken. De medische adviezen die in de vorige paragraaf zijn besproken, betreffen adviezen van een andere adviseur dan waartegen de klacht is ingediend.’
1.5 Op 18 januari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de
deken een klacht ingediend over verweerder.
1.6 Op de zitting van 31 januari 2022 heeft de rechtbank het verzoekschrift van Achmea
behandeld.
1.7 Bij beschikking van 22 februari 2022 heeft de rechtbank een onderzoek door een
deskundige bevolen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klaagster zowel in de verzoekschriftprocedure
als tijdens de zitting bij de rechtbank en in de handelingen in het dossier;
b) verweerder poneert feiten waarvan hij de onwaarheid kent en laat vele feiten weg
waarvan hij wel de waarheid kent en geacht wordt deze te kennen (handelen en nalaten)
zowel binnen als buiten de rechtbank;
c) verweerder schaadt ten zeerste, onnodig en volstrekt onevenredig de belangen van
de wederpartij zonder redelijk doel en vooral tegen beter weten in;
d) verweerder houdt leugens in stand, liegt en bedriegt inzake medische diagnostiek,
causaliteit en schadebegroting en negeert opzettelijk volledige bewijslast, waaronder
vier aanwezige bewijsonderdelen. Daarnaast herstelt verweerder geen fouten van opdrachtgevers,
handelt hij tegen beter weten in en zaait hij meer twijfel door te gaan strijden na
11 jaar leugens van zijn opdrachtgever Achmea;
e) verweerder overtreedt beroepsregels, wet- en regelgeving, gedragsregels, de Advocatenwet,
tuchtrecht, gedragscode behandeling letselschade, advocateneed en de eed van verzekeraars.
Daarnaast handelt verweerder onwetmatig en onrechtmatig en is hij medeplichtig aan
het schaden van artikel 326 Wetboek van Strafrecht. Ook negeert verweerder de bindende
medische paragraaf bij de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) 2012;
f) verweerder start onwetmatig nieuwe procedures wat lijkt op ‘phishing’;
g) verweerder maakt zich schuldig aan foutieve klachtenbehandeling door medewerkers
van Achmea, omdat hij interne procedures overslaat;
h) verweerder misleidt de rechtbank en stuurde niet alles door in de wetenschap dat
klaagster niet wordt bijgestaan door een advocaat;
i) verweerder werkt kostenverhogend;
j) verweerder vermorzelt regelmatig en gepassioneerd letselschadeslachtoffers met
zeer ernstige blijvende beperkingen en leed met alle mogelijke en onmogelijke middelen.
Verweerder brengt dan wel veroorzaakt opzettelijk ernstig letsel aan klaagster.
2.2 Bij de klacht heeft de gemachtigde van klaagster een ‘Afrondingsdocument 30-6-2021’ overgelegd met diverse bijlagen, waaronder een overzicht van de artsen en specialisten
die klaagster heeft bezocht en de door klaagster ervaren klachten met daarbij gestelde
diagnoses en medische adviezen.
2.3 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken
van klaagster ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Verweerder voert aan dat de klachtonderdelen niet zijn onderbouwd
en gemotiveerd. Volgens verweerder was een gebrek aan bewijs voor de stellingen van
klaagster reden voor Achmea om het verzoekschrift tot benoeming van een deskundige
in te dienen, ook omdat klaagster andere oplossingsrichtingen van de hand heeft gewezen.
Daarbij wijst verweerder erop dat de rechtbank dit verzoek heeft toegewezen. In dat
kader voert verweerder aan dat geen sprake is van een ‘fishing expedition’, leugens en/of handelen tegen beter weten dan wel het bewust veroorzaken van meer
leed en angst bij klaagster. Ook van het opzettelijk negeren van bewijslast is volgens
verweerder geen sprake.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat in deze klachtprocedure alleen de verwijten die
klaagster verweerder maakt worden beoordeeld. Een inhoudelijk oordeel over de letselschadezaak
is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter zal bij haar beoordeling van
de verwijten die verweerder worden gemaakt daarom geen acht slaan op de diverse, vertrouwelijke,
medische stukken die namens klaagster zijn overgelegd.
4.2 Verder stelt de voorzitter voorop dat de klacht in alle onderdelen gaat over het
handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt
is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen
op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren
waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de
behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig
of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat
de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor
zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen
het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich
onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder
dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel
aan de wederpartij toebrengen.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond
4.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij zich onnodig grievend
over haar heeft uitgelaten in de verzoekschriftprocedure en tijdens de zitting bij
de rechtbank.
4.4 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder zich
niet onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten en hem dus geen tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. In het verzoekschrift, waarvan een deel onder de feiten
is geciteerd, heeft verweerder de feitelijke gang van zaken vermeld en het standpunt
van zijn cliënte, Achmea. Hieruit wordt duidelijk wat voor Achmea de reden is voor
het verzoek aan de rechtbank om een deskundige te benoemen voor het verrichten van
een medisch expertiseonderzoek, een verzoek dat door de rechtbank ook is toegewezen.
Dat verweerder in het verzoekschrift heeft geschreven dat klaagster weigert mee te
werken aan een onafhankelijk onderzoek en bepaalde informatie niet heeft verstrekt,
betekent niet dat verweerder zich grievend, laat staan onnodig grievend, over klaagster
heeft uitgelaten. Verder heeft klaagster niet concreet gemaakt hoe verweerder zich
volgens haar tijdens de zitting bij de rechtbank onnodig grievend heeft uitgelaten.
Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond
4.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat verweerder feiten poneert
waarvan hij de onwaarheid kent en vele feiten weglaat waarvan hij wel de waarheid
kent en geacht wordt deze te kennen (handelen en nalaten) zowel binnen als buiten
de rechtbank.
4.6 De voorzitter kan de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Klaagster heeft
niet gespecificeerd welke feiten verweerder heeft genoemd waarvan hij de onwaarheid
zou kennen en welke feiten verweerder weg zou hebben gelaten. Ook op grond van het
door klaagster bij haar klacht overgelegde ‘Afrondingsdocument 30-6-2021’ met de grote hoeveelheid bijlagen kan de voorzitter niet vaststellen of verweerder
een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Bij gebrek aan een concrete feitelijke
onderbouwing is klachtonderdeel b) dan ook kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond
4.7 Met klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerder dat hij ten zeerste, onnodig
en volstrekt onevenredig de belangen van de wederpartij schaadt zonder redelijk doel
en vooral tegen beter weten in.
4.8 De voorzitter kan de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Klaagster heeft
niet feitelijk onderbouwd op welke wijze verweerder haar belangen tegen beter weten
in onnodig, volstrekt onevenredig en zonder redelijk doel schaadt. Het feit dat verweerder
namens zijn cliënte het verzoekschrift tot benoeming van een deskundige heeft ingediend,
kan in ieder geval niet worden gekwalificeerd als het onnodig en onevenredig schaden
van de belangen van klaagster. Verweerder heeft in het belang van zijn cliënte gehandeld
en het verzoekschrift is niet zonder redelijk doel bij de rechtbank ingediend. Bij
gebrek aan een concrete feitelijke onderbouwing is klachtonderdeel c) dan ook kennelijk
ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdelen d) en e) kennelijk ongegrond
4.9 Klachtonderdelen d) en e) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
4.10 De voorzitter kan de juistheid van deze verwijten niet vaststellen. Met deze
verwijten beschuldigt klaagster verweerder in feite van liegen en bedriegen ten aanzien
van de medische diagnostiek, van het opzettelijk negeren van bewijsonderdelen en van
het overtreden van allerlei wetten, regels, codes en eden zonder deze beschuldigingen
op enigerlei wijze feitelijk te onderbouwen. Verweerder heeft deze beschuldigingen
ook uitdrukkelijk betwist. Tegenover deze betwisting heeft klaagster niets gesteld
waaruit de voorzitter enige tuchtrechtelijke verwijtbaarheid kan afleiden. De door
klaagster overgelegde stukken als bijlagen bij het door haar overgelegde ‘Afrondingsdocument 30-6-2021’ zijn daarvoor niet voldoende. Voor wat betreft het verwijt dat verweerder geen fouten
van opdrachtgevers herstelt, is het niet duidelijk op welke wijze verweerder hier
tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Het is immers niet de verantwoordelijkheid
van verweerder om fouten, voor zover daar al sprake van is, van opdrachtgevers te
herstellen. Ook heeft klaagster niet duidelijk gemaakt op welke wijze verweerder twijfel
zou hebben gezaaid door in opdracht van zijn cliënte het verzoekschrift tot benoeming
van een deskundige in te dienen. De benoeming van een onafhankelijke deskundige heeft
juist tot doel beide partijen duidelijkheid te geven zodat de (letsel)schade van klaagster
kan worden afgewikkeld. Klachtonderdelen d) en e) zijn bij gebrek aan een feitelijke
onderbouwing dan ook kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond
4.11 Het is de voorzitter op grond van het klachtdossier niet gebleken dat verweerder onwetmatig nieuwe procedures start om informatie van haar te verkrijgen (‘phishing’). Als klaagster daarmee de verzoekschriftprocedure bedoelt ter benoeming van een deskundige dan kwalificeert die procedure niet als ‘phishing’. Verweerder heeft die procedure juist gestart om voor beide partijen duidelijkheid te verkrijgen over de letselschade van klaagster zodat de letselschade kan worden afgewikkeld en de zaak kan worden gesloten, zo valt te lezen in het verzoekschrift. Van het onwetmatig starten van de verzoekschriftprocedure is geen sprake alleen al omdat deze mogelijkheid in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is vastgelegd. Van andere procedures die verweerder volgens klaagster zou hebben gestart om informatie van haar te verkrijgen, is ook niet gebleken. Klachtonderdeel f) is dan ook kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond
4.12 Het is de voorzitter niet duidelijk op welke wijze verweerder betrokken zou zijn bij de klachtbehandeling van medewerkers van zijn cliënte Achmea en bij het overslaan van interne procedures binnen de organisatie van Achmea. Klaagster heeft dit klachtonderdeel g) niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel g) is daarom kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel h) kennelijk ongegrond
4.13 Met klachtonderdeel h) verwijt klaagster dat verweerder de rechtbank misleidt
en niet alle stukken doorstuurde in de wetenschap dat klaagster niet wordt bijgestaan
door een advocaat.
4.14 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder de rechtbank heeft misleid
en niet alle stukken naar klaagster heeft doorgestuurd omdat zij niet door een advocaat
werd bijgestaan. Klaagster heeft niet concreet gemaakt waar de door haar gestelde
misleiding dan uit heeft bestaan. Uit de beschikking van de rechtbank blijkt niet
dat verweerder relevante informatie voor de rechtbank heeft achtergehouden. Bovendien
blijkt uit deze beschikking dat klaagster en haar gemachtigde op de zitting van 31
januari 2022 aanwezig waren en dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om onder meer
het ‘Afrondingsdocument 30-6-2021’ over te leggen. Omdat niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld, is klachtonderdeel h) kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel i) kennelijk ongegrond
4.15 Met klachtonderdeel i) verwijt klaagster verweerder dat hij kostenverhogend werkt.
4.16 De voorzitter kan de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Klaagster heeft
niet nader geconcretiseerd hoe verweerder volgens haar kostenverhogend heeft gewerkt.
Als klaagster hiermee de verzoekschriftenprocedure bedoelt dan heeft zij niet gesteld
waarom deze procedure voor haar meer kosten veroorzaakt. Uit de beschikking van de
rechtbank blijkt dat Achmea als aansprakelijke partij het voorschot van de deskundige
moet betalen, zodat klaagster daar geen kosten aan heeft. Als klaagster doelt op de
kosten voor rechtsbijstand die zij aan haar gemachtigde moet betalen, dan zijn dat
veeleer kosten die inherent zijn aan de letselschadeprocedure die tegen Achmea loopt.
Deze kosten had klaagster ook gemaakt als zij zich door iemand anders, bijvoorbeeld
door een advocaat, had laten bijstaan. Uit de beschikking van de rechtbank leidt de
voorzitter af dat de rechtbank over de kosten van rechtsbijstand heeft overwogen dat
Achmea onbetwist heeft gesteld dat zij tot dan toe alle haar toegestuurde nota’s van
de belangenbehartigers van klaagster heeft betaald. Bij gebrek aan een feitelijke
onderbouwing is klachtonderdeel i) dan ook kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel j) kennelijk ongegrond
4.17 Klachtonderdeel j) bestaat uit een ongefundeerde beschuldiging aan het adres van verweerder waar de voorzitter in het kader van deze tuchtrechtprocedure niets mee kan. Dit klachtonderdeel j) is dan ook kennelijk ongegrond.
De voorzitter verklaart de klacht over Achmea kennelijk niet-ontvankelijk
4.18 Voor zover klaagster ook klaagt over werkovereenkomsten tussen Achmea en juridische bureaus en letselschade-advocaten, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Klaagster is geen partij bij afspraken die Achmea met derden maakt en zij heeft geen belang bij de overeenkomsten die Achmea met juridische bureaus en advocaten sluit.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht over verweerder, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle
onderdelen kennelijk ongegrond;
- de klacht over Achmea, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 6 maart 2023